Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Inkomstenbelasting. Proceskostenvergoeding. De Inspecteur heeft willens en wetens volhard in een kenbaar onterechte navordering. Voor die handelwijze heeft de Inspecteur geen afdoende rechtvaardiging aangedragen. Het Hof acht in dit bijzondere geval termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de integrale kosten.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

vierde meervoudige belastingkamer

28 januari 2005

nummer BK-04/00342

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z (Canada), betreffende de na te noemen door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P (voorheen: het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de Belastingdienst), aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit inzake de in die navorderingsaanslag begrepen verhoging.

1. Navorderingsaanslag, kwijtscheldingsbesluit en bezwaar

1.1. Blijkens aanslagbiljet, met dagtekening 31 december 2002, is aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 opgelegd.

1.2. De navorderingsaanslag, die is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 524.000 (? 237.780), beloopt een bedrag van ƒ 290.958 (? 132.030) aan belasting, over welk bedrag een verhoging van honderd percent is toegepast.

1.3. Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag heeft de Inspecteur besloten, kennelijk bij voor bezwaar vatbare beschikking, de verhoging tot op vijftig percent kwijt te schelden.

1.4. Op het door belanghebbende bij brief van 29 januari 2003 tegen de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit ingediende bezwaar heeft de Inspecteur geen uitspraak gedaan.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is met betrekking tot het niet (tijdig) doen van uitspraak op het bezwaarschrift in beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van ? 37. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 december 2004, gehouden te Den Haag. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. In 1980 heeft belanghebbende zich met zijn echtgenote en zoon metterwoon gevestigd in Z (Canada). Sinds 12 september 1984 heeft hij de Canadese nationaliteit.

3.2. Belanghebbende is enig aandeelhouder van A Limited (hierna: A), een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die is opgericht naar het recht van Canada. A is opgericht op 20 november 1980 en statutair gevestigd te Z. A was tot het jaar 2002 als zelfstandig drager van rechten en verplichtingen actief op het gebied van vastgoedconsultancy, had diverse opdrachtgevers en trad op eigen naam naar buiten toe. Belanghebbende was werkzaam als directeur van A en had geen andere werkzaamheden.

3.3. Sinds zijn vestiging in Z maakt belanghebbende bij verblijf buiten Canada voor persoonlijke of zakelijke redenen, gebruik van hotels of hij huurt, steeds voor een korte periode, een gemeubileerd appartement.

3.4. Met betrekking tot de onderwerpelijke navorderingsaanslag, die ter behoud van rechten is opgelegd, blijkt uit de brief van de Inspecteur van 20 december 2002 onder andere het volgende:

"Mij is gebleken dat u in 1997 inkomsten heeft genoten vanwege werkzaamheden die door u in Nederland zijn verricht op het gebied van de disciplines makelaardijevaluatie, projectontwikkeling, locatieonderzoek, logistiek, organisatieverbetering en algehele projectbegeleiding. Alhoewel deze werkzaamheden onder de naam A zijn gefactureerd, zijn de inkomsten daarvan direct of indirect door u als natuurlijk persoon genoten. Naar mijn mening bent u in het onderhavige jaar binnenlands belastingplichtige geweest, vermoedelijk woonachtig op een adres te Q."

3.5. Bij brief van 29 januari 2003 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit. De Inspecteur heeft geen uitspraak gedaan op het bezwaarschrift. Bij brief van 2 februari 2004 heeft belanghebbende zijn beroep ingediend.

3.6. Bij aan het Ministerie van Financiën gerichte brief van

15 december 2003 heeft de Inspecteur op de voet van artikel

25, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) verzocht de uitspraak voor ten hoogste een jaar te mogen verdagen. Bij brief van 17 december 2003 heeft de staatssecretaris van Financiën de Inspecteur toestemming verleend de uitspraak te verdagen "tot zes weken nadat u de inlichtingen van de bevoegde Canadese autoriteiten heeft ontvangen, doch uiterlijk tot 29 januari 2005".

3.7. Belanghebbende is eerst na het indienen van zijn beroep - kennelijk pas bij kennisneming van het verweerschrift - erachter gekomen dat de Inspecteur tot verdaging van de uitspraak heeft besloten en dat de staatssecretaris van Financiën voor die verdaging toestemming heeft verleend.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag en de verhoging terecht zijn opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

4.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de stukken van het geding. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Het Hof merkt als tussen partijen vaststaand aan dat de Inspecteur binnen de termijn als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de AWR een besluit heeft genomen tot verdaging van de uitspraak op belanghebbendes bezwaarschrift. Omdat de Inspecteur dat besluit niet binnen bedoelde termijn van een jaar aan belanghebbende heeft meegedeeld, schriftelijk of anderszins, staat het gegeven dat de staatssecretaris van Financiën toestemming tot verdaging van de uitspraak heeft verleend, niet in de weg aan de ontvankelijkheid in beroep, nog afgezien ervan dat belanghebbende van die toestemming niet op de hoogte is gebracht. Omdat ook overigens geen gebreken van formele aard aan het beroep kleven, moet belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep worden verklaard.

6.2. Het Hof ziet geen enkele aanleiding om het verzoek van de Inspecteur tot het geven van een extra termijn waarbinnen deze uitspraak doet, te honoreren. Ook overigens acht het Hof, gelet ook op de door de Inspecteur zowel ten opzichte van belanghebbende als ten opzichte van het Hof ingenomen, als tamelijk onbehoorlijk te kenschetsen proceshouding, geen termen aanwezig om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen de navordering nader te onderbouwen dan wel om anderszins de behandeling van de zaak aan te houden.

6.3. De uit het geheel van gedingstukken, waaronder in het bijzonder de door belanghebbende bij brief van 3 december 2004 toegezonden producties alsook belanghebbendes pleitnota - op de inhoud waarvan de Inspecteur, hoewel ter zitting daartoe uitgenodigd, niet wenste te reageren -, omtrent woon- en verblijfplaats van belanghebbende en zijn werkzaamheden naar voren komende gegevens zijn naar 's Hofs oordeel zo duidelijk, dat daaruit redelijkerwijs geen andere conclusie is te trekken dan: 1) dat geen enkele aanwijzing voorhanden is waaruit zou kunnen blijken of zelfs maar het vermoeden is te putten dat terecht van belanghebbende belasting is nagevorderd, en ook 2) dat de Inspecteur dat heeft geweten, zo al niet direct bij het opleggen van de navorderingsaanslag dan in elk geval niet lange tijd daarna, en dus willens en wetens heeft volhard in een kenbaar onterechte navordering. Voor die laatste handelwijze heeft de Inspecteur geen afdoende rechtvaardiging aangedragen. Daarbij komt dat belanghebbende de Inspecteur op diens verzoek telkenmale van meer informatie heeft voorzien dan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht, terwijl de Inspecteur ter onderbouwing van de navordering bij lange na niet heeft gedaan - uit de voorhanden zijnde gegevens is niet anders af te leiden - wat redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht.

6.4. Belanghebbendes beroep is gegrond. De navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit moeten worden vernietigd. Bijgevolg moet worden beslist als na te melden.

7. Proceskosten en griffierecht

7.1. In de omstandigheid dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is vindt het Hof aanleiding de Inspecteur op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof acht in dit bijzondere geval, gelet op het overwogene in 6.2 en 6.3, gevoegd bij al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd omtrent de wijze waarop de Inspecteur zich jegens hem heeft gedragen, termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de integrale kosten. De Inspecteur heeft het daartoe strekkende verzoek van belanghebbende hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld niet weersproken. De kosten van de zaak stelt het Hof op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waaronder artikel 2, derde lid, vast op in totaal ? 72.002,59, conform belanghebbendes verstrekte specificatie.

7.2. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient het door belanghebbende gestorte griffierecht ad ? 37 te worden vergoed.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op ? 72.002,59, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht van ? 37 te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Sanders, Tromp en Braun. De beslissing is op 28 januari 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Van Riel) (Sanders)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

??

nummer BK-04/00342 blz. 2


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature