Uitspraak
Arrest d.d. 16 september 2008
Zaaknummer 107.001.062/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante ],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel en tevens geïntimeerde in het incidenteel appel
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de vrouw,
toevoeging,
advocaat: geen (voorheen mr. Stehouwer),
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel en tevens appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: de man,
toevoeging,
advocaat: mr. J.H. van der Meulen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van de rechtbank Assen van 1 maart 2006.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 10 mei 2006 is door de vrouw hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 1 maart 2006 met dagvaarding van de man tegen de zitting van 24 mei 2006.
De conclusie van de dagvaarding luidt:
''Te vernietigen het vonnis , op 1 maart 2006 door de rechtbank te Assen tussen partijen gewezen en, opnieuw recht doende, geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties, één en ander, voor zover mogelijk , uitvoerbaar bij voorraad.''
De vrouw heeft een memorie van grieven genomen.
Bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel, is door de man verweer gevoerd met als conclusie:
''bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, appellante te veroordelen tot betaling van € 33.852,87 + p.m. te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2005 tot en met de algehele dag der voldoening en voor het overige het vonnis van de Rechtbank te Assen, tussen partijen gewezen op 1 maart 2006, zonodig met verbetering en/of aanvulling van gronden, te bekrachtigen en appellante daarbij te veroordelen in de kosten van beide instanties.''
De toenmalige advocaat van [appellante ] heeft zich op de rol van 28 mei 2008 aan de zaak onttrokken.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest, zodat het hof arrest wijst op één dossier.
De grieven
De vrouw heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Het hof zal in het principaal appel en in het incidenteel appel van de volgende feiten uitgaan, als door de ene partij gesteld en door de andere partij niet, althans onvoldoende, betwist.
1.1. Partijen zijn op [datum ] 1991 gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren.
1.2. Op 13 oktober 2004 heeft de rechtbank Assen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 29 november 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1.3. In de onderhavige procedure heeft de man verdeling van de nog tussen partijen bestaande gemeenschap gevorderd. In dat kader heeft hij in eerste aanleg aanspraak gemaakt op een aantal roerende zaken, alsmede betaling gevorderd van de vrouw van € 13.504,35, vermeerderd met rente vanaf de dag der dagvaarding, wegens overbedeling. Voorts heeft de man een bedrag van € 904,-- aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd.
1.4. In eerste aanleg is de vrouw verschenen. Haar toenmalige advocaat heeft zich aan de zaak onttrokken voordat er een conclusie van antwoord was genomen. In eerste aanleg heeft zich geen nieuwe advocaat voor de vrouw gesteld. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis het gevorderde, uitgezonderd de buitengerechtelijke incassokosten, toegewezen.
2. In hoger beroep is de vrouw met een tweetal grieven opgekomen tegen het vonnis. Het hof zal de grieven van de vrouw bespreken, aan de hand van de verschillende onderwerpen die tussen partijen in discussie zijn.
Wijziging van eis
3. Eerst overweegt het hof echter het volgende.
Bij memorie van antwoord heeft de man op een aantal punten zijn eis verminderd en op een aantal andere punten zijn eis vermeerderd. In zoverre is sprake van een verholen incidenteel appel.
De vraag is of het hof acht kan slaan op deze wijzigingen van eis, nu de advocaat van de vrouw zich aan de zaak heeft onttrokken. Naar ’s hofs oordeel is zulks wel het geval, nu de advocaat van de vrouw zich op 28 mei 2008 aan de zaak heeft onttrokken, terwijl de memorie van antwoord dateert van 20 februari 2008. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat de vrouw wel op de hoogte is van de eiswijzigingen c.q. het verholen incidenteel appel dat is vervat in de memorie van antwoord. Nu voorts niet is gebleken dat de vrouw onredelijk is benadeeld door de eiswijziging, zal het hof recht doen op de gewijzigde eis van de man.
3.1. In dit verband overweegt het hof voorts dat de vrouw niet heeft kunnen reageren op de stellingen van de man als neergelegd in de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel, alsmede de daarbij in het geding gebrachte producties. Nu de advocaat van de vrouw zich heeft onttrokken aan de zaak, kan het hof de vrouw echter niet in de gelegenheid stellen zulks alsnog doen. Het hof zal derhalve uitgaan van de juistheid van de stellingen van de man, voorzover niet strijdig met de stellingen van de vrouw in haar memorie van grieven en behoudens voor zover deze het hof onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
De voormalige echtelijke woning
4. Met betrekking tot de voormalige echtelijke woning die behoorde tot de huwelijksgemeenschap staan de volgende feiten vast.
* De woning stond aan de [adres] te [plaats].
* Na het vertrek van de man uit de echtelijke woning – februari of
maart 2004 – is de vrouw met de kinderen in de woning blijven wonen.
* Op de woning rustte een hypothecaire schuld van € 90.756,04. Vanaf omstreeks begin 2004 is niet meer voldaan aan de hypothecaire verplichtingen. Per 1 december 2004 was sprake van een betalingsachterstand van € 7.383,02 jegens de bank.
* Bij kortgeding vonnis van 23 december 2004 is de vrouw jegens de man veroordeeld tot meewerking aan de verkoop van de woning. Hierna is de woning verkocht voor een bedrag van € 113.500,-- en op 7 april 2005 geleverd aan de koper. Blijkens de gewijzigde notariële afrekening d.d. 8 april 2005 resteerde van de ontvangen koopsom, na aftrek van de hypothecaire schuld ad € 99.822,28 alsmede een drietal andere schulden van partijen, een bedrag van € 2.329,83. Van dit bedrag hebben partijen elk de helft ontvangen.
4.1. De man stelt zich primair op het standpunt dat hij te weinig heeft ontvangen van de overwaarde van de woning, omdat hij niet zou hoeven mee te betalen aan de hypothecaire betalingsachterstanden, voor zover het gaat om het bedrag waarmee die achterstanden zijn opgelopen na zijn vertrek uit de woning. Hij is wel bereid mee te betalen aan de achterstand die is ontstaan tot 1 maart 2004, zijnde het moment waarop hij naar zijn zeggen uit de woning is vertrokken. Daarbij gaat het om een bedrag van € 3.915,25.
4.2. De vrouw voert hier tegenover aan dat zij na het vertrek van de man uit de echtelijke woning – volgens haar al 1 februari 2004 - geen zicht meer had op de financiën, omdat de man die altijd regelde. Verder had zij ook onvoldoende financiële middelen om de betalingen aan de bank te doen. Volgens de vrouw was de man op de hoogte van de achterstand.
4.3. Naar ’s hofs oordeel zijn er onvoldoende feiten komen vast te staan waaruit is af te leiden dat het uitsluitend aan de vrouw is te wijten dat de betalingsachterstanden jegens de bank zijn ontstaan. Om die reden is er onvoldoende aanleiding om de sinds 1 maart 2004 ontstane betalingsachterstanden jegens de bank uitsluitend voor rekening van de vrouw te laten komen, nu de woning in de periode 1 maart 2004 –1 april 2005 immers nog tot de gemeenschap behoorde. De man dient derhalve mee te betalen aan de kosten van de echtelijke woning. De primaire vordering van de man kan derhalve niet worden toegewezen,
4.4. Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw hem een vergoeding wegens gederfd woongenot dient te voldoen, ter hoogte van de helft van de maandelijkse hypothecaire lasten, zijnde € 203,33.
4.5. De vrouw betwist een dergelijke vergoeding verschuldigd te zijn, omdat daarvoor volgens haar geen rechtsgrond is.
4.6. Naar ’s hofs oordeel brengen redelijkheid en billijkheid mee dat nu de vrouw met uitsluiting van de man de echtelijke woning is blijven bewonen na 1 maart 2004, terwijl de man in belangrijke meebetaalt aan de kosten van die echtelijke woning, dat de vrouw daarvoor een vergoeding aan de man voldoet. Het hof acht het redelijk, ook bij gebreke aan een ander aanknopingspunt, de hoogte van die vergoeding te stellen op een bedrag ter hoogte van de helft van de maandelijkse hypothecaire lasten, zijnde € 203,33. De subsidiaire vordering kan derhalve worden toegewezen over de periode 1 maart 2004 tot en met maart 2005, derhalve voor een bedrag van 13 x € 203,33, dat is € 2.643,29.
4.7. Met betrekking tot de stellingen van de man aangaande verrekening van de (voorschotten inzake de) belastingteruggave aan de vrouw in verband met de aftrek van voor de echtelijke woning betaalde hypotheekrente , verwijst het hof naar hetgeen zal worden overwogen bij rechtsoverweging 9.
De inboedel
5. Met betrekking tot de gezamenlijk inboedel van partijen staat vast dat deze grotendeels is achtergebleven in de voormalige echtelijke woning.
5.1. De man heeft afgifte van een aantal inboedelgoederen gevorderd van de vrouw, vermeld op een lijst die als productie 9 is aangehecht bij de inleidende dagvaarding. De man ontkent dat hij, afgezien van enkele andere persoonlijke zaken, enige zaak heeft meegenomen. Subsidiair heeft de man vergoeding van de waarde van de zaken gevorderd, door hem becijferd op € 6.750,--.
5.2. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis aan de man toebedeeld alle door hem gevorderde zaken, conform de lijst.
5.3. De vrouw voert in de memorie van grieven aan dat de man wel een computer met toebehoren, alsmede het volledige gereedschap van partijen heeft meegenomen. Verder stelt de vrouw dat de man nooit aanspraak heeft gemaakt op enige zaak, zodat zij ervan uit is gegaan dat de man geen belang meer stelde in de inboedelzaken. De man was voor de vrouw onbereikbaar. De vrouw heeft zich, toen zij de echtelijke woning moest ontruimen voor levering, genoodzaakt gezien de inboedel bij het vuilnis te plaatsen. De op de lijst vermelde zaken zijn derhalve niet meer aanwezig. Volgens de vrouw is er geen aanleiding voor vervangende schadevergoeding, nu de man nooit meer van zich heeft laten horen. Bovendien is de door de man gegeven waarde te hoog.
5.4. In reactie op de stelling van de vrouw dat de inboedelzaken er niet meer zijn, heeft de man zijn eis vermeerderd met (of tot) een bedrag van € 14.375,--, nu de vrouw op grond van art. 3:194 lid 2 BW haar aandeel in de inboedel zou hebben verbeurd. De man ontkent dat hij niet bereikbaar zou zijn geweest. Al bij brief van 13 mei 2004 van zijn raadsvrouwe heeft hij aanspraak gemaakt op de inboedelzaken.
5.5. Het hof overweegt het volgende.
5.5.1. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de man aanspraak kan maken op de helft van (de waarde van) de gezamenlijke inboedel van partijen. Voorts staat genoegzaam vast dat de man deze helft niet heeft ontvangen. De man heeft een lijst met inboedelzaken in het geding gebracht; de vrouw heeft niet betwist dat de man in beginsel aanspraak kan maken op de vermelde zaken, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
5.5.2. Wel heeft de vrouw gesteld dat de op de lijst vermelde gereedschappen reeds in bezit zijn van de man; deze zou hij in juli 2004 reeds hebben meegenomen. De vrouw heeft echter, bij betwisting door de man, geen nadere feiten gesteld of bewijsmiddelen overgelegd die zulks aannemelijk maken. Het hof houdt het er dan ook voor dat de man de gereedschappen niet heeft ontvangen.
5.5.3. Nu de vrouw heeft aangegeven dat de zaken niet meer in haar bezit zijn en dat zij deze bij het vuil heeft gezet, kan de vrouw niet veroordeeld worden tot afgifte van de zaken.
5.5.4. Naar 's hofs oordeel stelt de man terecht dat zich hier de situatie voordoet als beschreven in art. 3:194 lid 2 BW: het opzettelijk zoek maken van zaken die tot de gemeenschap behoren, op grond waarvan de vrouw haar aandeel in die zaken uit de gemeenschap verbeurt. Het hof overweegt hierbij dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn - bij betwisting door de man - om aan te nemen dat juist is de stelling van de vrouw, dat zij geen contact kon krijgen met de man. Evenmin zijn er voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de vrouw er te goeder trouw vanuit mocht gaan dat de man geen aanspraak meer maakte op enige inboedelzaak. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de vrouw opzettelijk zaken uit de gemeenschap heeft zoekgemaakt door deze bij het vuil te zetten.
5.5.5. Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding die de vrouw dient te voldoen, gaat het hof ervan uit dat de betreffende zaken een gezamenlijke waarde hadden van € 6.750,--, zoals door de man vermeld. Weliswaar stelt de vrouw dat de opgave van de man veel te hoog is, maar zij heeft geen enkel aanknopingspunt gegeven voor een andere waardering, terwijl de door de man vermelde bedragen het hof redelijk voorkomen. Het hof acht derhalve toewijsbaar het gevorderde bedrag van € 6.750,--.
5.5.6. Daarnaast kan de man aanspraak maken op de helft van de waarde van de aan de vrouw toebedeelde zaken, nu hij immers aanspraak kan maken op de helft van (de waarde van) die zaken. Ook hier zal het hof de opgave van de man volgen, die neerkomt op een bedrag van € 7.625,--, nu de vrouw die opgave niet gemotiveerd heeft betwist. Dit komt neer op een bedrag € 3.812,50. Dit bedrag is derhalve ook toewijsbaar.
5.5.7. Volledigheidshalve overweegt het hof nog dat de vaatwasser geen onderwerp van discussie meer is tussen partijen, nu de man zijn vordering terzake heeft laten vallen.
5.5.8. Voorts heeft de man nog gevorderd een bedrag van € 400,-- wegens door de vrouw aan zijn persoonlijke eigendommen verrichte vernielingen (memorie van antwoord punt 19). Naar 's hofs oordeel heeft de man dit deel van zijn vordering niet in toereikende mate onderbouwd, zodat het hof het gevorderde bedrag zal afwijzen.
De auto
6. Vaststaat dat tot de gemeenschap een Fiat Croma, bouwjaar 1992, behoorde. Bij zijn vertrek heeft de man de auto meegenomen.
6.1. De man heeft gevorderd dat de auto, die destijds volgens hem een waarde had van € 700,--, zonder enige verrekening aan hem dient te worden toebedeeld omdat de vrouw vernielingen aan de auto heeft toegebracht. Daaarmee zou een schade van € 800,-- zijn gemoeid.
6.2. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen.
6.3. Bij memorie van grieven heeft de vrouw zich niet verzet tegen toedeling van de auto aan de man. Wel maakt zij aanspraak op de helft van de waarde van € 700,--, derhalve € 350,--, zij het dat zij dit bedrag wenst te verrekenen met haar overbedeling bij de verdeling van de inboedel.
6.4. Het hof overweegt dat, nu partijen het daarover eens zijn, de auto aan de man kan worden toebedeeld. Naar 's hofs oordeel is in onvoldoende mate komen vast te staan dat de waarde met een bedrag van € 800,-- is verminderd door toedoen van de vrouw. De man dient derhalve de helft van de waarde van de auto ad € 350,-- aan de vrouw te vergoeden. Het hof zal dit bedrag opnemen in het aan het einde van dit arrest te maken overzicht.
De gezamenlijke bankrekeningen
7. Partijen hadden een vijftal gezamenlijke bankrekeningen. Een deel daarvan had geen (noemenswaardig) saldo, zodat het hof aan deze rekeningen zal voorbijgaan; op een ander deel was sprake van debetstanden.
7.1. De man stelt de volgende debetstanden te hebben ingelost, in verband waarmee hij de helft van de ingeloste bedragen ad € 2.000,-- van de vrouw vordert:
* een debetstand van circa € 2.000,-- op de privérekening [bankrekeningnummer 1 ] bij ABN-Amro , geïncasseerd door Solveon.
* een debetstand van circa € 2.000,-- op het flexibel krediet [bankrekeningnummer 2 ].
7.2. De rechtbank heeft de vordering toegewezen.
7.3. In de memorie van grieven heeft de vrouw gesteld dat zij ook heeft bijgedragen aan het inlossen van de debetstand op de privérekening en daartoe betalingen heeft gedaan aan Solveon. Zij heeft giroafschriften in het geding gebracht waaruit blijkt dat in totaal een bedrag van € 658,43 van haar rekening is afgeschreven ten behoeve van Solveon. Voor wat betreft het flexibel krediet betwist de vrouw dat de man aflossingen heeft gedaan.
7.4. De man heeft daarop bij memorie van antwoord zijn vordering inzake de aflossing aan Solveon verminderd met een bedrag van € 658,43. Voor wat betreft het flexibel krediet legt de man een afschrift over van maart 2004, waaruit blijkt dat de debetstand daarop begin maart € 2.939,27 bedroeg. De man heeft terzake zijn vordering vermeerderd met een bedrag van € 939,27.
7.5. Het hof overweegt het volgende.
7.5.1. Met betrekking tot privérekening [bankrekeningnummer 1 ] is tussen partijen niet in geschil dat hierop ten tijde van het uiteengaan van partijen een debetstand bestond van circa
€ 2.000,--. Voorts is niet in geschil dat de vrouw een bedrag van € 658,43 heeft afgelost. Nu tevens uit een schrijven van Solveon van 4 augustus 2005 blijkt dat in verband met de genoemde rekening geen vordering meer bestaat, terwijl van andere aflossingen van de zijde van de vrouw niet is gebleken, gaat het hof ervan uit dat het resterende bedrag af € 1.341,57 door de man is ingelost. De helft hiervan komt voor rekening van de vrouw, derhalve € 670,78.
7.5.2. Het hof zal de stelling van de man dat hij heeft afgelost met een teruggave van de belastingdienst, maar dat ook de vrouw belasting heeft terugontvangen, hierna in rechtsoverweging 9 afzonderlijk bespreken.
7.5.3. Met betrekking tot het flexibel krediet onder rekening [bankrekeningnummer 2 ] overweegt het hof dat uit het door de man in het geding gebrachte bankafschrift blijkt dat de debetstand hierop per 13 maart 2004 en - naar het hof begrijpt - ook per 1 maart 2004, € 2.939,27 bedroeg. In de stellingen van de man ligt besloten dat hij toedeling van de schuld onder dit flexibel krediet wenst. De vrouw heeft zich daartegen niet verzet, zodat het hof deze schuld aan de man zal toedelen. De man dient de schuld dan in te lossen, waarbij de vrouw de helft van het per 1 maart 2004 openstaande bedrag, derhalve € 1.469,63 aan de man dient te voldoen.
De overige gemeenschappelijke schulden
8. De man heeft voorts nog aanspraak gemaakt op vergoeding door de vrouw van de helft van de door hem voldane gemeenschapsschulden. Hij heeft daartoe in eerste aanleg een overzicht in het geding gebracht. In hoger beroep heeft hij dit overzicht op een aantal onderdelen gewijzigd. Het hof zal bij zijn beoordeling van het aangepaste overzicht (prod. 13 inleidende dagvaarding), met wijzigingen zoals vermeld in de memorie van antwoord.
8.1. De vrouw heeft in algemene zin het bestaan van de vermelde schulden betwist. Voorts heeft zij gesteld dat de man niet heeft onderbouwd dat hij de schulden heeft afgelost. Voor zover zij nog enig specifiek op een bepaalde schuld betrekking hebbend verweer heeft aangevoerd, zal het hof daarop ingaan bij de bespreking van de betreffende schuld.
8.2. Het hof overweegt met betrekking tot alle in het geding zijnde schulden dat de vrouw - met uitzondering van de UWV-schuld - niet heeft weersproken dat het om gemeenschappelijke schulden gaat, waarvoor derhalve beide partijen aansprakelijk zijn. Ook het hof zal derhalve daarvan uitgaan. Ook de hoogte van de door de man gevorderde bedragen heeft de vrouw niet gemotiveerd weersproken, zodat het hof het gestelde van de man hierover, mits voldoende onderbouwd, in beginsel zal volgen.
8.2.1. Met betrekking tot de schuld aan ACN Europe ad € 289,36 overweegt het hof dat het gaat om onbetaalde rekeningen uit de periode van 19 januari 2004 tot en met 18 maart 2004 (prod. 28 MvA), zodat het hof er van uitgaat dat het een gemeenschappelijke schuld betreft. Nu de man stelt dat hij nog niet heeft betaald op de schuld, vordert hij kennelijk toedeling van deze schuld, hetgeen het hof zal toewijzen. De vrouw dient de man hiervoor de helft van de schuld te voldoen, derhalve € 144,68.
8.2.2. Met betrekking tot de schuld aan KPN Telecom ad € 676,68 overweegt het hof dat de man ook deze schuld kennelijk toegedeeld wenst te krijgen, hetgeen het hof zal toewijzen.
Daartegenover zal de vrouw de helft van dit bedrag aan de man dienen te voldoen, derhalve € 339,34.
8.2.3. Het voorgaande geldt evenzo voor de schuld aan de gemeente [gemeente] ad
€ 702,91. Het hof zal deze schuld toedelen aan de man, waartegenover de vrouw een bedrag van € 351,45 aan de man dient te voldoen.
8.2.4. Ook de overige schulden voortkomend uit niet betaalde gemeentelijke belastingen tot een totaal bedrag van € 2.904,52 zullen aan de man worden toebedeeld, waar tegenover de vrouw de man een bedrag verschuldigd is van € 1.452,26.
8.2.5. De schuld aan Prime Line Services ad € 4.390,29 zal eveneens worden toebedeeld aan de man. De vrouw dient de man hiervoor een vergoeding dienen te voldoen van € 2.195,14.
8.2.6. Met betrekking tot de schuld aan FBTO ad € 359,07 overweegt het hof dat deze kennelijk betrekking heeft op premies voor de Fiat over de periode 23 juni 2004 tot 31 mei 2005. Nu de auto echter al bij zijn feitelijk vertrek door de man is meegenomen en vanaf maart 2004 alleen bij hem in gebruik is geweest, acht het hof het redelijk dat hij de betreffende premies voor zijn eigen rekening neemt. De vrouw hoeft daaraan dus niet mee te betalen. De schuld zal wel aan de man worden toebedeeld.
8.2.7. Ook de schuld aan administratiekantoor Klein ad € 1.099,86 zal aan de man worden toebedeeld. De vrouw dient de man hiervoor een vergoeding van € 549,93 te voldoen.
8.2.8. Verder heeft de man aanspraak gemaakt op vergoeding van de helft van zijn schuld aan het UWV ad € 7.876,49. De vrouw heeft hiertegenover gesteld dat deze schuld voortkomt uit een terugvordering in verband met door de man gepleegde uitkeringsfraude, waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld. De man stelt echter dat ook de vrouw heeft geprofiteerd van de uitkering.
Naar 's hofs oordeel is aannemelijk dat de vrouw heeft meegeprofiteerd van de tijdens het bestaan van de huwelijksgemeenschap genoten uitkering van de man, zodat niet is in te zien dat geen sprake zou zijn van een gemeenschapsschuld.
Het hof zal terzake toewijzen een bedrag van € 3.938,24.
8.2.9. Voorts is nog aan de orde een schuld aan Waterleidingmaatschappij Drenthe ad € 996,74. Ook deze schuld zal aan de man worden toebedeeld, waar tegenover de vrouw hem een bedrag van € 498,37 zal moeten voldoen.
De belastingteruggaaf
9. Ten slotte is nog aan de orde de belastingteruggaaf.
In de eerste plaats heeft de man in verband met de echtelijke woning gesteld dat hij recht heeft op de helft van de maandelijkse belastingteruggaaf ad € 336,-- ter zake van de aftrek van de hypotheekrente voor de woning, voor het geval hij gehouden zou zijn mee te betalen aan de hypotheekrente voor de woning (memorie van antwoord punt 29). Voorts blijkt dat de man zelf op 7 juli 2005 een belastingteruggave heeft ontvangen van € 2.227,--. De totale teruggave is echter hoger geweest; er hebben ook een aantal verrekeningen plaatsgevonden, zo blijkt uit het door de man in het geding gebrachte stuk ( prod. 24 memorie van antwoord). Verder stelt de man dat ook de vrouw zelf aangifte heeft gedaan en teruggave heeft ontvangen; zij dient volgens de man hierover stukken in het geding te brengen.
9.1. Het hof beschikt over onvoldoende gegevens om vast te stellen welke bedragen gemoeid zijn met belastingteruggaves die door de man en de vrouw zijn ontvangen. Voorts stelt het hof vast dat de vrouw niet kan worden opgedragen terzake stukken in het geding te brengen, nu haar toenmalige advocaat zich aan de zaak heeft onttrokken.
Het hof zal derhalve volstaan met het gelasten van het bij helfte verdelen van reeds ontvangen of nog te ontvangen belastingteruggaves die betrekking hebben op de periode tot aan de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap, dat is 29 november 2004. Voor zover sprake is van reeds betaalde of nog te betalen belastingschulden, dienen partijen deze eveneens bij helfte te verdelen.
Resumé
10. De vrouw dient aan de man te voldoen:
r.o. 4.6: € 2.643,29
r.o. 5.5.5: € 6.750,--
r.o. 5.5.6: € 3.812,50
r.o. 7.5.1: € 670,78
r.o. 7.5.2: € 1.469,63
r.o. 8.2.1: € 144,68
r.o. 8.2.2: € 339,34
r.o. 8.2.3: € 351,45
r.o. 8.2.4: € 1.452,26.
r.o. 8.2.5: € 2.195,14.
r.o. 8.2.7: € 549,93
r.o. 8.2.8: € 3.938,24
r.o. 8.2.9: € 498,37
totaal: € 24.815,61.
Dit bedrag dient te worden verminderd met het in rechtsoverweging 6.4 vermelde bedrag van € 350,-- dat de man aan de vrouw dient te voldoen, derhalve per saldo € 24.465,61.
De slotsom
11. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Beslist zal worden als hierna in het dictum te bepalen.
12. Nu partijen ex-echtelieden zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
In het principaal en in het incidenteel appel:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Assen van 1 maart 2006;
en opnieuw rechtdoende:
gelast - met in acht name van hetgeen hiervoor is overwogen - de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen aldus:
- dat de inboedelgoederen, vermeld op de lijst bijgevoegd als productie 10 bij de inleidende dagvaarding worden toegescheiden aan de vrouw;
- dat aan de man worden toegescheiden de schulden ACN Europe, KPN Telecom, de gemeente [gemeente], diverse gemeentelijke belastingen, Primeline Services, FBTO, administratiekantoor Klein, het UWV en Waterleidingmaatschappij Drenthe;
- bepaalt dat de vrouw wegens overbedeling aan de man voldoet een bedrag van € 24.465,61;
- gelast dat partijen ontvangen of nog te ontvangen belastingteruggaves die betrekking hebben op de periode tot 29 november 2004, bij helft verdelen, onder verrekening van eventueel nog te betalen belasting over deze zelfde periode;
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs Streppel, voorzitter, De Bock en Verschuur, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 september 2008 in bijzijn van de griffier.