Uitspraak
Gerechtshof te 's-Gravenhage
Rolnummer: 22-005951-10
Parketnummer: 09-522840-05
TEGENSPRAAK
Uitspraak van de enkelvoudige strafkamer van
19 september 2011 in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortejaar](1983) te [geboorteplaats] (Polen),
[adres].
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof stelt vast dat de dagvaarding om op 16 december 2005 bij de politierechter te 's-Gravenhage te verschijnen aan de verdachte in persoon is uitgereikt op 24 oktober 2005. Op de zitting van 16 december 2005 is de verdachte niet verschenen. De verdachte heeft op 23 november 2010 hoger beroep tegen het op 16 december 2005 gewezen vonnis ingesteld.
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, ook al was de termijn voor het instellen van hoger beroep strikt genomen verstreken, toch in het hoger beroep ontvankelijk moet worden verklaard, nu de dagvaarding niet in de taal die hij beheerst aan de verdachte is uitgereikt. Hij was daardoor niet goed op de hoogte van de geplande zitting en evenmin was hem duidelijk waarvan hij werd beschuldigd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het voorliggende dossier kan worden afgeleid dat de verdachte op 23 oktober 2005 is aangehouden op verdenking van handelen in strijd met artikel 3 van de Opiumwet (hennepkwekerij). Op 24 oktober 2005 is de verdachte hierover gehoord in de Engelse taal, welke, zo vermeldt
het betreffende proces-verbaal van verhoor, zowel voor de verdachte als voor de verbalisanten begrijpelijk was.
Uit dit verhoor blijkt dat de verdachte naar school ging om Nederlands te leren en dat hij eenvoudig Nederlands kan volgen. In zijn verklaring geeft de [verdachte] tevens aan dat de aangetroffen hennepkwekerij door hem is aangelegd. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat de verdachte wist welk verwijt hem werd gemaakt. Tevens had onder deze omstandigheden van de [verdachte] verwacht mogen worden dat hij zich zou laten informeren over de precieze inhoud van de aan hem uitgereikte dagvaarding met toelichting, als hij deze niet begreep. De verdachte is, zo heeft de raadsman gesteld, echter meteen na zijn voorgeleiding uit Nederland vertrokken.
Noch enige wettelijke bepaling noch enig aan de verdachte op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens of artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten toekomend recht verplicht tot de afgifte van een vertaling van de dagvaarding aan een in Nederland verblijvende verdachte.
De verdachte was op de hoogte van de jegens hem geuite beschuldiging en had, zo hij dat gewild had, ter terechtzitting kunnen verschijnen en/of gebruik maken van zijn recht om tijdig in hoger beroep te gaan. Nu het hoger beroep namens de verdachte eerst op 23 november 2010 is ingesteld, dient de verdacht in dat hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, in bijzijn van griffier mr. M.M. Koers.