Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Het hof veroordeelt de verdachte voor het tezamen en in vereniging bereiden van amfetamine in een daartoe opgezet drugslaboratorium tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. De verdachte heeft leiding gegeven aan de opbouw van het drugslaboratorium, heeft aanwijzingen gegeven voor wat betreft de wijze waarop het productieproces diende te worden ingericht en heeft toezicht gehouden op de uitvoering van dat productieproces. Het hof verwerpt het verweer dat sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking van de loods en in het verlengde daarvan van onrechtmatig verkregen bewijs.

Uitspraak



Parketnummer : 20-002371-08

Uitspraak : 18 december 2009

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van

het gerechtshof ’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 19 juni 2008 in de strafzaak met parketnummer 02-984845-07 tegen:

[verdachte],

geboren te Leiden op [datum] 1975,

wonende te [plaats] (België), [adres 1].

waarbij verdachte - zakelijk weergegeven - ter zake van het tezamen en in vereniging opzettelijk bereiden van hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. M.J.M. de Vries en van hetgeen namens de verdachte, door mr. J.W. Leseman en mr. C.J.M. Jansen, beiden advocaat te Tilburg, naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd, dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

De verdediging heeft:

- primair niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit en;

- subsidiair algehele vrijspraak bepleit van zowel het primair als ook het subsidiair ten laste gelegde.

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 28 november 2007 tot en met 12 december 2007 te Prinsenbeek, althans in de gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:

hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2007 tot en met 12 december 2007 te Prinsenbeek, gemeente Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet , te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, (telkens) zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens)

- (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of

- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of

- (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of geld (en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),

hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), (telkens) opzettelijk daartoe meermalen, althans eenmaal,

- een schuur/manege gehuurd en/of (vervolgens) verhuurd;

- een of meerdere laborant(en) aangezocht;

- een of meerdere vervoermiddel(en) gehuurd en/of laten huren en/of voorhanden gehad;

- (een) gasslang(en) en/of waterslang(en) en/of gasfles(sen) en/of tank(s) en/of andere voorwerpen besteld en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of voorhanden gehad;

- (een) hoeveelhe(i)d(en) chemische stof(fen) besteld en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of voorhanden gehad;

- adviezen met betrekking tot de inrichting van de productieplaats en/of het productieproces gegeven.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Van de zijde van de verdediging is betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat nu de verdediging door het Openbaar Ministerie niet in staat is gesteld kennis te nemen van het volledige dossier in het onderzoek Rodeo, ook niet door de verdediging kan worden beoordeeld in hoeverre sprake is van een rechtmatig opsporingsonderzoek. Vanuit dit perspectief heeft de verdediging ter terechtzitting het verzoek, tot overlegging van het zaaksdossier ‘Rodeo’, dan wel inzage in het zaaksdossier, herhaald, alsmede gepersisteerd bij het horen van [getuige 1] als getuige.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt:

Het hof stelt voorop dat van een verregaande sanctie als de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie slechts sprake kan zijn, indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.

Bij de beoordeling van het onderhavige verweer hanteert het hof als uitgangspunt, dat wanneer door feiten of omstandigheden gerede twijfel aan de rechtmatigheid van het optreden van politie of justitie naar voren komt, een nader onderzoek dient te volgen. Van zodanige feiten of omstandigheden is naar het oordeel van het hof niet gebleken. De in het onderhavige zaaksdossier weergegeven startinformatie is naar het oordeel van het hof voldoende transparant en dragend voor een aanvangsverdenking leidend tot de start van het onderzoek Corton. Concrete aanknopingspunten op grond waarvan aannemelijk moet worden geacht, dat het Openbaar Ministerie doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, voor de beoordeling van de onderhavige strafzaak relevante, informatie zou hebben achtergehouden, zijn door de verdediging niet gesteld, dan wel anderszins aannemelijk geworden, temeer daar de naam van verdachte in het onderzoek Rodeo blijkens een proces-verbaal van de behandelende officier van justitie niet naar voren is gekomen. Redenen waarom het hof reeds in een eerder stadium het verzoek van de zijde van de verdediging om toevoeging van het complete zaaksdossier ‘Rodeo’ aan het onderhavige strafdossier heeft afgewezen. Nu de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 december 2009 geen nadere argumenten of informatie naar voren heeft gebracht, die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden, wijst het hof het (herhaalde) verzoek tot voeging van (dan wel inzage in) het zaaksdossier ‘Rodeo’ wederom af, omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Hetzelfde geldt, onder verwijzing naar hetgeen het hof hieromtrent reeds eerder ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 november 2009 heeft overwogen, voor het herhaalde verzoek tot aanhouding van de onderhavige strafzaak, teneinde [getuige 1] alsnog op te roepen als getuige.

Van de zijde van de verdediging is voorts betoogd, dat ook om een andere reden het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Hiertoe heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - aangevoerd, dat door de eigenaar van het besloten erf en de opstallen op het perceel [adres 2] te Prinsenbeek op het moment van aanvang van het onderzoek ter plaatse op 12 december 2007 geen toestemming is gegeven om binnen te treden, waardoor sprake is van een onrechtmatige doorzoeking en in het verlengde daarvan van onrechtmatig verkregen bewijs.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt:

Het hof stelt voorop, dat uit de verklaring van [getuige 2] d.d. 13 december 2007 blijkt, dat aan hem door de verbalisanten is gevraagd om toestemming, teneinde de door hem verhuurde ruimten te betreden en te doorzoeken. Deze toestemming is verleend. [medeverdachte 1] heeft bij zijn eerste verhoor, direct na zijn aanhouding, verklaard, dat hij de betreffende loods had onderverhuurd aan personen, van wie hij de naam niet kent en dat hij als huurder toestemming geeft voor de doorzoeking van de loods aan de [adres 2] te Prinsenbeek.

Naar het oordeel van het hof blijkt uit het vorenstaande dat de door de verdediging in twijfel getrokken toestemming wel degelijk is verleend, zodat het ervoor moet worden gehouden dat het betreden van de loods, mede op grond van de in artikel 9 van de Opiumwet gegeven bevoegdheid, rechtmatig is geweest. Bij het betreden was direct een in werking zijnd laboratorium zichtbaar. Vervolgens heeft op 13 december 2007 onder leiding van de rechter-commissaris een rechtmatige doorzoeking plaatsgevonden. Reeds om deze reden verwerpt het hof dit verweer van de raadsman. Daarnaast overweegt het hof dat, zo er al sprake zou zijn geweest van een onrechtmatig betreden en doorzoeken van het perceel, verdachte niet kan worden aangemerkt als eigenaar, huurder of bewoner van het perceel. Om deze reden zou het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, verdachte niet hebben geraakt, zodat ook geen rechtsgevolg verbonden had hoeven worden aan het alsdan vastgestelde vormverzuim.

Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.

Vastgestelde feiten

Het hof stelt de navolgende feiten vast:

Naar aanleiding van een melding bij het meldpunt Verdachte Transacties Chemicaliën van de bestelling van stoffen die gebruikt worden bij het produceren van synthetische drugs, is op 12 december 2007 een observatie verricht op goederen die bij een bedrijf in België met een Mercedes met kenteken [nummer] werden opgehaald en in een schuur gelegen aan de [adres 2] te Prinsenbeek werden afgeleverd. Op laatstgenoemd adres werd een in werking zijnd laboratorium, kennelijk gericht op de vervaardiging van synthetische drugs, aangetroffen. Op 13 december 2007 werd na doorzoeking in het laboratorium onder meer in beslag genomen vaten deels gevuld met vermoedelijk amfetamineolie. Hieruit zijn monsters genomen die zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Deze monsters bevatten amfetamine. Door het NFI werd berekend, dat op basis van een synthese opbrengstverwachting, hieruit circa 130 kilogram aan zuiver droog amfetaminesulfaat kon worden bereid.

De eigenaar van het perceel aan de [adres 2] te Prinsenbeek, [getuige 2], heeft verklaard dat de loods, waarin het laboratorium is aangetroffen, is verhuurd aan [medeverdachte 1]. Bij het sluiten van de huurovereenkomst is verdachte aanwezig geweest. Het pand op de [adres 3] te Prinsenbeek is verhuurd aan verdachte.

In de loods aan de [adres 2] te Prinsenbeek hebben [betrokkene 1], [betrokkene 2] en een onbekend gebleven derde persoon van Turkse of Marokkaanse afkomst zich bezig gehouden met het productieproces. [betrokkene 2] heeft bij de beschrijving van het productieproces in de loods aan de [adres 2] verklaard, dat de ketel waarin de stoffen werden geproduceerd drie of vier keer vol heeft gezeten. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1] dat het de vierde keer was toen de politie binnenkwam. Op aan hem getoond fotomateriaal heeft [betrokkene 2] onder andere medeverdachte [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [betrokkene 1] en verdachte positief herkend. Voorts heeft [betrokkene 2] verklaard dat de verdachte wel eens in de loods kwam, waarbij hij tezamen met [medeverdachte 1] kwam of met anderen.

Verdachte heeft verklaard dat [betrokkene 3] een jeugdvriend is van hem. [medeverdachte 2] (het hof begrijpt. [medeverdachte 2]) is volgens verdachte weer een vriend van [betrokkene 3]. [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] zijn goede vrienden van elkaar, aldus verdachte. Verdachte heeft verder verklaard in de periode voorgaand aan zijn aanhouding twee keer per week telefonisch contact te hebben gehad met [betrokkene 3]. Ten slotte heeft de verdachte verklaard hulp te hebben verleend bij het leggen van grote stenen in de loods, alsmede bij het uitladen en plaatsen van een ketel in de loods. Diezelfde avond heeft verdachte, volgens eigen zeggen, frites en pizza’s gehaald voor de personen werkzaam in de loods.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

Van de zijde van de verdediging is ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie betoogd, dat nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, subsidiair bewijsuitsluiting dient te volgen van het als gevolg van het onrechtmatig binnentreden verkregen bewijsmateriaal.

Het hof ziet, onder verwijzing naar hetgeen hierover onder het kopje ‘Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie’ reeds is overwogen, geen aanleiding om over te gaan tot uitsluiting voor het bewijs van het na de inval op 12 december 2007 verkregen bewijsmateriaal.

Van de zijde van de verdediging is betoogd, dat verdachte vrijgesproken dient te worden van zowel het primair als ook het subsidiair ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - aangevoerd, dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hem ten laste gelegde feiten en - subsidiair - dat verdachte geen opzet heeft gehad op de vervaardiging van amfetamine. In dit verband heeft de raadsman meer in het bijzonder gesteld dat de verklaringen van medeverdachte [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] onbetrouwbaar zijn en derhalve niet gebezigd kunnen worden voor het bewijs. Voor zover het hof van oordeel is dat de betwiste verklaringen wel kunnen worden gebezigd voor het bewijs, heeft de verdediging meer subsidiair betoogd, dat verdachte ook integraal dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte noch pleger noch medepleger is.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt:

Alvorens het hof de verweren feitelijk zal beoordelen, zal het eerst de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] bespreken.

Naar het oordeel van het hof kunnen de door [betrokkene 1] afgelegde verklaringen, voor zover hij verklaart over de gang van zaken in de loods, als authentiek en betrouwbaar worden aangemerkt. Hiertoe overweegt het hof dat [betrokkene 1] na te zijn aangehouden uitgebreide en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd over de gang van zaken in en rond het aangetroffen drugslaboratorium. Het hof hecht met name waarde aan het feit dat [betrokkene 1] belastende verklaringen heeft afgelegd over zijn eigen betrokkenheid bij de activiteiten in de loods.

De door [betrokkene 1] afgelegde verklaringen vinden daarnaast op onderdelen steun in de verklaringen van andere betrokkenen in de onderhavige zaak. Het hof wijst in dit verband onder meer op de door [betrokkene 1] afgelegde verklaringen, waaruit blijkt dat op het moment dat hij op 28 november 2007 in de loods was aangekomen, hij zag dat verdachte, [betrokkene 2], [medeverdachte 1] en [getuige 2] grote stenen platen in de hoek van de loods hadden gelegd, waarop [betrokkene 1] het laboratorium moest opbouwen. Deze verklaring vindt ondersteuning in de verklaringen afgelegd door de hier genoemde personen. Daarnaast wijst het hof op de verklaring van [betrokkene 1], dat de productiecyclus vier keer is doorlopen. Ook deze verklaring wordt ondersteund in de verklaringen van [betrokkene 2], zoals reeds eerder weergegeven onder het kopje ‘vastgestelde feiten’.

Naar het oordeel van het hof kunnen de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen eveneens als authentiek en betrouwbaar worden aangemerkt. Hiertoe overweegt het hof dat [medeverdachte 1] na te zijn aangehouden openheid van zaken heeft gegeven over de gang van zaken in en rond (de organisatie van) het aangetroffen drugslaboratorium. Het hof hecht daarbij met name waarde aan het feit dat [medeverdachte 1] belastende verklaringen heeft afgelegd over zijn eigen betrokkenheid bij de activiteiten in de loods. De door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen vinden daarnaast op onderdelen steun in zowel de verklaringen van andere betrokkenen in deze zaak, alsmede in zich in het dossier bevindende objectieve aanknopingspunten. Het hof wijst in dit verband onder meer op de overeenkomst tussen de observaties van de politie d.d. 12 december 2007 en de verklaring van [medeverdachte 1] daaromtrent, te weten - zakelijk weergegeven -:

“Vanmiddag ben ik door [betrokkene 2] naar het Bastion Hotel in Prinsenbeek gebracht. Ik moest daar een vrachtauto ophalen met spullen die ik in de manege moest lossen. Ik heb dit ook gedaan. De vrachtauto heb ik uitgeladen voor de manege (…) Daarna heb ik de vrachtauto teruggezet bij [verdachte] op [adres 3] te Prinsenbeek. [betrokkene 2] reed in een zilverkleurige Mercedes”

Verder merkt het hof op, dat de verklaringen van [betrokkene 1] steun vinden in de door [betrokkene 2] afgelegde verklaringen, voor zover het gaat om de rol van [medeverdachte 1] en verdachte zelf. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [medeverdachte 1] die mede ondersteuning vindt in de verklaringen afgelegd door verdachte zelf als ook door [betrokkene 1].

Het hof acht de door verdachte afgelegde verklaringen, voor zover deze afwijken van de door [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen, niet geloofwaardig. In dit verband overweegt het hof dat de verdachte een week na de inval is aangehouden, als gevolg waarvan hij in de tussentijd gelegenheid heeft gehad zijn verhaal af te stemmen op de hem bekende gegevens uit het opsporingsonderzoek. Het hof baseert zijn standpunt dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd, op de verklaring van verdachte zelf wanneer hij meedeelt dat hij op de donderdag na de ontdekking van het laboratorium en de aanhouding van [medeverdachte 1] naar [betrokkene 3] is gereden om met hem over de aanhouding van [medeverdachte 1] te spreken. Het is het hof tenslotte opgevallen, dat verdachte bij de verhoren pas verklaard heeft, nadat hij, geconfronteerd met verklaringen van anderen, niet anders kon. Het hof merkt op dat voor de verklaring van verdachte, dat hij door [medeverdachte 1] bedreigd werd, geen objectieve aanknopingspunten zijn te vinden in het dossier en dat die verklaring ook niet anderszins aannemelijk is geworden.

Nu het hof, anders dan de raadsman, geen termen aanwezig acht om de verklaringen van [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] buiten beschouwing te laten voor het bewijs, zal het hof aan de hand van die verklaringen een aantal nadere relevante feiten en omstandigheden vaststellen.

Volgens [betrokkene 1] heeft verdachte aanwijzingen gegeven voor wat betreft de inrichting van de loods en de wijze waarop de amfetamine geproduceerd diende te worden, waaronder de te hanteren mengverhoudingen. Verdachte regelde samen met een andere dikke man de grondstoffen en de spullen voor de loods. De andere dikke man was een Nederlander, maar sprak ook Turks of Marokkaans. Hij regelde de grondstoffen en kwam ook vaak met verdachte mee. [betrokkene 1] verklaart boodschappen (in de zin van bestellingen voor eten en spullen die nodig waren) te hebben doorgegeven aan [medeverdachte 1], die sms-berichten stuurde naar verdachte en een onbekende man.

Verdachte kon volgens [betrokkene 1] hem en zijn medelaboranten vanuit zijn huis in de gaten houden als zij de schuifdeur van de loods opendeden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof waargenomen, dat er vanaf het perceel [adres 3] een vrije zichtlijn is naar de loods op het perceel [adres 2] te Prinsenbeek.

[medeverdachte 1] heeft verklaard de loods te hebben onderverhuurd aan [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) en [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]). [betrokkene 3] is volgens [medeverdachte 1] een jeugdvriend van verdachte en [betrokkene 2] is een vriend van [betrokkene 3]. Verdachte onderhield de contacten met [betrokkene 3] en [betrokkene 2], aldus [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft tevens verklaard, dat hij wist dat zeker drie personen sinds ongeveer twee weken met chemicaliën iets aan het maken waren in de loods, dat hij dat heeft gezien en dat hij die drie personen regelmatig hielp als er voertuigen moesten worden opgehaald of als er voertuigen moesten worden gelost. In dit verband heeft [medeverdachte 1] nog verklaard over een transport, waarbij hij tezamen met verdachte naar de Albert Heijn te Prinsenbeek moest rijden, alwaar [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] aan kwamen rijden, gevolgd door een derde persoon in een Audi . Nadat deze derde persoon bij [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] in de auto is gaan zitten, heeft [medeverdachte 1] de Audi met daarin een zestal jerrycans, inhoudende een lichtgekleurde vloeistof, samen met verdachte meegenomen en de lading afgeleverd op [adres 2]. Verdachte erkent betrokken te zijn geweest bij dit transport.

Eén van de personen die in de loods werkzaam was, door [medeverdachte 1] ‘de dirigent’ genoemd (het hof begrijpt: [betrokkene 1]), gaf het aan [medeverdachte 1] door als hij iets nodig had en [medeverdachte 1] gaf dit op zijn beurt weer door aan [medeverdachte 2]. Dit gebeurde mondeling als [medeverdachte 1] die [medeverdachte 2] zag op de manege of het gebeurde via verdachte.

Naar het oordeel van het hof blijkt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, dat er verschillende personen betrokken zijn geweest bij de organisatie van het productieproces in de loods aan de [adres 2] te Prinsenbeek. Al deze personen hebben in meer of mindere mate een bijdrage geleverd aan hetzij de inrichting van de loods ten behoeve van het productieproces van amfetamine, dan wel de feitelijke productie van de amfetamine in de loods aan [adres 2] te Prinsenbeek. De rol van verdachte bij deze organisatie heeft naar het oordeel van het hof uit het navolgende bestaan: hij heeft hulp verleend bij de opbouw en inrichting van het drugslaboratorium en hij heeft in dat verband instructies gegeven ten aanzien van het productieproces, hij voorzag de personen in de loods van voedsel, hij heeft daarnaast samen met [medeverdachte 1] een Audi A6 met daarin, al dan niet, gevaarlijke chemische stoffen opgehaald en gelost bij de loods, en fungeerde tevens als contactpersoon tussen onder andere [medeverdachte 2] en de laboranten in de loods.

Gelet op het vorenstaande is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat de rol van verdachte niet als ongelijkwaardig dient te worden beschouwd. Het hof leidt uit het voorgaande af, dat aldus sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de mededaders ten behoeve van de productie van amfetamine. Verdachte dient dan ook te worden aangemerkt als medepleger. Dat verdachte zelf geen feitelijke uitvoeringshandelingen heeft verricht bij de productie van de stoffen, doet aan het vorenstaande niet af.

Voor wat betreft het verweer dat verdachte geen opzet heeft gehad op de vervaardiging van amfetamine, overweegt het hof als volgt:

Uit de constellatie van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, als hiervoor vermeld, leidt het hof af dat verdachte samen met [medeverdachte 1] een Audi A6 heeft opgehaald en de lading daarvan heeft helpen uitladen bij de loods. Voorts heeft verdachte hulp verleend bij de inrichting van de loods en is hij meermalen in de loods geweest. Verdachte heeft zelfs aanwijzingen gegeven voor wat betreft de wijze waarop het productieproces diende te worden ingericht, alsmede specifieke informatie verschaft met betrekking tot onder meer de te hanteren mengverhoudingen.

Naar het oordeel van het hof brengt het vorenstaande met zich mee dat verdachte, anders dan door de verdediging is betoogd, tezamen en in vereniging met anderen gericht bezig is geweest met het opzettelijk vervaardigen van amfetamine.

Het verweer wordt mitsdien - in al zijn onderdelen - verworpen.

Bewezenverklaring

Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

hij in de periode van 28 november 2007 tot en met 12 december 2007 te Prinsenbeek, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10 van die wet.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

De rechter in eerste aanleg heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

De verdediging heeft, met een beroep op het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering aanzienlijke strafvermindering bepleit dan door de eerste rechter is opgelegd.

Ten aanzien van het beroep van de verdediging op het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering merkt het hof, onder verwijzing naar hetgeen hierover onder het kopje ‘Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie’ reeds is overwogen, op, dat nu geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in voornoemd artikel, er voor strafvermindering op grond hiervan geen sprake kan zijn.

Wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de straf is door het hof aansluiting gezocht bij de straffen die worden opgelegd in gevallen - grosso modo - vergelijkbaar met de onderhavige zaak.

Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:

- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en;

- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, waarbij de productie van vorenbedoelde hard drugs vaak op zodanige wijze plaatsvindt, dat direct gevaar voor de omgeving ontstaat (zoals brand- of ontploffingsgevaar), terwijl de afvalproducten veelal illegaal worden geloosd met alle gevolgen van dien voor het leefmilieu en de natuur.

Het bewezen verklaarde ziet op het opzettelijk bereiden van hoeveelheden materiaal bevattende amfetamine in een daartoe opgezet drugslaboratorium. In strafzaken als de onderhavige is vrijwel altijd sprake van een organisatie die bestaat uit verschillende echelons. Naar het oordeel van het hof had verdachte, een verregaande inbreng voor wat betreft de wijze van produceren, onderhield hij de contacten met [medeverdachte 2] en [betrokkene 3], oefende hij toezicht uit en stuurde hij [medeverdachte 1] aan.

Op basis van straffen die in gevallen - grosso modo - vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd, neemt het hof voor het bewezen verklaarde als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

In strafverhogende zin zal het hof rekening houden met de bovenbeschreven leidinggevende rol van verdachte. Naar het oordeel van het hof zijn uit het onderzoek ter terechtzitting voor het overige geen omstandigheden naar voren gekomen die ten voordele van verdachte invloed zouden moeten hebben op het hiervoor weergegeven uitgangspunt.

Het hof komt op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen tot een strafoplegging die afwijkt van hetgeen, wat door het Openbaar Ministerie is gevorderd en die afwijkt van hetgeen door of namens de verdachte ter verdediging naar voren is gebracht.

Het hof acht de gemaakte keuzes met betrekking tot strafsoort en strafmaat het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Alles overziende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 27 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet , zoals deze artikelen luidden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.

Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart dat het primair bewezen verklaarde oplevert:

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.

Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Aldus gewezen door

mr. K.J. van Dijk, voorzitter,

mr. J. Buhrs-Platschorre en mr. T.A. de Roos,

in tegenwoordigheid van mr. R.P. Sampat, griffier,

en op 18 december 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr. T.A. de Roos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature