Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Uithuisplaatsing; verzoek van de moeder om de minderjarige, die de leeftijd van 12 jaar nog niet bereikt heeft, wordt niet gehonoreerd, gelet op de eigen problematiek van de minderjarige.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel recht

Uitspraak : 4 juli 2012

Zaaknummer : 200.106.310/01

Rekestnummer rechtbank : JE RK 11-3605

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. M.P. Friperson te ’s-Gravenhage,

tegen

de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland te Middelburg,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: Jeugdzorg.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:

1. [belanghebbende sub 1],

wonende op een geheim adres,

hierna te noemen: de vader,

2. [belanghebbenden sub 2],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige sub 2],

3. [belanghebbenden sub 3],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige sub 1].

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,

hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 3 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 februari 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.

Jeugdzorg heeft op 12 juni 2012 een verweerschrift ingediend.

De raad heeft bij brief van 31 mei 2012 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

De zaak is op 13 juni 2012 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de heer R.C. Annard namens Jeugdzorg;

De vader en de pleegouders van [minderjarige sub 2] en [minderjarige sub 1] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking zijn de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarigen

- [minderjarige sub 1], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige sub 1]) en

- [minderjarige sub 2], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige sub 2]),

in een vorm van pleegzorg verlengd tot 20 februari 2013. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de periode van 20 februari 2012 tot 20 februari 2013 in een vorm van pleegzorg.

2. De moeder verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking (naar het hof begrijpt:) ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de inleidende verzoeken van Jeugdzorg tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen af te wijzen.

3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4. De moeder verzet zich in het bijzonder tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige sub 2]. Volgens de moeder wil [minderjarige sub 2] graag weer bij haar wonen en is zij in staat om hem de door hem benodigde opvoeding te bieden. Zij voert aan dat de huidige situatie totaal anders is dan vroeger. Het feit dat zij destijds onmachtig was om de minderjarigen, gezien hun gedragsproblemen, te bieden wat zij nodig hebben, wil volgens haar niet zeggen dat dit nog steeds zo is. Haar leven is thans op orde. Zij staat onder behandeling van een psycholoog, zit in de schuldsanering en heeft een bewindvoerder. Ook ziet haar woning er schoon en verzorgd uit. De stiefvader gebruikt al jaren geen drugs meer en er komen geen verslaafden meer over de vloer. Om de slechte herinneringen achter zich te laten en een nieuwe start te maken, wordt gezocht naar een andere woning buiten [plaats]. Over de gedragsstoornissen van de minderjarigen merkt de moeder nog op dat deze erfelijk bepaald zijn en derhalve aan haar niets te verwijten valt. Zij stelt herhaaldelijk om hulp bij de opvoeding gevraagd te hebben, maar nimmer effectieve hulpverlening – zoals nu aan de pleeggezinnen wordt gegeven – te hebben gekregen. Voorts meent de moeder dat het nu zo goed gaat met [minderjarige sub 2], omdat hij nu – anders dan toen hij nog thuis woonde – medicatie krijgt. Tot slot merkt zij nog op dat zij, gelet op haar ernstige longaandoening, niets liever wil dan de haar resterende tijd met de minderjarigen door te brengen.

5. Jeugdzorg verweert zich daartegen als volgt. Volgens Jeugdzorg gaan de standpunten van de moeder voorbij aan de vorig jaar door Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam gemaakte beoordeling – welke het hof in zijn beschikking van 29 juni 2011 heeft bekrachtigd – waarbij is geconcludeerd dat de opvoeding van [minderjarige sub 1] en/of [minderjarige sub 2] een draaglast vormt die de draagkracht van de moeder overstijgt. De minderjarigen kampen nog altijd met ernstige gedragsproblemen en vragen onverminderd veel van hun opvoeders. Ook anderszins zijn volgens Jeugdzorg thans geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd of gebleken die tot een andere beoordeling zouden moeten leiden. Nu hiermee het perspectief voor beide minderjarigen duidelijk is en het ook in hun belang is dat er continuïteit is in hun opvoedingssituatie, is het van belang dat de moeder dit gaat accepteren, aldus Jeugdzorg. Jeugdzorg is van mening dat in de onderhavige situatie een verderstrekkende maatregel de minderjarigen, de moeder en de pleegouders rust en duidelijkheid kan bieden en wijst erop dat de raad hier binnenkort onafhankelijk onderzoek naar zal doen

Horen minderjarige

6. Zowel in haar beroepschrift als ter zitting heeft de moeder verzocht [minderjarige sub 1] te horen over haar uithuisplaatsing, omdat zij twijfels heeft over de juistheid van de verklaring van de gezinsvoogd dienaangaande.

7. Het hof acht het horen van [minderjarige sub 1], die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, niet opportuun. Gezien de (hierna nader benoemde) ernstige problematiek van [minderjarige sub 1] zal dit onnodig belastend voor haar zijn.

Machtiging uithuisplaatsing

8. Het hof stelt voorop dat de duur van een machtiging tot uithuisplaatsing zoals bedoeld in artikel 1:261 lid 1 van het BW slechts kan worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor nog steeds bestaan. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

9. Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van beide minderjarigen ook thans nog noodzakelijk is, dat de uithuisplaatsing wordt voortgezet. Het hof overweegt daartoe als volgt. Bij beide minderjarigen is sprake van ernstige problematiek. Bij [minderjarige sub 1] zijn kenmerken van ODD en ADHD gesignaleerd. In het pleeggezin heeft zij last van driftbuien en agressieve uitingen. GGZ Emergis heeft aangegeven dat zij een sociaal-emotioneel ernstig beschadigd en gehandicapt meisje is. Zij is thans aangemeld voor GGZ-deeltijdbehandeling, welke behandeling gericht is op het leren omgaan met emoties en (in een later stadium) het verwerken van vervelende gebeurtenissen uit het verleden. Bij [minderjarige sub 2] is sprake van ernstige aandachtsproblematiek in de vorm van ADHD. Ook hij heeft mogelijk ODD. Een en ander uit zich in druk en moeilijk stuurbaar gedrag en boze buien. De problematiek van de minderjarigen vergt van de opvoeders dusdanig specifieke opvoedingsvaardigheden, dat het ook de pleegouders veel inspanningen kost om aan de behoeften van de minderjarigen tegemoet te komen. Voor [minderjarige sub 1] is daarom op enig moment zelfs opname in een orthopedagogische woongroep geïndiceerd geacht. De moeder lijkt de zwaarte van de opvoedingsvraag van de minderjarige onvoldoende te onderkennen. Gelet op het voorgaande en gezien het feit dat de moeder verstandelijk beperkt is en kampt met gezondheidsklachten, acht het hof de moeder niet in staat om zelf de opvoeding van de minderjarigen weer ter hand te nemen, ook niet indien – zoals zij wenst – het alleen de opvoeding van [minderjarige sub 2] betreft. Het hof benadrukt dat de moeder hierdoor niet wordt gediskwalificeerd in haar rol als moeder, maar als opvoeder schiet zij tekort. Zij beschikt over onvoldoende (pedagogische) vaardigheden om de minderjarigen de opvoeding te bieden die zij gelet op hun problematiek nodig hebben, haar goede intenties en betrokkenheid ten spijt. Dit maakt dat de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing nog altijd aanwezig zijn. De bestreden beschikking – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – dient dan ook te worden bekrachtigd.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van den Wildenberg en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Imthorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature