Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Art. 77b Sr. Het hof veroordeelt de verdachte, die zich op zeventienjarige leeftijd heeft schuldig gemaakt aan onder meer een gewelddadige beroving in een woning waarbij een zestienjarige jongen urenlang van zijn vrijheid werd beroofd en aan zeven gewapende overvallen op videotheken en cafetaria's, met toepassing van het meerderjarigenstrafrecht tot een gevangenisstraf van vier jaren waarvan een jaar voorwaardelijk.

Uitspraak



Sector strafrecht

Parketnummer : 20-004497-09

Uitspraak: 8 juli 2011

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 november 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-833010-09 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [datum in 1991],

thans verblijvende in Rijksinrichting v. Jongens Den Hey-Acker te Vught.

Hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

De vorderingen van de benadeelde partijen [Y] en [Z] zijn in eerste aanleg niet toegewezen. Nu deze benadeelde partijen zich niet opnieuw in hoger beroep hebben gevoegd, zijn de vorderingen van deze benadeelde partijen in hoger beroep niet aan de orde.

Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.

Bij tussenarrest van 17 juni 2010 heeft het hof het onderzoek heropend.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 24 juni 2011 gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:

- het ten laste gelegde onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13 bewezen zal verklaren overeenkomstig de bewezenverklaring van de rechtbank;

- primair: de verdachte met toepassing van het meerderjarigenstrafrecht zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest en aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zal opleggen;

- subsidiair, te weten indien het hof het minderjarigenstrafrecht zal toepassen, de verdachte zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest en aan hem een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal opleggen;

- de vorderingen van de benadeelde partijen [B], [C], [D], [E], [F], [G], [H], [J] en [K] geheel zal toewijzen en de vorderingen van de benadeelde partijen [A], [I] en [L] zal toewijzen tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag, telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de kwalificatie van het bewezen verklaarde onder 9, 10, 11 en 12, de oplegging van de straf en maatregel, de beslissing op een aantal vorderingen van de benadeelde partijen en de door de rechtbank vermelde toepasselijke wetsartikelen.

Om redenen van efficiëntie zal het hof opnieuw rechtdoen ten aanzien van alle kwalificaties en alle vorderingen van de benadeelde partijen.

Kwalificatie van het bewezen verklaarde

De rechtbank heeft het onder 9, 10, 11 en 12 bewezen verklaarde telkens - voor zover hier relevant - gekwalificeerd als “diefstal in een woning”.

Kennelijk heeft de rechtbank daarbij het oog gehad op artikel 311, eerste lid onder 3º, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende dat strafbaar is “diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt”.

Nu bedoelde strafbaarstelling vereist dat de diefstal wordt verricht gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, en wel door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt (vgl. HR 13 februari 2003, LJN AF1938), welke bestanddelen niet alle voorkomen in de bewezenverklaringen onder 9, 10, 11 en 12, leveren die feiten niet de in artikel 311, eerste lid onder 3°, Sr bedoelde vorm van diefstal op. Het hof zal de kwalificatie van deze feiten in zoverre verbeteren.

De bewezen verklaarde feiten worden als volgt gekwalificeerd:

1.

diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen;

2.

medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden

en

diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;

3.

diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

4.

de voortgezette handeling van:

- diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en

- afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

5.

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

6.

de voortgezette handeling van:

- afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en

- diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

7.

poging tot diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

8.

de voortgezette handeling van:

- afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en

- diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

9.

diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;

10.

diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

11.

diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

12.

diefstal;

13.

het zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun godsdienst en levensovertuiging.

Op te leggen straf

• het oordeel van de rechtbank en de standpunten van de procespartijen

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van alle 13 bewezen verklaarde feiten met toepassing van het meerderjarigenstrafrecht veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.

De advocaat-generaal heeft, zoals hiervoor reeds vermeld, primair gevorderd dat de verdachte met toepassing van het meerderjarigenstrafrecht zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest en aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd en subsidiair dat de verdachte met toepassing van het minderjarigenstrafrecht zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest en aan hem een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal worden opgelegd.

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte met toepassing van het minderjarigenstrafrecht zal worden veroordeeld tot jeugddetentie, waarvan een gedeelte in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd teneinde daaraan als bijzondere voorwaarde te kunnen verbinden dat de verdachte medewerking zal verlenen aan een ambulante behandeling.

• meerder- of minderjarigenstrafrecht

Ingevolge artikel 77b, eerste lid, Sr kan ten aanzien van de gene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van zestien jaren doch niet die van achttien jaren heeft bereikt - kort gezegd - het meerderjarigenstrafrecht worden toegepast, indien de rechter daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.

De verdachte was ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten - met uitzondering van het onder 10 bewezen verklaarde - zeventien jaar oud. Ten tijde van het onder 10 bewezen verklaarde was hij vijftien jaar oud.

Bij de beantwoording van de vraag of toepassing moet worden gegeven aan het meerderjarigenstrafrecht, stelt het hof voorop dat de in artikel 77b, eerste lid, Sr genoemde drie factoren alternatief zijn: de rechter kan het meerderjarigenstrafrecht (reeds) toepassen indien hij daartoe grond vindt in één van die factoren.

Ten aanzien van de ernst van de begane feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, overweegt het hof als volgt.

De verdachte heeft zich op zeventienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan twaalf strafbare feiten. Het hof acht met name de onder 1 tot en met 8 bewezen verklaarde feiten zeer ernstig, nu hierbij telkens sprake was van (bedreiging met) geweld.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving in een woning, waarbij sprake was van een urenlange vrijheidsberoving van een zestienjarige jongen. Toen de verdachte samen met zijn mededaders in de woning aan het inbreken was, bleek hen dat het slachtoffer zich in de badkamer schuilhield. Zij hebben toen de badkamerdeur geforceerd en het slachtoffer met grof geweld uit de badkamer gehaald, waarna zij hem hebben mishandeld, vastgebonden en bedreigd met de dood. Vervolgens hebben de verdachte en zijn mededaders in de woning een grote ravage aangericht en een groot aantal goederen uit de woning gestolen, waarna zij het slachtoffer in hulpeloze toestand en nog steeds vastgebonden hebben achtergelaten.

Het gaat hierbij om een bijzonder ernstig feit dat blijkens de afgelegde slachtofferverklaringen grote en langdurige gevolgen heeft gehad voor het zestienjarige slachtoffer en zijn moeder, die beiden ernstig geschokt en aangeslagen zijn door hetgeen hen is overkomen in hun woning, waar zij dachten veilig te zijn.

De overige onder 1 tot en met 8 bewezen verklaarde feiten zijn gewapende overvallen op videotheken en cafetaria’s waarbij de verdachte tezamen met een of meer mededaders, veelal gehuld in donkere kleding en met bedekt gezicht, de slachtoffers met een mes en/of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft bedreigd. In één geval ging de bedreiging zo ver dat bij het slachtoffer het mes op de keel werd gezet.

De verdachte, die in het bewezen verklaarde veelal een leidende rol had, en zijn mededaders hebben kennelijk slechts gehandeld uit financieel gewin en hebben geen oog gehad voor de materiële en - met name - immateriële gevolgen die dergelijke geweldsdelicten voor de slachtoffers veroorzaken. Naar de ervaring leert ondervinden de slachtoffers van gewapende overvallen veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen daarvan, zoals in deze zaak ook is gebleken uit de afgelegde slachtofferverklaringen en de toelichtingen op de civiele vorderingen van de slachtoffers. Daarnaast dragen feiten als de onderhavige bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij ondernemers en hun personeel in het bijzonder.

Ten aanzien van de persoonlijkheid van de verdachte heeft het hof kennisgenomen van de in eerste aanleg uitgebrachte gedragskundige rapportages van drs. A.J.M. Laurijssen-Timmers, psycholoog, d.d. 3 juni 2009, en van G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, d.d. 30 september 2009, alsmede van de in hoger beroep uitgebrachte gedragskundige rapportages van prof. dr. C. de Ruiter, klinisch psycholoog, d.d. 13 maart 2011, en van prof. dr. A.M. Korebrits, kinder- en jeugdpsychiater, d.d. 6 januari 2011 en 14 juni 2011.

Voorts heeft het hof kennisgenomen van de deskundigenverklaringen van Laurijssen-Timmers en Broekman ter terechtzitting van 3 juni 2010, van Laurijssen-Timmers, Broekman en De Ruiter ter terechtzitting van 1 april 2011 en van Korebrits ter terechtzitting van 24 juni 2011.

Het hof stelt vast dat bevindingen en conclusies van Laurijssen-Timmers en Broekman enerzijds op wezenlijke punten verschillen met die van De Ruiter en Korebrits anderzijds. Dit heeft geresulteerd in uiteenlopende adviezen: Laurijssen-Timmers en Broekman hebben - anders dan De Ruiter en Korebrits - geadviseerd tot toepassing van het meerderjarigenstrafrecht.

In de persoonlijkheid van de verdachte, zoals beschreven in de verdeelde gedragskundige adviezen, ziet het hof op zichzelf geen aanleiding om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Het hof ziet in de persoonlijkheid van de verdachte echter evenmin aanleiding om af te zien van toepassing van het meerderjarigenstrafrecht.

Het voorgaande overziende, vindt het hof in de ernst van de begane feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan grond om ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten - met uitzondering van het onder 10 bewezen verklaarde - het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Daarbij heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van het begaan van de onder 1 tot en met 8 bewezen verklaarde geweldsdelicten op (ongeveer) twee maanden na de leeftijd van achttien jaren had bereikt, alsmede dat hij inmiddels de leeftijd van twintig jaren heeft bereikt.

Nu de verdachte ten tijde van het onder 10 bewezen verklaarde de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, kan ter zake van dat feit het meerderjarigenstrafrecht niet worden toegepast, waaraan niet afdoet dat dit feit door de rechtbank en het hof gevoegd is behandeld met feiten die de verdachte heeft begaan toen hij wel de leeftijd van zestien, maar niet die van achttien jaren had bereikt (vgl. HR 5 oktober 2010, LJN BN2325).

• strafoplegging

Ten aanzien van het onder 10 bewezen verklaarde zal het hof, mede gelet op de strafoplegging voor de overige feiten, de ouderdom van dat feit en de omstandigheid dat het geen geweldsfeit is, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr .

Ten aanzien van de overige bewezen verklaarde feiten kan naar het oordeel van het hof, gelet op de hiervoor uiteengezette ernst daarvan, bezien ook in de verhouding tot de ernst van andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, alsmede gelet op de gevolgen voor de slachtoffers, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.

Het hof heeft bij de strafoplegging geen acht geslagen op de ad informandum gevoegde feiten, nu de verdachte die feiten niet ter terechtzitting in hoger beroep heeft erkend.

In strafmatigende zin heeft het hof in belangrijke mate rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten.

Voorts heeft het hof meegewogen dat de gedragsdeskundigen van oordeel zijn dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Het hof neemt dit oordeel over en legt het ten grondslag aan zijn beslissing.

Het hof zal aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd van twee jaren stelt onder het toezicht van de reclassering en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook indien deze het volgen van een ambulante behandeling inhouden.

Alles overziende, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, passend en geboden.

Het hof ziet geen aanleiding om aan de verdachte tevens de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.

Met voornoemde deels voorwaardelijke strafoplegging en de daaraan verbonden bijzondere voorwaarde beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten, terwijl daarmee naar het oordeel van het hof tevens tegemoet wordt gekomen aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind .

Ondanks het feit dat de toepassing van het meerderjarigenstrafrecht formeel eraan in de weg staat dat het hof ex artikel 77v Sr in zijn uitspraak een advies opneemt over de plaats van tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie, adviseert het hof dat de verdere tenuitvoerlegging van de detentie zal plaatsvinden in de locatie van de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker waar de verdachte thans verblijft. In dit kader wijst het hof erop dat de verdachte een jongvolwassene is die zich reeds zeer lange tijd in voorarrest bevindt in de betreffende inrichting. Daardoor moet deze inrichting het beste in staat worden geacht om betrokkene gedurende de na aftrek van voorarrest resterende detentieduur voor te bereiden op een terugkeer in de samenleving. Daarbij acht het hof het voorkomen van wisselingen in detentielocatie en daarmee gepaard gaande onrust gedurende de resterende periode in het belang van de verdachte.

Vorderingen van de benadeelde partijen

1. De benadeelde partij [A] (feit 1)

De benadeelde partij [A] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.890,14, bestaande uit EUR 240,14 aan materiële schade en EUR 1.650,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 1.040,14, bestaande uit EUR 240,14 aan materiële schade en EUR 800,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering is in hoger beroep derhalve aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [A] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

2. De benadeelde partij [B] (feit 2)

De benadeelde partij [B], wettelijk vertegenwoordigd door [C], heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 5.500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep deels toegewezen.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de oorspronkelijke vordering. De vordering is in hoger beroep derhalve aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [B] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

3. De benadeelde partij [C] (feit 2)

De benadeelde partij [C] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 2.184,14, bestaande uit EUR 1.884,14 aan materiële schade en EUR 300,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep deels toegewezen.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de oorspronkelijke vordering. De vordering is in hoger beroep derhalve aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [C] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

4. De benadeelde partij [D] (feit 4)

De benadeelde partij [D] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 10.257,78 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de oorspronkelijke vordering. De vordering is in hoger beroep derhalve aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [D] als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

5. De benadeelde partij [E] (feit 6)

De benadeelde partij [E] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 2.134,59 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen en duurt derhalve van rechtswege voort in hoger beroep.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [E] als gevolg van verdachtes onder 6 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

6. De benadeelde partij [F] (feit 6)

De benadeelde partij [F] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.650,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep deels toegewezen.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de oorspronkelijke vordering. De vordering is in hoger beroep derhalve aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [F] als gevolg van verdachtes onder 6 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

7. De benadeelde partij [G] (feit 7)

De benadeelde partij [G] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 750,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen en duurt derhalve van rechtswege voort in hoger beroep.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [G] als gevolg van verdachtes onder 7 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

8. De benadeelde partij [H] (feit 7)

De benadeelde partij [H] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 750,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen en duurt derhalve van rechtswege voort in hoger beroep.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [H] als gevolg van verdachtes onder 7 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

9. De benadeelde partij [I] (feit 7)

De benadeelde partij [I] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 5.660,30 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 291,30, te vermeerderen met de wettelijke rente.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering is in hoger beroep derhalve aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [I] als gevolg van verdachtes onder 7 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

10. De benadeelde partij [J] (feit 8)

De benadeelde partij [J], wettelijk vertegenwoordigd door [naam], heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.877,12, bestaande uit EUR 227,12 aan materiële schade en EUR 1.650,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep deels toegewezen.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de oorspronkelijke vordering. De vordering is in hoger beroep derhalve aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [J] als gevolg van verdachtes onder 8 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

11. De benadeelde partij [K] (feit 8)

De benadeelde partij [K] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 2.244,--, bestaande uit EUR 494,-- aan materiële schade en EUR 1.750,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep deels toegewezen.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de oorspronkelijke vordering. De vordering is in hoger beroep derhalve aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [K] als gevolg van verdachtes onder 8 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

12. De benadeelde partij [L] (feit 8)

De benadeelde partij [L] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.650,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 800,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering is in hoger beroep derhalve aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [L] als gevolg van verdachtes onder 8 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Maatregelen ex artikel 36f Sr

De verdachte en zijn mededader(s) zijn telkens naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit aan het slachtoffer is toegebracht.

Het hof ziet aanleiding om ten behoeve van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot het bedrag van de betreffende civiele vordering, voor zover toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het betreffende delict tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank heeft aan de door haar opgelegde schadevergoedingsmaatregelen telkens vervangende jeugddetentie verbonden naar de maatstaf van één dag jeugddetentie per EUR 50,--, met een maximum van zeven dagen.

Nu het hof toepassing geeft aan het meerderjarigenstrafrecht, zal het hof - anders dan de rechtbank - aan de schadevergoedingsmaatregelen geen vervangende jeugddetentie maar vervangende hechtenis verbinden.

Op grond van de binnen het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS) gemaakte afspraken zou het aantal dagen vervangende hechtenis, gelet op de hoogte van de schadevergoedingsbedragen, in totaal 367 dagen belopen, hetgeen - gelet op het bepaalde in artikel 60a jo. 24, derde lid, Sr - zou dienen te worden gemaximeerd tot een jaar.

Gelet op de leeftijd van de verdachte acht het hof vervangende hechtenis van in totaal een jaar een te zware sanctie. Het hof ziet aanleiding om de uit de LOVS-tabel voortvloeiende aantallen dagen vervangende hechtenis te halveren. Naar het oordeel van het hof wordt daarmee aan de verdachte een voldoende prikkel gegeven tot het voldoen aan zijn betalingsverplichtingen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 47, 56, 57, 60a, 77b, 137c, 282, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het beroepen vonnis ten aanzien van de kwalificatie van het bewezen verklaarde, de oplegging van de straf en maatregel en de beslissingen op de vorderingen van de na te melden benadeelde partijen, en doet in zoverre opnieuw recht.

Bepaalt dat ter zake van het onder 10 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12 en 13 bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland (volwassenenreclassering) en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien deze voorschriften en aanwijzingen inhouden het volgen van en verlenen van medewerking aan een ambulante behandeling.

Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Verstaat onder verwijzing naar hetgeen dienaangaande is overwogen bij de strafoplegging, dat het het hof gewenst voorkomt dat de verdere tenuitvoerlegging van de detentie zal plaatsvinden in de locatie van de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker waar de verdachte thans verblijft.

1. De benadeelde partij [A] (feit 1)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.040,14 (duizend veertig euro en veertien cent), bestaande uit EUR 240,14 (tweehonderdveertig euro en veertien cent) materiële schade en EUR 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A], een bedrag te betalen van EUR 1.040,14 (duizend veertig euro en veertien cent), bestaande uit EUR 240,14 (tweehonderdveertig euro en veertien cent) materiële schade en EUR 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

2. De benadeelde partij [B] (feit 2)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [B] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 5.500,00 (vijfduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [B], een bedrag te betalen van EUR 5.500,00 (vijfduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 (eenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

3. De benadeelde partij [C] (feit 2)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [C] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 2.184,14 (tweeduizend honderdvierentachtig euro en veertien cent), bestaande uit EUR 1.884,14 (duizend achthonderdvierentachtig euro en veertien cent) materiële schade en EUR 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [C], een bedrag te betalen van EUR 2.184,14 (tweeduizend honderdvierentachtig euro en veertien cent), bestaande uit EUR 1.884,14 (duizend achthonderdvierentachtig euro en veertien cent) materiële schade en EUR 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

4. De benadeelde partij [D] (feit 4)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [D] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 10.257,78 (tienduizend tweehonderdzevenenvijftig euro en achtenzeventig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [D], een bedrag te betalen van EUR 10.257,78 (tienduizend tweehonderdzevenenvijftig euro en achtenzeventig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 (drieënveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

5. De benadeelde partij [E] (feit 6)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [E] ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 2.134,59 (tweeduizend honderdvierendertig euro en negenenvijftig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [E], een bedrag te betalen van EUR 2.134,59 (tweeduizend honderdvierendertig euro en negenenvijftig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

6. De benadeelde partij [F] (feit 6)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [F] ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.650,00 (duizend zeshonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [F], een bedrag te betalen van EUR 1.650,00 (duizend zeshonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 (dertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

7. De benadeelde partij [G] (feit 7)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [G] ter zake van het onder 7 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [G], een bedrag te betalen van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

8. De benadeelde partij [H] (feit 7)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [H] ter zake van het onder 7 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [H], een bedrag te betalen van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

9. De benadeelde partij [I] (feit 7)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [I] ter zake van het onder 7 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 291,30 (tweehonderdeenennegentig euro en dertig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [I], een bedrag te betalen van EUR 291,30 (tweehonderdeenennegentig euro en dertig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

10. De benadeelde partij [J] (feit 8)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [J] ter zake van het onder 8 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.877,12 (duizend achthonderdzevenenzeventig euro en twaalf cent), bestaande uit EUR 227,12 (tweehonderdzevenentwintig euro en twaalf cent) materiële schade en EUR 1.650,00 (duizend zeshonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [J], een bedrag te betalen van EUR 1.877,12 (duizend achthonderdzevenenzeventig euro en twaalf cent), bestaande uit EUR 227,12 (tweehonderdzevenentwintig euro en twaalf cent) materiële schade en EUR 1.650,00 (duizend zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

11. De benadeelde partij [K] (feit 8)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [K] ter zake van het onder 8 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 2.244,00 (tweeduizend tweehonderdvierenveertig euro), bestaande uit EUR 494,00 (vierhonderdvierennegentig euro) materiële schade en EUR 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [K], een bedrag te betalen van EUR 2.244,00 (tweeduizend tweehonderdvierenveertig euro), bestaande uit EUR 494,00 (vierhonderdvierennegentig euro) materiële schade en EUR 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 (zestien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

12. De benadeelde partij [L] (feit 8)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [L] ter zake van het onder 8 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 800,00 (achthonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [L], een bedrag te betalen van EUR 800,00 (achthonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Bevestigt het beroepen vonnis voor het overige.

Aldus gewezen door

mr. S.C. van Duijn, voorzitter,

mr. J.H.M. Westenbroek en mr. T.A. de Roos, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,

en op 8 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. J.H.M. Westenbroek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature