Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Officiersappel. Primair: het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden staat niet vast. Subsidiair: de afstandsbediening van een navigatiesysteem (met bluetooth-functie) ontbeert het karakter van mobiele telefoon.

Uitspraak



WAHV 200.034.291

26 april 2010

CJIB 121414481

Gerechtshof te Leeuwarden

Arrest

op het hoger beroep tegen de beslissing

van de kantonrechter van de rechtbank Utrecht

van 9 april 2009

betreffende

[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Utrecht genomen beslissing gegrond verklaard, de inleidende beschikking vernietigd en de officier van justitie veroordeeld in de kosten van de procedure. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.

De betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

De advocaat-generaal heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.

De betrokkene heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 150,- opgelegd ter zake van “als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden”, welke gedraging zou zijn verricht op 29 juli 2008 om 14.00 uur op de Nijkerkerweg te Bunschoten met het voertuig met het kenteken [AB-AB-00].

2. De betrokkene heeft bij de kantonrechter betwist dat hij heeft gebeld en aangevoerd dat hij geen mobiele telefoon in zijn hand had, maar de afstandsbediening van zijn TomTom en dat hij daarbij zijn vinger in zijn oor had. De betrokkene heeft daarbij opgemerkt dat hij een TomTom met een bluetooth-functie heeft, die de betrokkene altijd gebruikt.

3. De kantonrechter heeft de stelling van de betrokkene dat hij geen mobiele telefoon vasthad aannemelijk geacht, vervolgens geoordeeld dat het vasthouden van een afstandsbediening niet betreft de gedraging van artikel 61a RVV 1990 , en het beroep gegrond verklaard.

4. De officier van justitie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en stelt daartoe dat vaststaat dat de gedraging is verricht. Hij voert daartoe aan, primair, dat uit de verklaring van de verbalisant in met name het aanvullend proces-verbaal blijkt dat de betrokkene (wel) een mobiele telefoon vasthield en, subsidiair, dat het vasthouden van een afstandsbediening gelijk gesteld dient te worden met het vasthouden van een mobiele telefoon.

5. Ten aanzien van het primaire standpunt van de officier van justitie oordeelt het hof als volgt.

6. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.

7. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt onder meer het volgende in:

“Gedragingsgegevens: ik zag dat de bestuurder tijdens het rijden een op een telefoon gelijkend voorwerp met zijn rechterhand vasthield. Bij staandehouding zag ik dat het een mobiele telefoon betrof van het merk: Samsung en Nokia. (…).

Verklaring betrokkene: Ik heb niet gebeld. Ik zat met mijn vinger in mijn oor. (…).”

8. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het (na de bestreden beslissing opgemaakte) aanvullend proces-verbaal d.d. 20 juni 2009 houdt onder meer het volgende in:

"Ik, verbalisant, zag dat de bestuurder van de genoemde personenauto, een op een mobiele telefoon gelijkend voorwerp in zijn rechterhand hield tijdens het besturen van deze personenauto. Ik, verbalisant, zag dat dit voorwerp groter was dan zijn handpalm. Ik, verbalisant, zag dat de bestuurder het voorwerp met zijn rechterhand tegen zijn rechter oor hield. (…).

Ik, verbalisant, hoorde de bestuurder verklaren dat hij de afstandsbediening van zijn navigatiesysteem in zijn rechterhand had gehouden en deze bij zijn oor hield omdat hij met zijn vinger in zijn rechter oor zat. Hierop toonde betrokkene (…) de afstandsbediening van zijn navigatiesysteem.

Ik verbalisant, zag dat de afstandsbediening van het navigatiesysteem kleiner was dan de handpalm van betrokkene.

Ik, verbalisant, ben er van overtuigd dat betrokkene een mobiele telefoon vasthield tijdens het besturen van genoemde personenauto, omdat de afstandsbediening die hij mij toonde duidelijk kleiner was dan het voorwerp dat ik zag toen betrokkene in tegenovergestelde richting mij passeerde (…).

Ik, verbalisant, heb betrokkene gevraagd of hij een mobiele telefoon in zijn bezit had en of deze mobiele telefoon zich in de personenauto bevond. Hierop toonde de betrokkene twee mobiele telefoons, te weten één van het merk Nokia en één van het merk Samsung.

Hierop mocht ik, verbalisant, met toestemming van de betrokkene in de gesprekkenlijst van de telefoons kijken. Ik, verbalisant, zag dat van één van de telefoons een gemiste oproep in de gesprekkenlijst stond. Deze oproep was slechts enkele minuten voor de staandehouding (…). Ik, verbalisant, kan mij niet herinneren welke telefoon dit betrof. (…)"

9. De betrokkene heeft consistent en vasthoudend verklaard dat hij geen mobiele telefoon maar de afstandsbediening van zijn navigatiesysteem in zijn hand had. Gelet op deze verklaring van de betrokkene is bij het hof gerede twijfel ontstaan omtrent de vraag of de betrokkene een mobiele telefoon in zijn hand heeft gehad. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verbalisant de waarneming heeft gedaan terwijl hij het voertuig van de betrokkene in tegengestelde richting passeerde, dat hij niet meer heeft waargenomen dan dat de betrokkene een op een mobiele telefoon gelijkend voorwerp vasthield bij zijn rechteroor en dat het voorwerp groter was dan de handpalm van de betrokkene. Aangezien het voorwerp duidelijk groter was dan de afstandbediening van het navigatiesysteem, die de betrokkene de verbalisant bij gelegenheid van de staandehouding toonde, is de verbalisant ervan overtuigd geraakt dat de betrokkene de mobiele telefoon vasthield. Aldus heeft de verbalisant slechts uit de grootte van het voorwerp afgeleid dat het een mobiele telefoon moet zijn geweest. Echter, in reactie op de nadere toelichting op het beroep heeft de betrokkene aangevoerd dat de afstandsbediening van het navigatiesysteem even groot is als de telefoon die in de auto lag, waarmee de betrokkene, naar het hof begrijpt, doelt op de Nokia. Bovendien is het mogelijk dat de betrokkene het door de verbalisant waargenomen voorwerp niet precies in het midden van zijn handpalm heeft vastgehouden, waardoor de verbalisant een vertekend beeld van de grootte daarvan heeft gekregen. De basis voor de conclusie dat sprake moet zijn geweest van een mobiele telefoon die de betrokkene heeft vastgehouden is daarmee wankel. Het hof overweegt voorts dat de verbalisant er weliswaar melding van maakt dat hij na de staandehouding onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van een mobiele telefoon, maar dat hij vervolgens in het midden laat welke van de twee telefoons die hij heeft aangetroffen de telefoon is waarmee de gedraging zou zijn verricht. De verklaring van de verbalisant in het aanvullend proces-verbaal dat hij bij de staandehouding heeft geconstateerd dat van één van de door hem aangetroffen telefoons een gemiste oproep in de gesprekkenlijst stond is in dit verband onvoldoende, nu hieruit niet kan worden afgeleid dat de betrokkene tijdens het rijden een mobiele telefoon vast had en het overigens eerder getuigt van het tegendeel. Naar de overtuiging van het hof kan derhalve niet worden vastgesteld dat de betrokkene tijdens het rijden een mobiele telefoon in zijn hand heeft gehad.

10. Het voorgaande brengt mee dat het hof het subsidiaire standpunt van de officier van justitie, dat het vasthouden van een afstandsbediening gelijk gesteld dient te worden met het vasthouden van een mobiele telefoon, dient te beoordelen. Het hof overweegt als volgt.

11. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Besluit van 4 februari 2002 tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (verbod handmatig telefoneren), Stb. 2002, 67 (hierna: de toelichting) wordt onder mobiele telefoon verstaan "een apparaat dat bestemd is voor het gebruik van mobiele openbare telecommunicatiediensten". Het hof stelt vast dat navigatieapparatuur, zoals een TomTom, niet is bestemd voor het gebruik van mobiele openbare telecommunicatiediensten; het apparaat waarmee deze navigatieapparatuur kan worden bediend derhalve evenmin. Het enkele feit dat het via een bluetooth-functie (hetgeen, naar het hof begrijpt, duidt op de aanwezigheid van een draadloze verbinding) mogelijk is om met de afstandsbediening van het navigatiesysteem ook de telefoon in of uit te schakelen, maakt dat niet anders. Daarmee krijgt de afstandsbediening nog niet het karakter van mobiele telefoon. In dit verband overweegt het hof dat de afstandsbediening in de onderhavige situatie naar haar aard veeleer overeenkomt met de toets waarmee de niet vastgehouden (handsfree) telefoon wordt in- en uitgeschakeld. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat uit de toelichting blijkt dat naar aanleiding van een advies van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak het onderdeel van het verbod is geschrapt dat betrekking had op het vasthouden van een op een mobiele telefoon gelijkend voorwerp. De werkingsfeer van het verbod zou hiermee te ver worden opgerekt en daarmee zijn doel, te weten het dienen van de verkeersveiligheid die in geding is door het handmatige telefoneren en het gelijktijdig besturen van een motorvoertuig, invalidenvoertuig of bromfiets, voorbij schieten, aldus de toelichting. Het voorgaande brengt het hof tot de slotsom dat het vasthouden van een afstandsbediening van een navigatiesysteem niet gelijk gesteld kan worden met het vasthouden van een mobiele telefoon, ook niet als het navigatiesysteem via een bluetooth-functie verbonden is met een (mobiele) telefoon en via de afstandsbediening van het navigatiesysteem de telefoon kan worden in- en uitgeschakeld.

12. Gelet op het voorgaande is naar de overtuiging van het hof niet komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het hof zal de bestreden beslissing dan ook bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:

bevestigt de beslissing van de kantonrechter.

Dit arrest is gewezen door mrs. Beswerda, Sekeris en Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature