Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Schadevergoeding ter zake van de niet-nakoming van een grondtransactie. Schade op te maken bij staat.

Uitspraak



Uitspraak: 16 januari 1987. wpx/IIA/mms/11

IN NAAM DER KONINGIN.

HET GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE, kamer II-B, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:

De gemeente VIANEN,

(voorheen het INDUSTRIESCHAP HAGESTEIN-VIANEN),

zetelende te Vianen, appellant,

procureur: Mr F.N. Meijer.

Rolno. 85/316 en 328 RB.rolno . 80/160

t e g e n:

de besloten vennootschap [X] ONROEREND GOED B . V. , (voorheen: [X] BETON B.V.),

gevestigd te Vianen, geïntimeerde,

procureur: Mr F.H.A.M. Thunnissen.

en

de besloten vennootschap [X] ONROEREND GOED B . V . , (voorheen: [X] BETON B.V.),

gevestigd te Vianen,

appellante,

procureur: Mr F.H.A.M. Thunnissen.

t e g e n:

de gemeente VIANEN,

(voorheen: de GEMEENTEN VIANEN en HAGESTEIN), zetelende te Vianen,

geïntimeerde, procureur: R.V. Kist.

HET PROCES

1. Bij vonnis van 2 januari 1985 heeft de rechtbank te Dordrecht het Industrieschap Hagestein-Vianen veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [X] Beton B.V. (hierna: [geïntimeerde] ) op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 december 1979, ter zake van de niet-nakoming van een grondtransactie. Voorts heeft de rechtbank in dat vonnis de tegen de gemeenten Hagestein en Vianen ingestelde vorderingen afgewezen.

2. Van dit vonnis, voorzover tussen het industrieschap en [geïntimeerde] ge­wezen, is het industrieschap in beroep gekomen bij exploit van 22 maart 1985, terwijl [geïntimeerde] bij exploit van 28 maart 1985 appel heeft ingesteld van datzelfde vonnis, voorzover tussen haar en de beide gemeenten gewezen. De eerste zaak is bij het hof bekend onder rolno. 85/316, de tweede onder rolnummer 85/328.

3. Bij arrest van 15 januari 1986 heeft het hof, rechtdoende op een incidentele vordering van [geïntimeerde] in de zaak rolno. 85/328, de voeging van beide zaken bevolen, daarbij de beslissing omtrent de kosten in het incident aanhoudende tot het eindarrest.

4. In zijn memorie ontwikkelt het industrieschap vier grieven tegen het vonnis. Het vordert daarbij dat het vonnis wordt vernietigd en dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen. [geïntimeerde] heeft zich hiertegen verweerd.

5. In haar memorie van grieven stelt [geïntimeerde] , voorwaardelijk, één grief voor tegen het vonnis voor het geval de toewijzing van haar vordering tegen het industrieschap niet gehandhaafd zou kunnen blijven. Zij vordert daarbij, voorwaardelijk, de beide gemeenten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de inleidende dagvaarding. De (nieuwe) gemeente Vianen heeft zich hiertegen verweerd.

6. Tenslotte hebben partijen hun zaken doen bepleiten, de gemeente Vianen door Mr J.P. Wijn, advocaat te Utrecht, en [geïntimeerde] door haar procureur. [geïntimeerde] en de nieuwe gemeente Vianen hebben daar­ bij elk nog een akte genomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. Ingevolge de Wet van 4 september 1985, Stb. 482, zijn de oude gemeenten Vianen en Hagestein met ingang van 1 januari 1986 opgeheven, en is een nieuwe gemeente Vianen ontstaan. Voorts is het industrieschap daarbij vervallen. De (nieuwe) gemeente Vianen en [geïntimeerde] zijn (zo bleek bij pleidooi in hoger beroep) het er over eens dat de rechten en verplichtingen van de oude gemeenten en van het industrieschap op de nieuwe gemeente Vianen zijn overgegaan.

a. het hoger beroep van het industrieschap

2. Partijen zijn niet opgekomen tegen hetgeen de rechtbank in de rechtsoverwegingen 1 - 8 omtrent de aan het geschil ten grondslag liggende feiten heeft overwogen, zodat het hof van die overwegingen dient uit te gaan.

3. De rechtbank is - in de woorden van het industrieschap - in de rechtsoverwegingen 11 - 16, samengevat, tot het oordeel gekomen dat het industrieschap ook na zijn oprichting gebonden was aan de ontwerpbesluiten A en B, met dien verstande dat bij de effectuering daarvan rekening moest worden gehouden met de noodzakelijk geworden wijzigingen.

4. Tegen dit oordeel richt het industrieschap zijn grief I. Binnen het kader daarvan wordt (ad 11 - 13, 15 en 16) de stelling ontwikkeld dat in de oprichtingsfase van het industrieschap de raad van bestuur slechts een beleidsvoorbereidend besluit heeft genomen, waarmee de onderhandelingen met [geïntimeerde] werden geopend, en dat het industrieschap daarom na zijn oprichting geen verdergaande verplichting had dan met [geïntimeerde] serieus verder te onderhandelen.

5. Gelet op hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 2, 3 en 4, eerste twee zinnen, heeft overwogen, vormden de brief van 13 april 1971 en de daarbij toegezonden ontwerpbesluiten A en Been volledig en weloverwogen aanbod ter (gedeeltelijke) uitwerking van de bereids in 1970 tussen de burgemeester van Vianen en [geïntimeerde] ge­ maakte afspraken. Dat aanbod is, zo blijkt uit het verslag van de vergadering van het bestuur van het industrieschap in oprichting d.d. 25 mei 1971 sub 3 ( [geïntimeerde] , produktie 12), voor die dag door [geïntimeerde] aanvaard. Daarmee werd nog voordat het industrieschap rechtspersoonlijkheid verkreeg, tussen [geïntimeerde] en de raad van bestuur (onder voorbehoud van goedkeuring door Gedeputeerde Staten) volledige overeenstemming bereikt over een grondruil met bijbetaling door [geïntimeerde] van een nauwkeurig bepaald bedrag.

6. De omstandigheid dat de te leveren gronden zich toen nog in handen van derden bevonden heeft hierbij slechts deze betekenis dat het industrieschap en [geïntimeerde] , ieder voor zich, het risico van een tijdige grondverwerving van de door ieder te leveren gronden zouden lopen. In de brief van 29 februari 1972 vraagt [geïntimeerde] voormelde overeenkomst te wijzigen voor zover haar belangen dit nodig maakten 1n verband met de omstandigheid dat [geïntimeerde] de ongeveer 1.14 .05 ha grond "De Leeuw" niet zou leveren.

7. Aldus stelt het industrieschap zich (ook ad 15 en 16) ten onrechte op het standpunt dat het slechts tot serieus onderhandelen was gehouden, omdat de raad van bestuur zich tijdens de fase gemoeid met de goedkeuring van de gemeenschappelijke regeling niet tot méér had gecommitteerd en het industrieschap de door hem te leveren grond nog niet in handen had.

8. De beschouwingen ad 14 baten het industrieschap evenmin. De gemeenten Vianen en Hagestein hadden reeds in 1970, vooruitlopend op de goedkeuring van de gemeenschappelijke regeling, de leden van de raad van bestuur benoemd. De raad van bestuur - zo blijkt uit de verslagen van zijn vergaderingen in 1971 - functioneerde reeds volledig, met dien verstande dat zijn besluiten, voor zoveel nodig , werden afgewikkeld door de gemeente Vianen. De raad van bestuur onderging ter gelegenheid van de formele inwerkingtreding van het industrieschap per 1 januari 1972 geen verandering (vonnis rechtbank, rechtsoverweging 1). Zulks in aanmerking genomen heeft de raad van bestuur tegenover [geïntimeerde] de schijn gewekt voormelde overeenkomst te bekrachtigen door [geïntimeerde] niet dadelijk na 1 januari 1972 van het tegendeel te verwittigen. Dat [geïntimeerde] op deze schijn is afgegaan blijkt uit het feit dat hij zich van verdere grondverwerving heeft onthouden. De door de rechtbank in rechtsoverweging 14 bereikte conclusie is derhalve juist.

9. In de rechtsoverwegingen 18 - 21 heeft de rechtbank overwogen en de conclusie bereikt dat het industrieschap tegenover [geïntimeerde] in verzuim kwam toen het op 17 april 1975 het laatste perceel verwierf dat voor de realisering van de besluiten A en B nodig was.

10. In zijn memorie, grief II, bestrijdt het industrieschap deze overwegingen uitsluitend door naar zijn betoog binnen het kader van grief I te verwijzen. Grief II heeft derhalve naast grief I geen zelfstandige betekenis en faalt evenzeer.

11. Bij pleidooi in hoger beroep heeft het industrieschap naar voren gebracht ook daarom niet in verzuim te zijn gekomen, omdat [geïntimeerde] het industrieschap niet in gebreke heeft gesteld . Deze stelling die voor [geïntimeerde] niet onverwacht kan zijn gekomen, en waartegen [geïntimeerde] zich ook bij pleidooi heeft verweerd door te wijzen op haar brieven (haar produkties 18, 19 en 21), is op zich juist, aangezien in geen van die brieven wordt aangegeven voor of op welk tijdstip de verlangde levering diende te geschieden. Aangezien het hof echter als gevolg van de verwerping van grief I uit dient te gaan van de juistheid van wat de rechtbank in de rechtsoverwegingen 15 - 16 van haar vonnis heeft overwogen - reden waarom ook het door het industrieschap bij conclusie van antwoord gevoerde verweer "kon [geïntimeerde] niet meer voldoen aan zijn toezegging ..." buiten beschouwing moet blijven - heeft de gegrondbevinding van de klacht slechts dit beperkte succes dat het industrieschap tegenover [geïntimeerde] , zonder dat een ingebrekestelling nog nodig was, in verzuim kwam op 18 juni 1975, toen het dagelijks bestuur (aldus de rechtbank in rechtsoverweging 7) [geïntimeerde] liet weten zich aan de ontwerpbesluiten A en B niet gebonden te achten.

12. Grief III stuit af op het gegeven dat geen aan de wet beantwoordende dading tot stand is gekomen.

13. In de rechtsoverwegingen 26 - 27 heeft de rechtbank geoordeeld aannemelijk te achten dat [geïntimeerde] als gevolg van de wanprestatie van het industrieschap schade heeft geleden doordat elementen van een bedrijfshal nutteloos zijn blijven liggen . Hiertegen keert het industrieschap zijn grief IV, welke onder meer strekt ten betoge dat deze schade geen gevolg is van zijn wanprestatie . Mede in het licht van hetgeen van de zijde van [geïntimeerde] bij het pleidooi is meegedeeld - welke mededelingen niet onaannemelijk maken dat bedoeld nutteloos blijven liggen veeleer is toe te schrijven aan de omstandigheid dat [geïntimeerde] nog niet beschikte over een ander stuk grond dan waarop de ontwerpbesluiten A en B betrekking hadden - is deze grief IV in zoverre gegrond dat thans nog niet als vaststaand kan worden aangenomen dat [geïntimeerde] zulk een schade als gevolg van de wanprestatie van het industrieschap heeft geleden. Mogelijk is zulks echter wel, zodat partijen ook daarover in de schadestaatprocedure kunnen debatteren.

b. het hoger beroep van [geïntimeerde]

14. Gelet op hetgeen omtrent het beroep van het industrieschap is overwogen en zal worden beslist, dient de voorwaardelijke grief van [geïntimeerde] onbesproken te blijven . [geïntimeerde] zal, aangezien zij onvoorwaardelijk, in hoger beroep is gekomen, daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:

a. in de zaak tussen de gemeente Vianen (voorheen: het Indus­ trieschap Hagestein-Vianen) en [geïntimeerde] :

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank waarvan beroep, voorzover tussen [geïntimeerde] en het industrieschap gewezen; en

veroordeelt de gemeente Vianen in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op deze uitspraak, voor zover aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, worden begroot op f. 3.900 ,-.

b. in de zaak tussen [geïntimeerde] en de gemeente Vianen (voorheen de gemeenten Vianen en Hagestein)

verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in zijn beroep; en

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incident en het hoger beroep, welke kosten tot deze uitsp raak, voorzover aan de zijde van de gemeente gevallen worden begroot op f. 1.600,-.

Aldus gewezen door Mrs Neleman, fungerend president, Hamaker en Hehemann, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier .

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 16 januari


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature