Uitspraak
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE , eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage , appellant,
hierna te noemen: de Staat,
procureur: mr. F.W. Bleichrodt,
tegen
Het geding
Bij exploot van 18 januari 2006 is de Staat in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 1 november 2005 (tussenvonnis) en 15 november 2005 (eindvonnis), door de voorzieningenrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft de Staat drie grieven aangevoerd, die door geïntimeerde bij memorie van antwoord (met producties) tevens inhoudende wijziging van eis zijn bestreden. Hierna heeft de Staat een akte genomen.
Op 3 september 2007 hebben partijen hun zaak doen bepleiten, de Staat door zijn procureur en geïntimeerde door mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam. Beiden hebben gebruik gemaakt van pleitnotities, welke zijn overgelegd. De Staat had op voorhand een aantal producties toegezonden.
Tenslotte heeft de Staat stukken overgelegd, de procureur van geïntimeerde heeft toegezegd het procesdossier na te zenden en partijen hebben arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de vaststelling door de rechtbank van de feiten onder het kopje "1. De feiten" van het tussenvonnis is niet opgekomen. Het hof gaat ook van deze feiten uit. Met inachtneming daarvan en van hetgeen overigens uit de stukken en ter zitting is gebleken gaat het in dit kort geding om het volgende.
1.1.
Geïntimeerde is informant geweest voor de Centrale Inlichtingen Eenheid (CIE); één van zijn runners kende hem [periode] . Geïntimeerde heeft onder andere informatie gegeven over de invoer van bijna [… 1] heroïne vanuit [land] begin [jaar] . De zending stond op naam van geïntimeerde. Naar aanleiding van de zending is een aantal mensen aangehouden, onder wie geïntimeerde. De zaak viel onder het parket [plaats 2] .
1.2.
In het daaropvolgende strafrechtelijk onderzoek heeft geïntimeerde bekend gemaakt dat hij als informant is opgetreden. Op bevel van de strafrechter zijn zijn verklaringen, de verklaringen van de CIE-runners en de CIE-journaals toegevoegd aan de dossiers van zijn medeverdachten.
1.3.
Nadat de CIE-officier van justitie en de runners door de rechter-commissaris in strafzaken als getuigen zijn gehoord, is in [maand] de voorlopige hechtenis van geïntimeerde opgeheven bij gebrek aan ernstige bezwaren.
1.4.
Kort daarop (bij brief van [datum 1] ) heeft de raadsman van geïntimeerde de hoofdofficier van justitie in [plaats 2] verzocht ervoor te zorgen dat geïntimeerde en zijn familie onder persoonsbeveiliging werden geplaatst om daarna te worden opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma.
1.5.
Bij brief van [datum 2] heeft die hoofdofficier laten weten dat opneming van geïntimeerde in een getuigenbeschermingsprogramma niet aan de orde was omdat hij door eigen optreden zijn identiteit als CIE-informant had prijs gegeven en door eigen handelen verantwoordelijk is geworden voor het ontstaan van de gestelde dreiging. Hij berichtte voorts dat de officier van justitie in [plaats 1] verantwoordelijk is voor het realiseren van maatregelen die naar diens inschatting nodig zijn voor de veiligheid van geïntimeerde en zijn gezin. De levenspartner van geïntimeerde was tijdens diens detentie met [familieleden] naar een gemeente in het arrondissement [plaats 1] vertrokken, omdat zij zich in [plaats 2] niet veilig meer voelde.
1.6.
Nadat de officier van justitie in [plaats 1] mondeling te kennen had gegeven dat, als er al beveiligingsmaatregelen zouden worden genomen, het vermoedelijk geen zware maatregelen zouden zijn, heeft geïntimeerde de Staat gedagvaard in dit kort geding en gevorderd: primair dat hij en zijn gezin zouden worden opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma en subsidiair dat adequate maatregelen worden getroffen teneinde de veiligheid van geïntimeerde en zijn gezin te waarborgen. Daarnaast vorderde hij dat in afwachting van die maatregelen tijdelijke noodmaatregelen in de zin van de Instructie getuigenbescherming zouden worden getroffen.
1.7.
De voorzieningenrechter overwoog in het tussenvonnis van [datum 3] dat het op dat moment te ver ging om de Staat te bevelen geïntimeerde en zijn gezin in het getuigenbeschermingsprogramma op te nemen, maar vond wel dat geïntimeerde beschermd moest worden. Ten tijde van de behandeling van de zaak waren inmiddels de volgende maatregelen getroffen: 1) de politie was op de hoogte gesteld van een verhoogd veiligheidsrisico en zou onverwijld bijstand verlenen als geïntimeerde een concreet signaal afgaf, 2) de wijkagent was op de hoogte van de situatie en 3) het adres van geïntimeerde was "zwart gemaakt", wat wil zeggen dat het in de systemen van de gemeentelijke basisadministratie is geblokkeerd zodat derden het niet kunnen achterhalen.
De voorzieningenrechter achtte die maatregelen niet voldoende om de veiligheid van geïntimeerde en zijn gezin te waarborgen, overwoog dat andere adequate maatregelen moesten worden getroffen en gaf de Staat twee dagen de tijd om zich uit te laten over de vraag welke maatregelen hij in dat kader zou treffen.
1.8.
Bij brief van [datum 4] heeft de Staat hierop laten weten dat in aanvulling op de reeds getroffen maatregelen aanvullende maatregelen zijn getroffen: 4) er wordt eenmaal per twee uur gesurveilleerd bij het adres van geïntimeerde, 5) de wijkagent heeft eenmaal per week rechtstreeks contact met geïntimeerde of zijn gezin en 6) de wijkagent zal met geïntimeerde bespreken dat ook hij maatregelen moet nemen om de risico's te verkleinen.
1.9.
Bij vonnis van [datum 5] heeft de strafkamer van de rechtbank uitspraak gedaan in de strafzaak tegen geïntimeerde. Kort gezegd was de rechtbank van oordeel dat geïntimeerde mocht verwachten dat de informatie die hij aan de politie verschafte in volle omvang beschikbaar was bij de afweging of hij al of niet zou worden aangehouden en vervolgd, waarbij een actieve rol was weggelegd voor de CIE-officier. Deze had informatie moeten uitwisselen met de zaaksofficier om een behoorlijke afweging te maken omtrent zowel de verdenking tegen geïntimeerde als de opportuniteit van diens eventuele vervolging. Omdat uit niets bleek dat de CIE-officier actief was geweest in het verschaffen van informatie, werd de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk geworden.
1.10.
Deze uitspraak bracht de voorzieningenrechter in zijn eindvonnis tot het oordeel dat geïntimeerde en zijn gezin in aanmerking kwamen voor een opname in getuigenbeschermingsprogramma. De voorzieningenrechter was van oordeel dat geïntimeerde voldoende aannemelijk had gemaakt dat er reëel dreigend gevaar voor hem en zijn gezin bestond vanuit zijn medeverdachten en de achterliggende (criminele) organisatie. Dit leidde tot het bevel om geïntimeerde en zijn gezin op te nemen in een getuigenbeschermingsprogramma met daarbij het bevel om met onmiddellijke ingang tijdelijke noodmaatregelen te treffen. De Staat werd veroordeeld in de kosten van de procedure.
2. Nadat de Staat ter uitvoering van het vonnis contact had opgenomen met geïntimeerde over zijn deelname aan het programma, heeft geïntimeerde laten weten niet te willen worden opgenomen, omdat hij de gevolgen voor zijn gezin te ernstig achtte. In hoger beroep heeft geïntimeerde vervolgens zijn eis gewijzigd. Zijn primaire vordering, de opname in het getuigenbeschermingsprogramma, heeft hij ingetrokken. Wel handhaaft hij zijn subsidiaire vordering, strekkende tot het treffen van adequate maatregelen. Deze specificeert hij thans als volgt:
A) het voorzien van zijn woning van kogelvrij glas;
B) het bewerkstelligen van een wijziging van identiteitsgegevens van geïntimeerde, zijnde zijn voor- en achternaam en zijn geboortedatum en -plaats en de achternaamswijziging van zijn kinderen en wel zodanig dat de wijziging op geen enkele wijze openbaar wordt gemaakt.
3. Nu geïntimeerde zijn vordering tot opname in het getuigenbeschemingsprogramma heeft ingetrokken, zal het eindvonnis van de voorzieningenrechter reeds om die reden worden vernietigd. Voor zover de Staat een oordeel verlangt over de juistheid van het bevel tot opname in het programma heeft hij geen belang bij de behandeling van zijn grieven. Het hof buigt zich slechts over de subsidiaire vordering betreffende de adequate maatregelen, welke vordering ook reeds in eerste aanleg ter beoordeling voorlag. Deze vordering is in hoger beroep nader gespecificeerd, waartegen de Staat geen bezwaar heeft gemaakt.
4. Ook voor de beoordeling van die subsidiaire vordering is van belang in hoeverre een dreigingsbeeld aannemelijk is geworden, welke kwestie de Staat in zijn eerste grief ook aansnijdt. De Staat is immers slechts verantwoordelijk voor het treffen van veiligheidsmaatregelen wanneer gevreesd wordt voor het leven of de fysieke integriteit van geïntimeerde en zijn gezin.
5. De Staat heeft in dit verband naar voren gebracht dat sedert de invrijheidstelling van geïntimeerde, twee jaar geleden, er geen concrete aanwijzingen zijn dat geïntimeerde en zijn gezin enig gevaar lopen. Voorts heeft de Staat erover geklaagd dat de voorzieningenrechter hem niet in staat heeft gesteld een dreigingsanalyse uit te voeren. Het hof overweegt als volgt.
6. Geïntimeerde heeft in eerste aanleg naar voren gebracht dat hij in de penitentiaire inrichting waarin hij destijds verbleef in elkaar is geslagen door een [… 2] man die tegen hem zei "ik weet wie jij bent", hetgeen volgens geïntimeerde in verband moet worden gebracht met zijn informantenstatus. Volgens de Staat, die navraag naar de vechtpartij heeft gedaan, zou de vechtpartij zijn ontstaan omdat geïntimeerde de moeder van die man zou hebben beledigd. Dit laatste sluit de versie van geïntimeerde echter niet uit. Voorts ligt het niet voor de hand dat die man zonder meer zou erkennen dat hij geïntimeerde bedreigde, omdat deze als informant is opgetreden. Voorshands acht het hof dan ook aannemelijk dat geïntimeerde destijds is bedreigd in verband met zijn informantenstatus.
7. Voorts is het algemeen bekend dat leden van criminele organisaties die zich op deze schaal bezighouden met de import van harddrugs (in één van de CIE journaals wordt gesproken over invoer van in totaal 12.000 kilo heroïne door zendingen van 150-300 kg per twee weken gedurende twee tot drie jaar) er niet voor terugdeinzen mensen die de organisatie benadeeld hebben, vroeg of laat te liquideren.
8. Tegen deze achtergrond is de Staat (in elk geval aanvankelijk) tekortgeschoten in zijn zorgplicht ten aanzien van geïntimeerde en zijn gezin. De Staat heeft immers aanvankelijk zijn handen geheel van geïntimeerde afgetrokken. De Staat stelde zich op het standpunt, dat geïntimeerde nu eenmaal zelf zijn informantenstatus had prijs gegeven en daarom alleen zelf de verantwoordelijkheid voor zijn veiligheid droeg. Uit het vonnis van de strafrechter volgt dat dit standpunt niet houdbaar is. Weliswaar is juist dat geïntimeerde zelf zijn informantenstatus naar voren heeft gebracht, maar in dit kader had van de CIE-officier een actievere rol mogen worden verwacht. Naar het oordeel van het hof had de Staat zich dan ook, zeker toen de status van geïntimeerde bekend was geworden bij de medeverdachten en (daarmee naar mag worden aangenomen bij) de overige leden van de organisatie, de veiligheid van geïntimeerde meer moeten aantrekken. Het had op de weg van de Staat gelegen om in verband met de meldingen van de bedreigingen - behalve genoemde vechtpartij heeft geïntimeerde ook melding gemaakt van bedreiging van zijn in [land] verblijvende [familieleden] - meteen na de invrijheidstelling van geïntimeerde een risicoanalyse op te stellen en na te gaan of, en zo ja welke, maatregelen getroffen dienden te worden.
9. Pas na verloop van tijd en herhaald aandringen van geïntimeerde zijn de onder 1.7 genoemde maatregelen getroffen. Toen deze maatregelen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet afdoende waren, heeft de Staat daaraan de onder 1.8 genoemde maatregelen toegevoegd. Inmiddels heeft de Staat een beveiligingsbedrijf opdracht gegeven tot het aanbrengen van elektronische en mechanische beveiliging van de woning van geïntimeerde (ter waarde van circa € 70.000) waartoe het aanbrengen van kogelvrij glas behoort en blijkens de mededelingen ter zitting zijn de daartoe vereiste werkzaamheden op de dag van de zitting in hoger beroep aangevangen.
10. Al stelt de Staat dat deze laatste maatregel slechts uit coulanceoverwegingen is genomen, toch leidt het hof uit een en ander af dat er kennelijk voldoende aanleiding bestond om maatregelen ten aanzien van geïntimeerde te treffen.
11. Geïntimeerde stelt zich op het standpunt dat verdergaande maatregelen ook noodzakelijk zijn, waarbij hij met name doelt op een identiteitswijziging. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
12. Op zich mag juist zijn dat de leden van de criminele organisatie die zich met de invoer van deze partij heroïne hebben beziggehouden geïntimeerde en zijn gezin in de afgelopen periode niet hebben benaderd, maar dat wil niet zeggen dat zij hem vergeten zijn. Ze kennen zijn rol en zoals reeds overwogen, is het algemeen bekend dat leden van criminele organisaties die zich op deze schaal met de invoer van harddrugs bezighouden er niet voor terugdeinzen mensen die de organisatie benadeeld hebben, vroeg of laat te liquideren. Het is ook bekend dat daarbij geduld kan worden betracht om uiteindelijk de "verrader" te pakken te nemen. In dit geval komt daar bij dat de organisatoren van het drugstransport (onder wie "de vader") niet zijn gearresteerd en in zoverre vrij zijn om actie te ondernemen. Het enkele feit dat de leden van deze organisatie geïntimeerde in de afgelopen periode niet in concreto hebben bedreigd zegt niets, omdat dit daaraan kan worden toegeschreven dat zijn huidige verblijfplaats niet bekend is. Een en ander betekent dat het hof voldoende aannemelijk acht dat voor geïntimeerde nog steeds reëel gevaar bestaat.
13. Het is echter aan de Staat, die daartoe over de benodigde kennis en bronnen van informatie beschikt om te beoordelen welke dreiging er in concreto bestaat en met welke veiligheidsmaatregelen die dreiging valt te keren. Bij dat oordeel komt de Staat een zekere vrijheid toe. Dit geldt ook voor de aard van de te treffen maatregelen. Het is niet aan de beschermde persoon om de te treffen maatregelen voor te schrijven. Pas wanneer geoordeeld moet worden dat de Staat in redelijkheid niet kan menen dat sprake is van enige dreiging of, in het geval een dreiging aanwezig is, in redelijkheid niet kan besluiten bepaalde veiligheidsmaatregelen achterwege te laten, is een beslissende rol voor de rechter weggelegd.
14. Zoals reeds overwogen leidt het hof uit het feit dat maatregelen getroffen zijn af, dat in elk geval sprake is (geweest) van een dreiging die het treffen van maatregelen noodzakelijk maakte.
15. Ten aanzien van de gevorderde maatregel van het aanbrengen van kogelvrij glas is niet voldoende aannemelijk geworden dat de Staat betrekkelijk kostbare maatregelen zou treffen als dat volstrekt zinloos en onnodig is, alleen omdat de beschermde persoon deze vraagt. Daarom neemt het hof in het kader van dit kort geding aan, dat geïntimeerde deze maatregel terecht heeft gevorderd. Deze vordering zal worden toegewezen.
16. Anders ligt dat ten aanzien van de gevorderde identiteitswijziging. Geïntimeerde vraagt die wijziging, omdat hij niet aan het maatschappelijk verkeer kan deelnemen onder zijn eigen naam. Zijn kledinghandel staat op naam van zijn partner; hij is niet verzekerd, ook niet voor ziektekosten en hij kan zijn zakenpartners noch zijn buren vertellen hoe hij heet, aldus geïntimeerde.
17. De Staat heeft erop gewezen dat hij slechts overgaat tot toepassing van deze ingrijpende maatregel (tot het treffen waarvan valsheid in geschrifte in de bevolkingsregisters nodig is) indien deze een reële bijdrage kan leveren aan de veiligheid van de te beschermen personen. De Staat wijst er in dit verband op, dat geïntimeerde weigert zijn huidige woonomgeving te veranderen. In die woonomgeving zijn de kinderen van geïntimeerde bekend onder de naam van geïntimeerde. Een identiteitswijziging van de kinderen (zijn levenspartner gaat onder haar eigen naam door het leven) zou volgens de Staat bepaald opzien baren. Die stelling is volgens het hof niet (kennelijk) onjuist.
18. Hetgeen geïntimeerde aanvoert om de noodzaak van deze maatregel te onderbouwen is onvoldoende voor het oordeel, dat de Staat in redelijkheid niet tot de beslissing kan komen om in de omstandigheden van dit geval deze maatregel achterwege te laten. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de subsidiaire vordering sub A) wordt toegewezen en sub B) wordt afgewezen. Zoals reeds overwogen zal het eindvonnis worden vernietigd. Het tussenvonnis bevat in het dictum geen te executeren beslissing, zodat de Staat geen belang heeft bij vernietiging van dat vonnis. Omdat in eerste aanleg ook de subsidiaire vordering ter beoordeling is voorgelegd en deze voor een deel (ook al is dat in gewijzigde vorm) wordt toegewezen, terwijl de Staat aanvankelijk verdere bescherming van de hand wees, zal de Staat worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het bestreden eindvonnis van 15 november 2005 ;
- veroordeelt de Staat tot het aanbrengen van kogelvrij glas in de woning van geïntimeerde;
- veroordeelt de Staat in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot aan 15 november 2005 aan de zijde van geïntimeerde bepaald op € 1.145,60 waarvan € 816 aan salaris voor de procureur, € 244 aan griffierecht en € 85,60 aan dagvaardingskosten;
- compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, G. Dulek-Schermers en D.J. de Brauw en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2007 in aanwezigheid van de griffier.