Van het overlaten van bestuur is in casu geen sprake. Eerst wijst het hof erop dat ingevolge artikel 1:84 lid 2 BW de kosten der huishouding worden bestreden 'uit de onder hun bestuur staande goederen'. De wetgever gaat er kennelijk vanuit dat, nadat voldaan is aan de bijdrageplicht, elk der partijen gerechtigd is om het huishoudgeld aan te wenden voor het huishouden, zonder dat sprake is van het bestuur van goederen van de andere echtgenoot.
Voorts is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de vrouw tijdens het huwelijk de meeste financiƫle zaken aan zich trok en een en ander regelde, ontoereikend is - in ieder geval voor zover het betreft het besteden van het huishoudgeld - om 'overlaten van bestuur' aan te nemen. In dit verband is van belang dat partijen tijdens het huwelijk samenwoonden en -leefden en steeds direct betrokken zijn geweest bij het bestuur van de huishouding, zo niet actief dan toch wel passief doordat zij deelnamen aan het huishouden.