Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

art. 1:266 BW.

Ontheffing.

Ouders ongeschikt of onmachtig om hun plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen.

Ontheffing van de ouders van het gezag is in het belang van de kinderen, welk belang dient te prevaleren boven het belang van de ouders bij het behoud van het gezag.

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

Uitspraak: 26 januari 2012

Zaaknummers: HV 200.094.537/01 en HV 200.095.845/01

Zaaknummer eerste aanleg: 78041 / FA RK 11-440

in de zaken in hoger beroep van:

[Appellante sub 1.],

wonende te [woonplaats],

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr . drs. J. Wouters,

en

[Appellant sub 2.]

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer.

tegen

Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuid-Holland en Zeeland,

locatie Middelburg,

verweerder,

hierna te noemen: de raad.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Middelburg van 24 augustus 2011.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 september 2011 en ter griffie ingeschreven onder zaaknummer HV 200.094.537/01, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de moeder ontvankelijk te verklaren en (het hof begrijpt:) het inleidend verzoek van de raad om de moeder van het ouderlijk gezag over [dochter X.], [zoon Y.] en [dochter Z.] te ontheffen, alsnog af te wijzen.

2.2. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2011 en ter griffie ingeschreven onder zaaknummer HV 200.095.845/01, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vader ontvankelijk te verklaren (het hof begrijpt:) en het inleidend verzoek van de raad om de vader van het ouderlijk gezag over [dochter X.], [zoon Y.] en [dochter Z.] te ontheffen, alsnog af te wijzen.

2.2.1. Het beroepschrift van de vader is gericht aan het gerechtshof ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch.

Op grond van het op 1 juli 2011 in werking getreden artikel II van de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (Stb. 2011, 255) is artikel 8 van de Wet op de Rechterlijke Indeling gewijzigd en behoort het arrondissement Middelburg sindsdien tot het rechtsgebied van het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Op grond van het overgangsrecht dient een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Middelburg vanaf 1 juli 2011 te worden ingesteld bij dit gerechtshof. Het hof zal het beroep van de vader dan ook niet meer als nevenzittingsplaats van het gerechtshof ’s-Gravenhage behandelen.

2.3. Bij verweerschrift, met producties, ingekomen ter griffie op 23 november 2010, heeft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de stichting), namens Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland, een verweerschrift ingediend inzake HV 200.094.537/01. De stichting heeft verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dat verzoek af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

2.4. Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken met nummers HV 200.094.537/01 en HV 200.095.845/01, heeft het hof de beide zaken gevoegd, opdat zij gezamenlijk zullen worden behandeld en beslist.

2.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 december 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- mr. Wouters namens de moeder;

- mr. Kouijzer namens de vader;

- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw mr. P.P.M. Termeer;

- de stichting, vertegenwoordigd door de heer C.B. Hagoort, gezinsvoogd.

2.6. Het hof heeft de nader te noemen minderjarigen [dochter X.] en [zoon Y.] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

2.7. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 juli 2011;

- de brief van de raad van 4 oktober 2011;

- de ongedateerde brief van de stichting d.d. 6 oktober 2011 met bijlagen;

- de brieven van de advocaat van de moeder d.dis. 7 oktober 2011 met bijlagen,10 oktober 2011 met bijlagen, 24 oktober 2011, 26 oktober 2011 met bijlagen, 27 oktober 2011 met bijlage en 29 november 2011;

- de door de stichting op 1 november 2011 overgelegde Plannen van Aanpak en Evaluaties OTS Verlenging – allen d.d. 14 juli 2011 – betreffende [dochter X.], [zoon Y.] en [dochter Z.].

3. De beoordeling

3.1. Uit de verbroken relatie van de moeder en de vader zijn, voor zover hier van belang geboren:

- [X.] (hierna: [dochter X.]), op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],

- [Y.] (hierna: [zoon Y.]), op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],

- [ Z.] (hierna: [dochter Z.]), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats].

3.2. De kinderen staan sinds 29 juni 2007 onder toezicht van de stichting en zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds die datum uit huis geplaatst.

3.3. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank de vader en de moeder ontheven van het gezag over [dochter X.], [zoon Y.] en [dochter Z.] en is de stichting - als uitvoerende namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland - tot voogdes over de kinderen benoemd.

3.4. Zowel de vader als de moeder kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan afzonderlijk in hoger beroep gekomen.

3.5. De vader en de moeder voeren ieder afzonderlijk in hun beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat – aan dat zij wel degelijk inzicht hebben in de mogelijkheden en behoeften van de kinderen. Zij worden echter door de verzorgingsinstelling van Stichting Arduin (hierna: Arduin) waar de kinderen verblijven, zoveel mogelijk op afstand gehouden. De ouders hebben sterke aanwijzingen dat de kinderen binnen Arduin geestelijk dan wel lichamelijk worden mishandeld, maar noch de ouders noch de kinderen worden geloofd. De relatie tussen de ouders en Arduin is inmiddels ernstig verstoord. Typerend voor het inzicht is het feit dat de ouders inzien dat zij op dit moment de zorg voor de kinderen niet zelfstandig kunnen dragen, maar zij willen wel dat de kinderen naar een andere instelling worden overgeplaatst. De kinderen voelen zich in Arduin niet veilig en niet op hun gemak.

Het onderling wantrouwen tussen de ouders en Arduin is zo groot, dat dit niet meer kan worden hersteld. De ouders willen zich inspannen om de betrekkingen met de stichting te herstellen, maar dit kan alleen als de kinderen worden overgeplaatst naar een andere instelling.

Een voortgaand traject met de stichting, waarbij mogelijk bemiddeling door een derde plaatsvindt, zal zijn vruchten afwerpen. Ontheffing is een te bezwarende inperking van de ouderschapsrechten, zeker gezien het feit dat de ouders welwillend staan tegenover allerhande maatregelen, als dit hun kinderen maar ten goede komt. De ouders wijzen erop dat aan de voorwaarden voor een gedwongen ontheffing niet is voldaan als de ouders instemmen met de plaatsing van de kinderen in een instelling (HR 25 april 1997, NJ 1997, 596).

3.6. De stichting betwist de stelling van de ouders dat zij door Arduin op afstand worden gehouden. Het zijn juist de ouders die de geplande bezoeken dan wel afspraken met de instelling verstoren. De ouders nemen een dreigende houding aan en geven bij voortduring blijk van hun gebrek aan pedagogisch inzicht in de mogelijkheden en onmogelijkheden van hun kinderen.

Op 26 januari 2011 is er door de gezinsvoogd een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder betreffende haar agressieve gedrag naar de groepsleiding in het bijzijn van de kinderen. De ouders veroorzaken onrust en verdriet bij de kinderen. Zo heeft de vader bijvoorbeeld aangifte gedaan van mishandeling van [dochter X.] door iemand van de groepsleiding, terwijl [dochter X.] hier niet van op de hoogte was en heeft de moeder haar adres veranderd zonder dit aan de kinderen mee te delen. [dochter X.] zag dat de moeder was verhuisd, doordat haar huis leegstond.

[zoon Y.] wil niet meer in Arduin wonen, maar [dochter X.] en [dochter Z.] wel. De toenmalige gezinsvoogd heeft onderzocht of het mogelijk was om de kinderen elders te plaatsen, maar het bleek onmogelijk om de kinderen gezamenlijk te plaatsen. Bovendien is de specifieke problematiek van de kinderen een beletsel. De mogelijkheid om alleen [zoon Y.] over te plaatsen is onderzocht. [zoon Y.] heeft aangegeven elders te willen wonen, omdat hij op school gepest wordt vanwege het feit dat hij in Arduin verblijft.

De spanning die tussen de ouders, Arduin en de stichting zou bestaan, komt naar de mening van de stichting voort uit bedreigingen en scheldpartijen door de ouders. Tussen Arduin en de kinderen zijn geen spanningen.

Mede doordat de ouders erop aandringen dat de kinderen bij een andere instelling geplaatst moeten worden, laten zij zien dat zij voorbij gaan aan het belang van hun dochters die op een passende plaats zitten en zelf niet naar een andere instelling willen. Weer een andere woonomgeving zou hoogstwaarschijnlijk schadelijk voor hen uitpakken. De ouders zien niet in dat de beperkingen van hun kinderen maken dat er niet zoveel geschikte woonlocaties voor de kinderen in de regio zijn.

Ter zitting heeft de stichting naar voren gebracht dat [zoon Y.], nadat hij een psychotische aanval heeft gekregen, thans voor een jaar bij Amaris is geplaatst. De stichting heeft tevergeefs getracht de ouders te bereiken en kon doordat de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, ingrijpen en maatregelen treffen.

3.7. Uit het rapport van de raad van 31 maart 2011 blijkt dat beide ouders onmachtig zijn de kinderen de opvoeding te bieden die zij nodig hebben. Er is sinds de uithuisplaatsing in 2007 en ook heden ten dage geen reëel perspectief op verantwoorde thuisplaatsing van de kinderen (geweest). De raad acht de ontheffing van de ouders van het ouderlijk gezag de meest geëigende maatregel om de belangen van [dochter X.], [zoon Y.] en [dochter Z.] veilig te stellen en een zo optimaal mogelijke ontwikkeling te waarborgen en is van mening dat instandhouding van het ouderlijk gezag door de opstelling en keuzes van de ouders onverantwoorde risico’s met zich brengt.

Ter zitting heeft de raad verwezen naar voornoemd raadsrapport en benadrukt dat de ouders niet bereikbaar zijn, hetgeen in noodsituaties - bijvoorbeeld in het geval van acute noodzakelijke hulp - tot problemen leidt. Er is al enkele maanden geen contact meer geweest tussen [dochter X.] en [dochter Z.] enerzijds en de ouders anderzijds.

3.8. Het hof overweegt het volgende.

3.9. Ingevolge artikel 1:266 BW kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind indien de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet.

3.10. Op grond van artikel 1:268 lid 1 BW kan bij verzet van de ouder de ontheffing niet worden uitgesproken. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 aanhef en sub a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden.

Nu de vader en de moeder zich tegen de ontheffing verzetten, dient het hof te beoordelen of er gronden voor gedwongen ontheffing aanwezig zijn.

3.11. In het onderhavige geval staat vast dat [dochter X.], [zoon Y.] en [dochter Z.] ten tijde van de bestreden beschikking meer dan zes maanden onder toezicht waren gesteld en meer dan een jaar en zes maanden uit huis waren geplaatst, waardoor ontheffing ook bij verzet van de ouder(s) kan worden uitgesproken.

3.12. Binnen het kader van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van een minderjarige dient zo spoedig mogelijk te worden onderzocht of een thuisplaatsing van de minderjarige weer verantwoord is. Door de stichting dienen alle voorwaarden te worden geschapen om dit verantwoord mogelijk te maken.

Het hof is van oordeel dat uit de stukken (en het verhandelde ter zitting) is komen vast te staan dat het toewerken naar een thuisplaatsing niet meer in het belang van de kinderen is.

3.13. Het hof stelt allereerst vast dat hetgeen de stichting in haar verweerschrift naar voren heeft gebracht, door zowel de vader als de moeder niet is weersproken.

Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze feiten en omstandigheden voldoende dat de ouders ongeschikt dan wel onmachtig zijn om hun plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen en dat het belang van de kinderen zich niet verzet tegen ontheffing.

De ouders erkennen dat zij de zorg voor de kinderen op dit moment niet zelfstandig kunnen dragen, maar naar hun mening brengt dit niet zonder meer met zich dat zij van het gezag over de kinderen ontheven moeten worden. Ter onderbouwing van dit standpunt wijzen zij op hun duurzame bereidheid om de kinderen in een instelling te laten opgroeien.

Weliswaar is het juist dat de Hoge Raad in het verleden geoordeeld heeft dat aan de voor een gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag in artikel 1:268 lid 2, aanhef en onder a, BW gestelde voorwaarden in beginsel niet is voldaan, indien de met het gezag belaste ouder blijk heeft gegeven van duurzame bereidheid het kind in het pleeggezin dan wel instelling waarin het geplaatst is te laten opgroeien. Echter, de Hoge Raad heeft in een latere beschikking overwogen dat die rechtspraak heroverweging behoeft in verband met het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie, in zoverre dat het blijk geven van die duurzame bereidheid weliswaar in de beoordeling moet worden betrokken, maar niet (zonder meer) in de weg staat aan gedwongen ontheffing (HR 4 april 2008, LJN BC 5726).

De stelling van ouders dat zij duurzaam bereid zijn de kinderen in een instelling te laten opgroeien, is op zichzelf genomen dan ook onvoldoende om niet tot een ontheffing te komen. Het feit dat een ontheffing van het gezag duidelijkheid biedt over de verblijfplaats van een kind is een aspect dat moet worden meegewogen, ook als de ouders een bestendige bereidheid hebben een kind in een pleeggezin dan wel instelling te laten opgroeien.

3.14. Het hof is van oordeel dat er – na jaren van uithuisplaatsing – geen reëel perspectief bestaat op thuisplaatsing van de kinderen. Het recht van de kinderen op duidelijkheid over hun opvoedingssituatie, dat tevens voortvloeit uit artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), en daarmee het belang van de kinderen bij stabiliteit met betrekking tot hun verblijf en duidelijkheid over de continuïteit van hun verzorgings- en opvoedingssituatie, wegen naar het oordeel van het hof zwaar.

De vereiste jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing doet de onzekerheid over het opvoedingsperspectief van de kinderen voortduren, te meer nu de ouders voorheen overplaatsing van de kinderen wensten en hen betrokken in hun strijd tegen Arduin. Dit veroorzaakte bij de kinderen onrust en verdriet. Het hof acht de ontheffing van de ouders van het gezag dan ook in het belang van de kinderen, welk belang naar het oordeel van het hof dient te prevaleren boven het belang van de ouders bij het behoud van het gezag.

Voorts acht het hof van belang dat ter zitting is gebleken dat de ouders al geruime tijd geen contact met de kinderen hebben gezocht en het lukt de stichting ook niet om de ouders te bereiken, zelfs niet in noodgevallen. Het is uiterst onwenselijk dat de ouders volledig onbereikbaar zijn, nu dit met zich brengt dat er geen gezagsbeslissingen genomen kunnen worden die op dat moment in het belang van de kinderen vereist zijn. Zo heeft [zoon Y.] onlangs een psychose gehad, waarna de stichting tevergeefs alles in het werk heeft gesteld om de ouders te bereiken. Als de bestreden beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, had de stichting niet kunnen ingrijpen en dientengevolge geen gezagsbeslissingen kunnen nemen die op dat moment in het belang van [zoon Y.] vereist waren.

3.15. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor ontheffing zoals bedoeld in artikel 1:266 juncto artikel 1:268 lid 2 aanhef en sub a BW ten aanzien van de ouders aanwezig zijn.

3.16. Op grond van het vorenstaande en gelet op het feit dat de tegen de beschikking waarvan beroep, behoudens de door de rechtbank uitgesproken ontheffing, voor het overige niet is gegriefd, zal het hof de beschikking waarvan beroep in zijn geheel bekrachtigen.

4. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Middelburg van 24 augustus 2011;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, M. van Ham en P. Vlaardingerbroek en het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature