U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling in de proceskosten (familiezaak) op grond van redelijkheid en billijkheid.

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

Uitspraak: 28 november 2012

Zaaknummer: HV 200.107.822/01

Zaaknummer eerste aanleg: 236224 / FA RK 11-5110

in de zaak in hoger beroep van:

[X.],

wonende te [woonplaats],

appellante,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. M.N.G.N.H. Brech,

tegen

[Y.],

wonende te [woonplaats],

verweerder,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. A.E. Klaassen.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 6 maart 2012.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juni 2012, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, kort samengevat, het zelfstandig (tegen)verzoek van de man in eerste aanleg tot wijziging van het gezag over de hierna te noemen minderjarige [zoon] en tot wijziging van de omgangsregeling alsnog af te wijzen en de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 april 2009 te wijzigen en nader te bepalen dat [zoon] het hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben, alsmede de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 april 2010 te wijzigen en nader te bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in haar levensonderhoud een bedrag van € 2.000,- per maand dient te voldoen en ten slotte te bepalen dat de man aan de vrouw € 500,- per maand dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon].

2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juli 2012, heeft de man verzocht de verzoeken van de vrouw in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure aan de zijde van man gevallen in eerste aanleg en in hoger beroep.

2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- mr. Brech namens de vrouw;

- de man, bijgestaan door mr. Klaassen;

- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw P.P.M. Termeer.

2.3.1. De vrouw is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

2.3.2. Het hof heeft de minderjarige [zoon] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.

Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 7 februari 2012;

- het procesdossier in eerste aanleg;

- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 11 oktober 2012;

- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 12 oktober 2012.

3. De beoordeling

3.1. Partijen zijn op 2 oktober 1988 te Eani, Griekenland met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen is geboren:

- [Z.], op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats].

[zoon] heeft het hoofdverblijf bij de man. [zoon] heeft een oudere broer [oudere broer], die op [geboortedatum] 2010 meerderjarig is geworden. [oudere broer] verblijft thans bij de vrouw.

3.2. Bij beschikking van 16 juni 2008 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 2 oktober 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij die beschikking werd de beslissing omtrent onder meer het hoofdverblijf van de kinderen en de kinder- en partner-alimentatie aangehouden in verband met doorverwijzing van partijen naar mediation . Deze mediation is mislukt.

Bij beschikking van 28 april 2009 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarvan door de vrouw wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank bepaald dat, voor zover thans van belang, [zoon] het hoofdverblijf bij de man heeft en heeft aan de vrouw na te melden partneralimentatie toegekend.

Bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 maart 2010 waarvan door de man wijziging is gevraagd heeft de rechtbank in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald, kort samengevat, bepaald dat [zoon] op de in die beschikking genoemde dagen/tijdstippen bij de vrouw verblijft.

Bij beschikking van dit hof van 22 april 2010, waarvan door de vrouw wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de beschikking van 28 april 2009 bekrachtigd voor wat betreft het hoofdverblijf van [zoon] en vernietigd voor zover de man daarin is veroordeeld om met ingang van 28 april 2009 aan de vrouw voor haar levensonderhoud een bedrag te betalen van € 745,- per maand en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud alsnog afgewezen.

Bij beschikking van de Hoge Raad van 10 juni 2011 is het cassatieberoep van de vrouw (met betrekking tot de partneralimentatie) verworpen.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch het gezamenlijk gezag van partijen over [zoon] beëindigd en op verzoek van de man bepaald dat het gezag over [zoon] voortaan alleen aan de man toekomt. Voorts heeft de rechtbank de vastgestelde weekend omgangsregeling op verzoek van de man gewijzigd en bepaald dat de vrouw gerechtigd is tot omgang met [zoon] gedurende eenmaal per 14 dagen een weekend van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur. De rechtbank heeft voorts, voor zover thans van belang, het verzoek van de vrouw tot wijziging van het hoofdverblijf van [zoon], tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] en tot wijziging van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, afgewezen.

3.3. De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

De vrouw heeft grieven aangevoerd tegen overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de wijziging van het gezag, het hoofdverblijf van [zoon], de wijziging van de omgangsregeling, de kinderalimentatie en de partneralimentatie.

Deze grieven zullen hieronder worden besproken.

Gezag

3.4.1. De vrouw betwist dat [zoon] zodanig klem zou zitten tussen de ouders dat het eenhoofdig gezag bij de vader op zijn plaats zou zijn.

De vrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank weliswaar heeft kunnen overwegen dat [oudere broer] geen contact meer zoekt met de man, doch dat de rechtbank daaraan niet de conclusie heeft mogen verbinden dat een dergelijke situatie ook voor [zoon] zeer belastend is. De vrouw is van mening dat de wijze waarop de man de kinderen behandelt de reden is dat [oudere broer] geen contact meer met de man heeft en dat [zoon] heeft verklaard dat hij bij de vrouw wil wonen. De vrouw heeft een handgeschreven verklaring van [zoon] overgelegd waaruit blijkt dat [zoon] het hoofdverblijf bij de vrouw wil hebben. Verder stelt de vrouw dat zij nooit iets heeft verklaard waaruit de strekking kan worden afgeleid dat de kinderen tussen de ouders zouden moeten kiezen. De vrouw is van mening dat juist de man de strijd tussen partijen niet kan ontstijgen en de vrouw maar blijft beschuldigen, hetgeen ook blijkt uit een aantal uitlatingen van de man in zijn verweerschrift in eerste aanleg.

3.4.2. De man is van mening dat uit het samenstel van overwegingen van de rechtbank blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat, waar de vrouw zelf aangeeft niet met de man te communiceren en dat enkel te doen via [zoon], de vrouw er geen blijkt van geeft in te zien dat dit door [zoon] als belastend kan worden ervaren. De verhouding tussen partijen is volledig verstoord en illustratief is ook dat de vrouw [oudere broer] heeft meegenomen naar de zitting in eerste aanleg zonder dat er contact heeft plaatsgevonden tussen [oudere broer] en de man. [oudere broer] heeft dat contact ook niet gezocht, waarmee de vrouw [oudere broer] kennelijk heeft gevraagd keuzes te maken. Een dergelijke situatie moet [zoon] bespaard blijven omdat dat belastend voor hem is, aldus de man. Het gaat niet aan de kinderen te vragen keuzes te maken tussen de ouders, dat getuigt van onvoldoende inzicht in de positie van de ouder. De vrouw probeert een wig te drijven tussen de man en de kinderen. De man heeft overigens wel contact met [oudere broer], al is dat minder dan voorheen.

3.4.3. De raad heeft ter zitting verklaard dat het belangrijk is dat er rust komt voor [zoon]. Uit de rapportages blijkt dat er geen enkele communicatie is tussen de ouders en dat [zoon] klem zit tussen de ouders. In het kader van een eerdere ondertoezichtstelling van [zoon] is reeds getracht de communicatie tussen partijen op gang te brengen respectievelijk te verbeteren, maar dat heeft niet tot resultaat geleid. De ouders communiceren nu reeds een jaar in het geheel niet meer met elkaar. De raad is van mening dat er nu rust voor [zoon] moet komen en dat het eenhoofdig gezag bij de man dient te blijven.

3.4.4. Het hof overweegt het navolgende.

Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen. Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Ingevolge het van toepassing zijnde artikel 1:251a lid 1 BW bepaalt de rechter dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

Uit het Indicatiebesluit en het Diagnostisch beeld, beiden van 16 november 2011, blijkt dat er sprake is van een echtscheidingsstrijd tussen de ouders. De vrouw laat zich leiden door wrok en verdriet en zij belast [zoon] daarmee. Daaruit blijkt dat de vrouw nog immer niet de strijd met de man kan ontstijgen. Uit het Diagnostisch beeld blijkt dat de man daarentegen de belangen van [zoon] voorop weet te stellen. Ter zitting in eerste aanleg heeft de vrouw gesteld dat zij met de man communiceert via [zoon], waardoor [zoon] zich belast zou kunnen voelen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting, alsmede uit het aan de zitting vooraf gehouden kinderverhoor is naar voren gekomen dat [zoon] zich in een loyaliteitsconflict bevindt en dat de echtscheidingsstrijd tussen de ouders en de loyaliteitsproblematiek bij [zoon] (nog steeds) actueel is. Het hof is van oordeel, dat handhaving van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico met zich brengt dat [zoon] klem of verloren raakt tussen de ouders. Voorts is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, nu onder meer uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw [zoon] heeft gevraagd om een verklaring te ondertekenen waarvan achteraf is gebleken dat [zoon] daar niet achterstaat en de vrouw zich (nog steeds) in het bijzijn van [zoon] negatief uitlaat over de man. Het hof, is evenals de rechtbank, van oordeel dat het in het belang van [zoon] is dat het gezag over [zoon] alleen de man toekomt.

Hoofdverblijf en kinderalimentatie

3.5. Nu de man in de bestreden beschikking met het eenhoofdig gezag is belast en het hof die beslissing zal bekrachtigen, vloeit daaruit voort dat het hoofdverblijf van [zoon] bij de man zal zijn. Nu in de eerdere beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 28 april 2009 het hoofdverblijf van [zoon] reeds bij de man was bepaald, heeft de rechtbank terecht het verzoek van de vrouw om die beschikking te wijzigen en het hoofdverblijf van [zoon] bij haar te bepalen, afgewezen.

Met de continuering van het hoofdverblijf van [zoon] bij de man, behoeft niet meer te worden beslist op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon].

Contactregeling

3.6.1. De vrouw heeft aangevoerd dat [zoon] (zoals bij beschikking d.d. 22 maart 2010 door de rechtbank

’s-Hertogenbosch is bepaald) elk weekend bij haar verblijft en dat [zoon] heeft aangegeven dat zo te willen houden. Dat [zoon] in het verleden tijdens de omgang weleens is teruggegaan naar de man kwam doordat de man [zoon] onder druk zette en [zoon] zich genoodzaakt voelde om datgene te doen wat de man van hem wilde, aldus de vrouw.

3.6.2. De man heeft gesteld dat de vrouw tegen beter weten in stelt dat de omgangsregeling op dit moment nog steeds loopt zoals aanvankelijk door de rechtbank was vastgesteld. Tegen zijn zin brengt de man verklaringen van [zoon] in het geding waaruit het tegendeel blijkt. De man heeft gesteld, kort samengevat, dat de raad en Bureau Jeugdzorg (hierna: de stichting) een weekendregeling te belastend achten voor [zoon] en dat de contactregeling gewijzigd dient te worden naar een weekend per veertien dagen.

3.6.3. Met betrekking tot de omgang overweegt het hof het volgende.

Ingevolge artikel 1:377 e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind onder meer een beslissing inzake de omgang wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

Ter gelegenheid van het kinderverhoor heeft [zoon] verklaard dat hij in de regel een weekend per veertien dagen bij zijn moeder verblijft van vrijdagavond na school tot zondagavond 18.00 uur en dat hij dat graag zo wil houden. Gelet op het advies van de stichting en mede gelet op de verklaring van [zoon], wiens mening vanwege zijn leeftijd (thans veertien jaar) steeds zwaarder gaat wegen, ziet het hof geen reden af te wijken van een contactregeling van een weekend in de veertien dagen. De bestreden beschikking zal op dat punt derhalve worden bekrachtigd.

Partneralimentatie

Behoefte

3.7. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van € 2.025,- netto per maand is tussen partijen niet in geschil. Geïndexeerd bedraagt de behoefte van de vrouw in 2012 € 2.069,79 netto per maand.

Behoeftigheid

3.8.1. De vrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd en aangetoond dat zij zich zou hebben ingespannen om inkomsten te verwerven. De vrouw stelt dat zij veelvuldig en op allerlei soorten banen heeft gesolliciteerd, echter tot op heden tevergeefs. De vrouw is niet werkzaam bij restaurant Zorba de Griek in [vestigingsplaats1.]. De vrouw wordt door middel van leningen door haar familie onderhouden. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een verdiencapaciteit van de vrouw ter hoogte van het minimumloon van € 1.294,- netto per maand.

Bovendien heeft de vrouw haar arm gebroken op 19 december 2011 en is zij als gevolg van arbeidsongeschiktheid tot het moment van herstel, welk moment nog niet is ingetreden, niet in staat om door het verrichten van arbeid in haar levensonderhoud te voorzien.

Ten slotte heeft de vrouw aangevoerd dat zij geen inkomsten uit verhuur van het appartement in [vestigingsplaats3.] van

€ 370,- per maand ontvangt, omdat de man verhuur van dat appartement onmogelijk maakt. Op dit moment wordt het appartement vanwege de slechte economische situatie niet verhuurd. Makelaars ter plaatse hebben verklaard dat het appartement voor maximaal € 250,- per maand verhuurd kan worden, aldus de vrouw. De vrouw heeft slechts inkomsten van € 463,- per maand uit de verhuur van de winkel in [vestigingsplaats2.], zodat een aanvullende behoefte resteert van

€ 1.606,79 netto per maand, dit is € 2.000,- bruto per maand.

3.8.2. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. De man heeft gesteld dat de door de vrouw overgelegde sollicitatiebewijzen dateren van een beperkte periode, namelijk van maart, april en mei 2012. Voorts solliciteert de vrouw op functies die niet voor haar maar slechts voor bijvoorbeeld Wajong-gerechtigden en vakantiewerkers, geschikt zijn. Van medische ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid is niet gebleken. Verder heeft de man gesteld dat [zoon] heeft verklaard dat hij met zijn moeder op Koninginnedag naar [vestigingsplaats1.] is geweest en dat hij en zijn moeder daar gewerkt hebben. Het is niet duidelijk waar de vrouw van leeft, aldus de man. De vrouw rijdt in een BMW en zij dient deze auto te onderhouden. De vrouw heeft haar woning te Cuijk voor zeker € 10.000,-/ € 15.000,- met nieuwe spullen ingericht, doch waar het daarvoor benodigde geld van afkomstig was is onduidelijk. De man betwist dat de vrouw geld leent bij familie. De broer van de vrouw verdient zelf als ober in de horeca slechts een bedrag van ruwweg € 1.200,- netto per maand en hij kan daarvan nimmer € 900,- per maand aan de vrouw lenen, ervan uitgaande dat hij de kosten van zijn eigen levensonderhoud ook uit dat salaris moet voldoen. Ter zitting heeft de man verklaard dat de broer is ontslagen en dat de ‘leningen’ aan zijn zuster in dat licht nog onbegrijpelijker zijn.

3.8.3. Het hof overweegt dat de vrouw onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. De vrouw heeft volstrekt niet inzichtelijk gemaakt waarvan zij na de echtscheiding, dat is sedert 2 oktober 2008, heeft geleefd. Ook heeft de vrouw geen afdoende verklaring kunnen verschaffen waar het geld vandaan komt waarmee zij haar woning heeft ingericht en waarvan zij de BMW waarin zij rijdt, onderhoudt. Voorts heeft de vrouw absoluut geen afdoende verklaring gegeven terzake de lening van haar broer, die ober in de horeca is met een onbetwist netto salaris van € 1.200,- per maand en die volgens de man inmiddels zou zijn ontslagen. Verder is volstrekt niet gebleken dat tegenover al deze leenbedragen terugbetalingen staan en de reden van het ontbreken van een terugbetaling is evenmin duidelijk geworden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de vrouw regelmatig naar Griekenland reist (partijen bezitten in Griekenland nog - overigens onverdeelde - onroerende zaken), maar van die reizen is evenmin duidelijk op welke wijze de vrouw die financiert. Het vorenstaande levert vele vragen op die ter zitting zijn opgeworpen maar die van de zijde van de vrouw onbeantwoord zijn gebleven.

Het hof heeft voorts ernstige twijfel of de vrouw op een reguliere wijze haar verdiencapaciteit aanwendt. De vrouw heeft weliswaar afwijzingen op sollicitaties overgelegd doch over de periode liggend voor 30 maart 2011 is van de sollicitatieactiviteiten van de vrouw - en de resultaten daarvan - niets bekend en de daaromtrent gerezen vragen zijn van de zijde van de vrouw ter zitting niet beantwoord. De vrouw heeft ter zitting van het hof d.d. 18 maart 2010 (in de eerder bij het hof gevoerde procedure) verklaard dat zij soms zwart werkt bij haar oom in de horeca. [zoon] heeft verklaard dat hij en de vrouw tegen betaling hebben gewerkt in een Grieks restaurant bij een oom in [vestigingsplaats1.]. Inzicht in de omvang van deze werkzaamheden heeft de vrouw evenmin gegeven.

Voorts heeft de vrouw weliswaar gesteld dat zij arbeidsongeschikt is wegens een armbreuk, doch uit de door de vrouw overgelegde stukken van de huisarts, de fysiotherapeut en het ziekenhuis blijkt niet dat de vrouw medisch niet geschikt zou zijn om te werken, zodat het hof aan die stelling van de vrouw voorbij gaat.

Ten slotte verhuurt de vrouw een appartement in Griekenland, doch ook het verloop van de verhuur en de eventuele opbrengsten daaruit heeft de vrouw niet, althans onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De man heeft ter zitting gesteld dat de vrouw de verhuur van het appartement niet aan de fiscus in Griekenland heeft opgegeven, waardoor de betreffende huurder (een student) geen (studie)financiering kreeg en om die reden het appartement heeft moeten verlaten, hetgeen naar de mening van de man voor rekening en risico van de vrouw dient te komen. Ook hierop is van de zijde van de vrouw ter zitting geen reactie gekomen.

Het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien, leidt ertoe dat het hof de (aanvullende) behoefte van de vrouw niet, althans onvoldoende kan beoordelen, zodat het ervoor gehouden moet worden dat de vrouw volledig in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien en, voor zover zij al de nodige middelen mist, die naar redelijkheid en billijkheid kan verwerven.

3.9. Gelet op het vorenstaande komt het hof aan de beoordeling van de draagkracht van de man niet toe.

Proceskostenveroordeling

3.10. Het hof overweegt dat in zaken tussen ex-partners in het algemeen wordt besloten tot compensatie van kosten, hetgeen inhoudt dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. De gedachte daarachter is dat de gevolgen van een scheiding en al wat daarmee samenhangt dikwijls gepaard gaat met persoonlijke en interrelationele moeilijkheden. De redelijkheid en billijkheid brengen met zich mee dat niet te snel tot een kostenveroordeling van een der partijen wordt overgegaan. Ook in familierechtelijke zaken kunnen zich echter gevallen voordoen waarbij het juist in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om de proceskosten te compenseren.

Het hof is in dit geval van oordeel dat de vrouw naar redelijkheid en billijkheid in de kosten van het hoger beroep van de man veroordeeld dient te worden. Reeds in eerste aanleg was het de vrouw door de door de man overgelegde verklaring van [zoon] bekend dat [zoon] in werkelijkheid niet het hoofdverblijf bij de vrouw wilde hebben, doch dat hij het hoofdverblijf bij de man wilde continueren. Voorts overweegt het hof dat de vrouw in hoger beroep volstrekt onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. De vrouw heeft noch door overlegging van voldoende verifieerbare financiële gegevens, noch door persoonlijk ter zitting van het hof te verschijnen een adequate toelichting kunnen geven op haar financiële situatie en het door de man in dat verband aangevoerde, zodat zij op onvoldoende wijze de gerezen onduidelijkheden uit de weg heeft kunnen nemen, hetgeen, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, wel op haar weg had gelegen.

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de proceskosten van de man in hoger beroep voor rekening van de vrouw dienen te komen.

3.11. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

4. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 6 maart 2012;

veroordeelt de vrouw de proceskosten van dit hoger beroep aan de man te betalen, welke proceskosten aan de zijde van de man zijn gevallen en tot op heden worden bepaald op € 1.788,- aan salaris advocaat (verweerschrift en mondelinge behandeling) en op € 291,- aan griffierecht;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.A.J.Th. van Teeffelen, O.G.H. Milar en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature