Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Evenals de rechtbank kan het hof niet vaststellen dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de moeder van appellant en de man. Aan de vraag of sprake is van een rechtsgeldige verstoting van de moeder door de man komt het hof daarom niet toe. Op een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man ten aanzien van appellant is Marokkaans recht van toepassing. Alleen de man had dit verzoek naar Marokkaans recht kunnen doen. Het hof acht de verbondenheid met de Nederlandse rechtsorde onvoldoende sterk om het Marokkaanse recht terzijde te schuiven. Artikelen 10:6 en 10:97 BW

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie

zaaknummer : 200.314.716/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 20-9504

zaaknummer rechtbank : C/10/609168

beschikking van de meervoudige kamer van 22 mei 2024

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: [appellant] ,

advocaat mr. S. Karkache te Rotterdam.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:

- de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam,

zetelend te Rotterdam,

hierna te noemen: de ambtenaar;

- de advocaat-generaal van het ressortsparket Den Haag,

zetelend te Den Haag,

hierna te noemen: de advocaat-generaal.

Als informant is aangemerkt:

- [de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] , Marokko,

hierna te noemen: de vrouw.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2 Het geding in hoger beroep

2.1

[appellant] is op 16 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De advocaat-generaal heeft op 16 december 2022 een verweerschrift ingediend.

2.3

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

een journaalbericht van de zijde van [appellant] van 18 oktober 2022 met bijlagen, ingekomen op 19 oktober 2022;

een brief van de zijde van [appellant] van 3 november 2022 met bijlagen, ingekomen op 4 november 2022;

een e-mailbericht van de zijde van [appellant] van 30 oktober 2023 met bijlagen;

een journaalbericht van de zijde van [appellant] van 2 februari 2024 met bijlagen, ingekomen op 5 februari 2024;

een journaalbericht van de zijde van [appellant] van 29 maart 2024 met bijlagen, ingekomen op 2 april 2024.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 3 april 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

[appellant] , bijgestaan door zijn advocaat;

de vrouw.

Tevens is bijzondere toegang verleend aan de zus van de vrouw.

De ambtenaar en de advocaat-generaal zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3 De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

[appellant] is geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , Marokko. Hij heeft de Marokkaanse nationaliteit.

3.3

De vrouw is de moeder van [appellant] en heeft eveneens de Marokkaanse nationaliteit.

3.4

[de man] (hierna: de man), geboren op [geboortedatum] 1963 te Marokko, is overleden op [sterfdatum] 2000 te [plaats] . Hij had op het tijdstip van overlijden in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

4 De omvang van het geschil

4.1

Bij de rechtbank heeft [appellant] verzocht om:

primair: voor recht te verklaren dat de aangeboden Marokkaanse verstotingsakte van [datum] 1989 met kenmerk [nummer] onrechtmatig is opgemaakt en onterecht door de burgerlijke stand te Rotterdam in de registers is opgenomen;

subsidiair: voor recht te verklaren dat de aangeboden Marokkaanse verstotingsakte van [datum] 1989 met kenmerk [nummer] iedere werking wordt onthouden en te bepalen dat deze uit de gegevens van de burgerlijke registratie personen (BRP) wordt verwijderd.

Verder heeft [appellant] verzocht om vaststelling van het ouderschap van de man met betrekking tot [appellant] .

De officier van justitie heeft aan de rechtbank verzocht om de ambtenaar opdracht te geven de in de akte van de man opgenomen huwelijk en echtscheiding door te halen en te wijzigen in ‘ongehuwd’.

4.2

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van [appellant] tot het geven van een verklaring voor recht afgewezen. Het verzoek van de officier van justitie is eveneens afgewezen. Verder heeft de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de proceskosten gecompenseerd.

4.3

[appellant] is het met deze beslissing niet eens. Hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:

alsnog het vaderschap van de man ten aanzien van [appellant] vast te stellen;

voor recht te verklaren dat de door de man opgemaakte verstotingsakte van [datum] 1989 met kenmerk [nummer] onrechtmatig is en onterecht door de ambtenaar is ingeschreven;

te bepalen dat iedere werking wordt onthouden aan de aan de gemeente Rotterdam aangeboden Marokkaanse verstotingsakte van [datum] 1989 en de gemeente op te dragen deze uit de registers van de burgerlijke stand te verwijderen.

4.4

De advocaat-generaal refereert zich aan het oordeel van het hof ten aanzien van het door de officier van justitie gedane verzoek en verzoekt de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

Verklaring voor recht

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1

De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat [appellant] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

5.2

Het hof past Nederlands recht toe op de verzoeken van [appellant] ten aanzien van de verstotingsakte van [datum] 1989, omdat het gaat om de verbetering van een in de Nederlandse registers ingeschreven akte.

Oordeel van het hof

5.3

Aan het hof ligt ten eerste voor de vraag of [appellant] heeft aangetoond dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de vrouw en de man in Marokko. Evenals de rechtbank beantwoordt het hof die vraag ontkennend. Het hof volgt – na eigen afweging – de overwegingen van de rechtbank en neemt verder het volgende in aanmerking. Het hof stelt voorop dat Marokko geen lidstaat is van het Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken. Het hof valt daarom terug op het commune internationale privaatrecht. [appellant] stelt dat het huwelijk tussen de vrouw en de man (informeel) heeft plaatsgevonden in 1983. Op grond van artikel 10:31, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het aan hem om een door een bevoegde autoriteit afgegeven bewijs van het bestaan van het huwelijk in te dienen. Het hof is van oordeel dat [appellant] hierin niet is geslaagd. Zo stelt [appellant] dat hij van het huwelijk in 1983 geen akte kan overleggen omdat deze akte nooit is opgemaakt. Het hof heeft [appellant] voorgehouden dat in de door hem overgelegde verstotingsakte van [datum] 1989 wordt verwezen naar een huwelijksakte van [datum] 1983 met nummer [nummer] , folio [nummer] , huwelijksregister [nummer] . [appellant] heeft het hof hiervoor geen verklaring kunnen geven en heeft in plaats daarvan zijn stelling herhaald dat er geen huwelijksakte is opgemaakt in 1983. Het hof concludeert dat bij gebrek aan een huwelijksakte, gelet op de verklaring van [appellant] en bij gebrek aan enig ander bewijsstuk het hof niet kan vaststellen dat sprake is van een rechtsgeldig gesloten huwelijk in 1983. Ter onderbouwing van zijn stelling dat wel sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, verwijst de man naar een zogenoemde lafif-akte van [datum] 1989, waarin het huwelijk van 1983 (rechtsgeldig) zou zijn bevestigd. Het hof stelt voorop dat in deze akte de naam van mevrouw [de vrouw] staat opgenomen, terwijl in de verstotingsakte van [datum] 1989 de naam van mevrouw [vrouw 2] staat. Voor zover dit dezelfde personen betreft, hetgeen [appellant] niet heeft aangetoond, volgt het hof het oordeel van de rechtbank dat een lafif-akte naar Marokkaans recht in beginsel niet voldoende is voor het aannemen van een huwelijk. Daarbij komt dat de overgelegde akte niet de benodigde kenmerken bevat om naar Marokkaans recht als bewijs van het aangaan van het huwelijk te dienen, zoals instemming van de huwelijksvoogd en informatie over de betaling van de bruidsgift. [appellant] heeft nog aangevoerd dat de lafif-akte voldoet aan de eisen van de destijds geldende Mudawanah, echter hij heeft deze stelling vervolgens niet met stukken onderbouwd.

5.4

Het hof volgt dan ook de conclusie van de rechtbank dat, nu niet is komen vast te staan dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de vrouw en de man, een rechtsgeldige beëindiging van dat huwelijk dan wel verstoting evenmin valt vast te stellen. Ook het hof komt daarom niet toe aan de beoordeling van de verzoeken van [appellant] ten aanzien van de verstotingsakte. Het hof wijst deze verzoeken dan ook af. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre bekrachtigen.

5.5

Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden, wijst het hof het verzoek van de advocaat-generaal af tot wijziging van de persoonsgegevens van de man in de BRP. Dit leidt tot een bekrachtiging op dit punt van de bestreden beschikking.

Gerechtelijke vaststelling vaderschap

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.6

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv.

5.7

Op grond van artikel 10:97 BW wordt door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en de man ten tijde van diens overlijden vastgesteld of en onder welke voorwaarden het vaderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld. In het onderhavige geval is dat de Marokkaanse nationaliteit, nu de vrouw de Marokkaanse nationaliteit heeft en [appellant] heeft bevestigd dat de man de Marokkaanse nationaliteit had en geen afstand daarvan heeft kunnen doen. Op grond van artikel 10:97 BW is het Marokkaanse recht van toepassing. Vast staat dat de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap volgens het Marokkaanse recht uitsluitend op verzoek van de vader kan geschieden. Nu de man is overleden, is een gerechtelijke procedure tot vaststelling van zijn vaderschap over [appellant] niet meer mogelijk. [appellant] meent dat de Marokkaanse wetsbepaling ten aanzien van een verzoek vaststelling vaderschap op grond van artikel 10:6 BW buiten beschouwing moet blijven omdat deze regel discriminatoir en in strijd met het gelijkheidsbeginsel en – om die redenen – onverenigbaar met de Nederlandse openbare orde is.

5.8

Op grond van artikel 10:6 BW wordt vreemd recht niet toegepast voor zover de toepassing daarvan kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Voorwaarde voor toepassing van de openbare orde exceptie is dat het geval een voldoende sterke betrokkenheid met de Nederlandse rechtsorde heeft. Naar het oordeel van het hof is hiervan geen sprake. Hiertoe overweegt het hof dat [appellant] in Marokko is geboren en opgegroeid. Hij heeft de Marokkaanse nationaliteit, evenals de vrouw en als, in elk geval tot [datum] 1996, de man. [appellant] verblijft sinds 2019 in Nederland, maar beschikt op dit moment niet over een geldige verblijfsstatus. Dat het leven van de man gericht was op Nederland omdat hij voornemens was zijn gezin naar Nederland te halen, zoals [appellant] stelt, is niet gebleken. De man heeft in 1996 de Nederlandse nationaliteit verworven, maar ook daarna tot zijn overlijden heeft hij daartoe kennelijk geen aanvraag ingediend. Dat de man op het moment van zijn overlijden de Nederlandse nationaliteit bezat en in Nederland woonde, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat ten aanzien van het verzoek van [appellant] , die gedurende zijn gehele minderjarigheid in Marokko heeft gewoond, sprake is van een voldoende sterke betrokkenheid met de Nederlandse rechtsorde. Het hof is daarom van oordeel dat in dit geval niet kan worden gezegd dat sprake is van onverenigbaarheid met de Nederlandse openbare orde en ziet dan ook geen aanleiding om ten aanzien van het verzoek vaststelling vaderschap het Marokkaanse recht terzijde te schuiven.

Oordeel van het hof

5.9

Het hof bekrachtigt daarom de beslissing van de rechtbank dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot gerechtelijke vaststelling vaderschap.

5.10

Ten overvloede merkt het hof op dat het belang van [appellant] bij de vaststelling van het vaderschap – volgens hem – is gelegen in de verkrijging van het Nederlanderschap. Hoewel er geen ruimte is voor een belangenafweging (HR 25 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT0412), indien het hof wel Nederlands recht zou hebben toegepast, overweegt het hof dat, ook indien [appellant] ontvankelijk zou zijn in zijn verzoek en het hof het vaderschap zou hebben kunnen vaststellen, die beslissing niet had kunnen leiden tot het verkrijgen van het Nederlanderschap, nu dit afstuit op wat is bepaald in artikel 4 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap .

5.11

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, L. Koper en Z. Gademan, bijgestaan door de griffier mr. I.E. van der Leij, en is op 22 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature