Nu de uithuisplaatsing van [kind 1 ] en [kind 2 ] ingevolge de thans door het hof te geven beschikking nog tenminste anderhalve maand zal duren, acht het hof het echter in dit bijzondere geval juist, nu alle betrokken partijen daarom verzocht hebben, zijn oordeel te geven over de (in elk geval gedurende die periode) in deze kwestie te maken principe-keuze: dient het beleid gericht te worden op het verder onderzoeken van de mogelijkheden tot terugplaatsing van [kind 1 ] en [kind 2 ] in het gezin van de ouders of op bestendiging van hun verblijf bij de respectieve pleegouders?
Naar het oordeel van het hof moet gekozen worden voor de eerste optie. Het hof onderkent dat nog geruime tijd onzekerheid zal bestaan over de vraag of [kind 1 ] en [kind 2 ] daadwerkelijk in het gezin van de ouders zullen (kunnen) worden teruggeplaatst. Deze omstandigheid moet echter op de koop toe worden genomen, als er enige versnelling plaatsvindt in het opbouwen van een intensieve omgangsregeling. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de ouders en pleegouders adequaat worden ondersteund in de moeilijke dubbelpositie die zij gedurende deze tijd van onzekerheid ten opzichte van de kinderen zullen hebben. Het wordt anders onmogelijk de ouders de eerlijke en -bij een goede begeleiding- op voorhand zeker niet onhaalbare kans te bieden te tonen dat zij hun kinderen in hun gezin kunnen opvoeden en verzorgen. Het hof is van oordeel dat het in dit geval mogelijk is de ouders die kans te bieden zonder dat de belangen van [kind 1 ] en [kind 2 ] daar in meer dan geringe mate onder te lijden hebben, wanneer alle betrokkenen zich daar met grote inzet en loyaliteit voor inzetten.