E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3382
LJN BQ3382, Gerechtshof Leeuwarden, 24-000893-10

Inhoudsindicatie:

Bewezen verklaard is het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Het hof is van oordeel dat in beginsel oplegging aan de verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en noodzakelijk is.

Het hof zal er echter rekening mee houden dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, nu het openbaar ministerie bij de betekening van de verstekmededeling van het vonnis van de rechter in eerste aanleg niet de nodige zorgvuldigheid en voortvarendheid heeft betracht.

Immers, niet gebleken is dat een rechtsgeldige betekening van de verstekmededeling ex artikel 588, derde lid, onder a van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden. Er heeft weliswaar op het adres van de verdachte in Duitsland een uitreiking van de verstekmededeling aan een huisgenoot van de verdachte plaatsgevonden. Echter, uit de hierop betrekking hebbende (Duitstalige) akte van uitreiking blijkt niet dat die huisgenoot zich bereid heeft verklaard de verstekmededeling onverwijld aan de verdachte te doen toekomen.

Het openbaar ministerie heeft vervolgens evenmin tenminste eenmaal per jaar getracht de verstekmededeling alsnog te betekenen, hetzij aan de verdachte in persoon, hetzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 588, tweede of derde lid van het Wetboek van Strafvordering.

Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn en het mede daardoor ontstane tijdsverloop van bijna elf jaren, ziet het hof aanleiding de onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden die het hof voornemens was op te leggen, op te leggen in voorwaardelijke vorm.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie