Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Het hof veroordeelt de verdachte wegens poging zware mishandeling tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 210 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

De verdachte heeft het slachtoffer éénmaal met een grote bezem tegen het hoofd heeft geslagen. De verdachte heeft zich op deze wijze schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Het slachtoffer heeft daaraan onder andere een zichtbaar litteken in het gezicht en enkele afgebroken tanden overgehouden.

Uitspraak



Rolnummer: 22-004640-09

Parketnummer: 11-500213-09

Datum uitspraak: 6 juli 2011

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 14 september 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,

adres volgens zijn mededeling ter terechtzitting in hoger beroep: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 22 juni 2011.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarde als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 11 mei 2009 te Dordrecht aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hoofdletsel/hersenschudding/afgebroken tanden), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, (krachtig) met een bezem, althans een hard en/of zwaar voorwerp, tegen zijn hoofd te slaan waardoor deze [aangever] (vervolgens) ten val is gekomen;

SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 11 mei 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (krachtig) met een bezem, althans een hard en of zwaar voorwerp tegen het hoofd van die [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

MEER SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 11 mei 2009 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever]), meermalen, althans eenmaal (krachtig)

- tegen het lichaam heeft geduwd en/of

- met een bezem, althans een hard en/of zwaar voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen,

waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak

Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is naar 's hofs oordeel genoegzaam komen vast te staan dat [aangever] door de - in het navolgende bewezen te verklaren - handelwijze van verdachte de volgende letsels heeft opgelopen: een wond aan de slaap naast het rechteroog, bloeduitstortingen boven en onder het rechteroog, een pijnlijke plek bovenop de schedel en beschadigingen aan drie snijtanden doordat van twee daarvan stukjes en van één daarvan de helft van het zichtbare gedeelte zijn afgebroken. Meer of ander letsel, met name een hersenschudding, is niet komen vast te staan. Weliswaar vermeldt het rapport van de GGD van 18 mei 2009 als opgave van [aangever] dat in het Albert Schweizerziekenhuis een hersenschudding is geconstateerd, maar in de brief van dat ziekenhuis d.d. 29 juni 2009, die zich bij de stukken benadeelde partij bevindt, is vermeld dat er geen aanwijzingen waren voor intracerebraal letsel en worden voorts als de op 11 mei 2009 geconstateerde letsels ook slechts de bovenbedoelde hoofdwond en tandletsel genoemd. Blijkens die brief is de hoofdwond gehecht, zijn de hechtingen na een week verwijderd en is de wondgenezing voorspoedig verlopen. Van die wond resteerde ten tijde van het rapport van de GGD nog een litteken van circa 3 cm maar van blijvend letsel of blijvende invaliditeit is volgens de brief van het ziekenhuis geen sprake. Blijkens de zich eveneens tussen de stukken benadeelde partij bevindende verklaring van de tandarts d.d. 27 augustus 2009 heeft deze een behandeling aan twee van de drie beschadigde tanden uitgevoerd (te weten een wortelkanaalbehandeling respectievelijk een composietopbouw) en waren er nadien, tot aan die verklaring, geen klachten meer. Blijkens deze verklaring, een begroting door de tandarts d.d. 27 mei 2009 van nog te maken kosten en de verklaring van [aangever] d.d. 14 mei 2009 was hiermee weliswaar de toen bekende schade nog niet volledig gerestaureerd en viel toen ook nog niet uit te sluiten dat de gebitschade ernstiger zou blijken te zijn, maar dat dit zich daadwerkelijk heeft voorgedaan is het hof niet gebleken. In het rapport van de GGD is een geschatte genezingsduur vermeld van meer dan zes maanden, maar op welke van de genoemde letsels daarbij wordt gedoeld is het hof, gelet op al het voorgaande, niet duidelijk.

Wat er van dit laatste ook zij, gelet op de aard van de genoemde letsels en de noodzakelijk gebleken medische ingrepen, alsmede op de genoemde prognose van volledig herstel en nu ook niet gebleken is dat na augustus 2009 nog nieuwe klachten uit het tandletsel zijn voortgevloeid, kan het opgelopen letsel naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 juncto artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht . De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 11 mei 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal, met een bezem, tegen het hoofd van die [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat -kort en zakelijk weergegeven- de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel. De verdachte dient derhalve van zowel het onder 1 primair als het onder 1 subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. Eén en ander overeenkomstig de door de raadsman overgelegde pleitaantekeningen.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.

Volgens vaste rechtspraak is de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.

Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer, op 11 mei 2009 te Dordrecht, éénmaal met een grote bezem tegen het hoofd heeft geslagen, zulks blijkens met name de getuigeverklaring van [getuige A] met grote kracht.

Algemene ervaringsregels leren dat dusdanig geweld in het bijzonder gelet op het formaat van het slagwapen en de plek waarop verdachte het slachtoffer heeft geraakt, de aanmerkelijke kans oplevert dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt, bijvoorbeeld in de vorm van één of meer breuken in het gelaat en/of letsel aan één of meer van de vitale onderdelen van de hersenen die zich in nabijheid van de door verdachte geraakte plek bevonden. Dat dit risico zich niet heeft verwezenlijkt is een gelukkig toeval.

Op grond hiervan acht het hof opzet van de verdachte, minst genomen in voorwaardelijke zin, gegeven en de subsidiair tenlastegelegde poging bewezen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:

Poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt dat hij zijn medewerking verleent aan de uitvoering van het plan van aanpak, dat is opgenomen in het voorlichtingsrapport d.d. 28 augustus 2009 van BoumanGGZ.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Het slachtoffer heeft daaraan onder andere een zichtbaar litteken in het gezicht en enkele afgebroken tanden overgehouden. Hiermee heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de fysieke integriteit van het slachtoffer. Tevens brengen dergelijke ernstige feiten gevoelens van onbehagen in de samenleving teweeg.

Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 juni 2011, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.

Ten voordele van de verdachte is meegewogen dat terechtzitting in hoger beroep aannemelijk is geworden dat de verdachte zijn alcohol- en drugsgebruik onder controle heeft gekregen, een vaste baan heeft en dat de verdachte weer samenwoont met zijn vriendin, die in verwachting van hem is. Aldus lijkt verdachte zijn leven een wending ten goede te hebben gegeven.

Voorts neemt het hof in het voordeel van de verdachte in aanmerking dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte het kwalijke van zijn handelen, zoals onder 1 subsidiair bewezenverklaard, inziet en er spijt van heeft.

Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.

Redelijke termijn van berechting

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat -kort en zakelijk weergegeven- sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Het vorenoverwogene zou moeten leiden tot strafvermindering, aldus de raadsman. Één en ander overeenkomstig de door de raadsman overlegde pleitaantekeningen.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Het hof heeft geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM , nu het dossier niet binnen acht maanden, maar eerst na ruim 16 maanden na het instellen van het hoger beroep d.d. 14 september 2009 ter griffie van het hof is binnengekomen en de zaak voorts niet binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep, maar na bijna 22 maanden, is afgedaan. Het hof zal de overschrijding van de bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat en de beoogde op te leggen taakstraf in de vorm van een werkstraf van 240 uren met 30 uren bekorten.

Vordering tot schadevergoeding

In het onderhavige strafproces heeft [aangever] (gemachtigde: DAS Rechtsbijstand, mr. B.B. Blankenstein) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 4.586,02.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 4.586,02.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot € 3.586,02 en tot afwijzing van de benadeelde partij voor het overige. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.

De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.

De vordering is als volgt samengesteld:

Shirt € 68,97 + spijkerbroek € 79,95 + eigen risico zorgverzekeraar € 155,- + voorschot tandartskosten

€ 2.282,10 + voorschot smartengeld € 2.000,-.

Het hof acht genoegzaam aangetoond dat als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde de gestelde schade aan kleding en eigen risico is geleden, alsmede dat er uit hoofde van de tot nu toe bekende en in het voorgaande beschreven letsels en letselgevolgen immateriële schade is geleden, van zodanige omvang dat aan [aangever] daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een vergoeding van € 1.000,- dient te worden toegekend. Tenslotte acht het hof met de overgelegde stukken eveneens genoegzaam aangetoond dat voor rekening van [aangever] tenminste voor een bedrag van € 2.282,10 aan tandartskosten zijn en nog zullen moeten worden gemaakt terzake van de aan het gebit toegebrachte schade. Dit bedrag zal bij wege van voorschot op deze kostenpost worden toegewezen. Het terzake van immateriële schade meergevorderde zal worden afgewezen.

Betaling aan de Staat

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.586,02 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 210 (tweehonderdtien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 105 (honderdvijf) dagen hechtenis.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt dat hij zijn medewerking verleent aan de uitvoering van het plan van aanpak, dat is opgenomen in het voorlichtingsrapport d.d. 28 augustus van BoumanGGZ.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] (gemachtigde: DAS Rechtsbijstand, mr. B.B. Blankenstein) terzake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.586,02 (drieduizend vijfhonderdzesentachtig euro en twee cent) bestaande uit € 2.586,02 (tweeduizend vijfhonderdzesentachtig euro en twee cent) materiële schade inclusief een voorschot ter zake van tandartskosten en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door mr. H.M.A. de Groot, mr. T.E. van der Spoel en mr. N.C. van Bellen, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 juli 2011.

Mr. N.C. van Bellen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature