Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

uithuisplaatsing. plan van aanpak inzake toekomstperspectief kinderen, opgesteld door (gescheiden) ouders. Verder beleid daarop uit te voeren door Jeugdzorg

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector civiel recht

Uitspraak : 4 mei 2011

Zaaknummer : 200.082.745/01 en 200.082.637

Rekestnr. rechtbank : JE-RK 10-193

In de zaak met zaaknummer 200.082.745/01:

[de vader],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. G. Crawfurd te Rotterdam,

tegen

de raad voor de kinderbescherming,

regio Rotterdam-Rijnmond,

locatie Rotterdam,

hierna te noemen: de raad.

In de zaak met zaaknummer 200.082.637/01:

[de moeder],

wonende te [woonplaats],

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam,

tegen

de raad voor de kinderbescherming,

regio Rotterdam-Rijnmond,

locatie Rotterdam,

hierna te noemen: de raad.

De vader en de moeder worden gezamenlijk ook aangeduid als: de ouders.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:

in de zaak met zaaknummer 200.082.745/01:

1. de moeder,

2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,

locatie Rotterdam,

hierna te noemen: Jeugdzorg.

in de zaak met zaaknummer 200.082.637/01:

1. de vader,

2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,

locatie Rotterdam,

hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

In de zaak met zaaknummer 200.0082.745/01:

De vader is op 24 februari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van

1 december 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.

De raad heeft geen verweerschrift ingediend.

De moeder heeft op 18 maart 2011 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.

De vader heeft op 28 maart 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.

Jeugdzorg heeft op 23 maart 2011 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de vader:

- op 15 maart 2011 een brief van 14 maart 2011 met bijlagen;

- op 29 maart 2011 een brief van 28 maart 2011 met bijlagen;

van de zijde van Jeugdzorg:

- op 6 april 2011 een brief van 5 april 2011 met bijlagen.

In de zaak met zaaknummer 200.082.637/01:

De moeder is op 22 februari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van

1 december 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.

De raad heeft geen verweerschrift ingediend.

Jeugdzorg heeft op 23 maart 2011 een verweerschrift ingediend.

De vader heeft op 23 maart 2011 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.

De moeder heeft op 29 maart 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de vader:

- op 29 maart 2011 een brief van 28 maart 2011 met bijlagen.

Beide zaken zijn op 13 april 2011 mondeling behandeld.

De raad heeft het hof bij brief van 23 maart 2011 onder meer medegedeeld dat de raad in het kader van deze procedure geen onderzoek heeft verricht.

Ter zitting waren aanwezig:

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de heer M.C. Dors, namens de raad;

- de heer A.W. Plak, namens jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 4 juni 2010 van de rechtbank Rotterdam en de bestreden beschikking.

Bij beschikking van 4 juni 2010 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de hierna te noemen minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar met benoeming van Jeugdzorg tot stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg en met ingang van 4 juni 2010 machtiging verleend tot plaatsing van de minderjarige in een netwerkpleeggezin tot 4 december 2010. Iedere verdere beslissing is pro forma aangehouden.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een netwerkpleeggezin verlengd tot 4 juni 2011.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is in beide zaken de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige:

[naam], geboren [in] 2009 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) voor de periode tot 4 juni 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling.

2. De vader verzoekt in de zaak met zaaknummer 200.082.745/01 de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de door de raad verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkgezin zal worden beperkt dan wel zal worden afgewezen.

3. De moeder verzoekt in de zaak met zaaknummer 200.082.637/01 de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek (het hof leest:) tot verlenging van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een netwerkpleeggezin af te wijzen.

4. Jeugdzorg bestrijdt het beroep van de vader in de zaak met zaaknummer 200.082.745/01 en het beroep van de moeder in de zaak met zaaknummer 200.082.637/01.

5. De vader stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd tot 4 juni 2011. Daartoe voert hij het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat uit het onderzoek van het Kennis en Service Centrum Diagnostiek (KSCD) zowel indicaties als contra-indicaties naar voren zijn komen voor terugplaatsing van de minderjarige bij de ouders. De rechtbank heeft de situatie van/bij de vader onjuist beoordeeld en zich bovendien te weinig rekenschap gegeven van de huidige situatie van de minderjarige in het pleeggezin. De rechtbank heeft bovendien niet onderkend dat de situatie bij de moeder niet goed is. Terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder is volgens de vader niet mogelijk door de persoonlijkheidsstoornis van de moeder. Het perspectief van de minderjarige ligt derhalve bij de vader, zodat het Uitwijktraject daarop gericht dient te zijn. De vader merkt daarbij op dat hij hulp in het kader van de ondertoezichtstelling aanvaardt. Gelet op het voorgaande dient naar de mening van de vader de bestreden beschikking te worden vernietigd.

6. De moeder stelt zich eveneens op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd tot 4 juni 2011 en voert daartoe het volgende aan. De moeder erkent dat de ouders hun relatie definitief hebben beëindigd. Zij stelt dat zij thans een stabiele thuissituatie heeft. De moeder blijft trouw aan haar behandeling bij de BAVO en staat daarnaast open voor behandeling en begeleiding die geboden wordt vanuit Jeugdzorg. De moeder is van mening dat het perspectief van de minderjarige, door middel van Intensieve Pedagogische Thuisbegeleiding met de Uitwijkmethode, gericht dient te zijn op terugplaatsing bij haar. Gelet op het voorgaande dient ook naar de mening van de moeder de bestreden beschikking te worden vernietigd.

7. Jeugdzorg stelt dat het op dit moment nog onduidelijk is of de vader en/of de moeder geschikte opvoeders voor de minderjarige zijn. De minderjarige kan niet thuisgeplaatst worden bij één van de ouders vóórdat hun situatie helder in kaart is gebracht en duidelijk is wat het belang van de minderjarige vergt. De Intensieve Pedagogische Thuisbegeleiding kan nog niet starten, nu op dit moment nog niet duidelijk is op wie van de ouders het Uitwijktraject gericht moet worden. Gelet op de thans nog onduidelijke situatie is Jeugdzorg van mening dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.

8. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek , nog bestaan. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

9. Uit het psychodiagnostisch onderzoek van 23 november 2010 blijkt dat beide ouders een kwetsbare indruk maken. Zij hebben de neiging om hun tekortkomingen te bagatelliseren en geven in beperkte mate blijk van probleeminzicht. Bij de moeder is sprake van forse persoonlijkheidsproblematiek, waarvoor zij intensieve begeleiding nodig heeft in haar dagelijks functioneren. De vader heeft moeite om zich in te leven in anderen en lijkt ook signalen van de moeder moeilijk te kunnen duiden. In theorie geven de vader en de moeder blijk van voldoende pedagogische kennis en vaardigheden, maar in de praktijk blijken zij de nodige vaardigheden en sensitiviteit (nog) te missen.

10. De minderjarige heeft een belaste voorgeschiedenis. Hij is in het verleden getuige geweest van huiselijk geweld tussen de vader en de moeder. De minderjarige heeft belang bij een stabiele en veilige opvoedingssituatie. Hij lijkt zich in het pleeggezin goed te ontwikkelen.

11. Jeugdzorg is voornemens om door middel van het Uitwijktraject onderzoek te doen naar het toekomstperspectief van de minderjarige, maar stelt als voorwaarde dat de ouders eerst een plan van aanpak opstellen ten aanzien het toekomstperspectief van de minderjarige bij de ene ouder en het contact met de andere ouder.

12. Ter zitting is gebleken dat de ouders inmiddels een plan van aanpak hebben opgesteld. Zij opteren beiden voor een ‘co-ouderschapsregeling’ ten behoeve van de minderjarige en wensen dat het Uitwijktraject zich daarop richt. De ouders hebben daarbij de intentie uitgesproken zich te zullen confirmeren aan de uiteindelijk door Jeugdzorg te nemen beslissing ter zake van de plaatsing van de minderjarige bij hen beiden of een van hen.

13. Jeugdzorg heeft in reactie daarop aangegeven zich over een ‘co-ouderschapsregeling’ te moeten beraden, maar heeft zich tevens bereid verklaard hierover met Flexus en de ouders in gesprek te gaan.

14. De raad heeft aangegeven voorstander te zijn van het starten van een ‘Uitwijktraject’, waarin beide ouders worden betrokken.

15. Desgevraagd hebben de ouders bij monde van hun advocaat ter zitting verklaard het belang te zien van het spoedig inzetten van het uitwijktraject, dat de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven omtrent het toekomstperspectief van de minderjarige. In afwachting van de uitkomsten van dit traject kunnen de ouders zich neer leggen bij een verlenging van de uithuisplaatsing.

16. Het hof acht het in het belang van de minderjarige dat er op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid komt over zijn toekomstperspectief. Nu daarover nog geen beslissing is genomen en een eventueel Uitwijktraject nog enige tijd in beslag zal nemen, is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht in een pleeggezin voor de periode tot 4 juni 2011 nog noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

17. Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, De Haan-Boerdijk en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijge¬staan door mr. Wijtzes als griffier, en uit¬gespro¬ken ter openba¬re terechtzit¬ting van 4 mei 2011


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature