Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Het hof veroordeelt een Nederlandse man voor de doodslag op zijn toenmalige vrouw in Thailand in 2007. Andere doodsoorzaken dan een misdrijf kunnen naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel worden uitgesloten. Op basis van alle feiten en omstandigheden, ontleend aan wettige bewijsmiddelen, voorafgaand aan de dood van de vrouw en nadat zij is gedood heeft het hof gereconstrueerd wat zich in de periode van 8 tot en met 11 november 2007 heeft afgespeeld. Op grond van deze vastgestelde feiten en omstandigheden, waarbij alternatieve scenario’s met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten, stelt het hof buiten redelijke twijfel vast dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd en haar lichaam vervolgens in de beerput naast de woning heeft gestopt om ontdekking van zijn daad te voorkomen. Het hof veroordeelde de verdachte – rekening houdende met de schending van de redelijke termijn tot een gevangenisstraf voor de duur van 12,5 jaren.

Uitspraak



Rolnummer: 22-005858-19

Parketnummer: 09-767307-15

Datum uitspraak: 10 mei 2024

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],

adres: [adres verdachte].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.

De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Uitblijven uitgebreide appelmemorie

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde beroep nu zij slechts een verkorte appelmemorie heeft ingediend welke, ondanks de aankondiging dat de memorie zou worden aangevuld en ondanks de verzoeken van de verdediging om tot aanvulling over te gaan, niet is uitgewerkt of aangevuld. Daardoor heeft de verdediging zich niet (voldoende) kunnen voorbereiden op de bezwaren van het openbaar ministerie tegen het vonnis. Gewezen wordt op ECLI:NL:HR:2018:2002, waarin de Hoge Raad uiteenzet dat onder ‘grieven’ verstaan dienen te worden “zowel bezwaren direct gericht tegen het oordeel van de rechter in eerste aanleg als andersoortige gronden voor het instellen van hoger beroep”. Die bezwaren of gronden moeten, aldus de verdediging, dan wel als zodanig worden geformuleerd, hetgeen niet is gebeurd.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft betoogd dat de betreffende verkorte appelmemorie aangemerkt dient te worden als een schriftuur als bedoeld in artikel 410 Sv nu uit het bij de verkorte appelschriftuur gevoegde requisitoir duidelijk is welke bezwaren de officier van justitie heeft tegen het vonnis van de rechtbank. Subsidiair heeft de advocaat-generaal er op gewezen dat het belang van een inhoudelijke beoordeling van deze zaak evident is en het hof daarom geen gebruik zou moeten maken van de bevoegdheid tot niet-ontvankelijk verklaring.

Oordeel van het hof

De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 18 december 2019 vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat – kort weergegeven – de rechtbank van oordeel was dat op basis van het dossier niet kon worden vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk met geweld om het leven heeft gebracht. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat er geen bewijsmiddelen aanwezig zijn op grond waarvan direct kan worden vastgesteld op welke wijze het slachtoffer om het leven is gekomen, en wat daaraan precies voorafging.

Tegen het vonnis heeft de officier van justitie onbeperkt hoger beroep ingesteld. In de op 24 december 2019 bij de griffie van de rechtbank ingekomen verkorte appelmemorie wordt over de redenen van het hoger beroep het volgende vermeld:

Om een of meer van de volgende redenen heb ik appel ingesteld tegen het vonnis gewezen in de zaak met bovengenoemd parketnummer:

(x) de rechter heeft verdachte ten onrechte vrijgesproken van het feit zoals tenlastegelegd

Toelichting: ik kan mij niet vinden in de vrijspraak van het tenlastegelegde feit om de redenen zoals uiteengezet in mijn bijgevoegde requisitoir. Ik zal deze verkorte appelmemorie nog nader aanvullen.

Uit deze toelichting en het bijgevoegde requisitoir waarin de officier van justitie uitgebreid is ingegaan op de door haar voorgestane bewijsconstructie, is zonneklaar wat de bezwaren van de officier van justitie waren tegen het vonnis van de rechtbank.

Dat de advocaat-generaal in hoger beroep op onderdelen een andere bewijsconstructie heeft gepresenteerd dan de officier van justitie in haar requisitoir, doet aan de duidelijkheid van de redenen van het hoger beroep niet af. Het hof merkt de verkorte appelschriftuur met bijlage dan ook aan als een toereikende opgaaf van grieven zoals bedoeld in artikel 410 lid 1 Sv .

Het hof verwerpt het verweer.

Schending van de redelijke termijn

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde beroep nu de redelijke termijn fors is overschreden waardoor de verdachte – en zijn zoon – onredelijk lang onder de dreiging van een (verdere) strafrechtelijke vervolging van de verdachte hebben moeten leven.

Oordeel van het hof

Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het hof van oordeel dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie kan leiden, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Het hof ziet geen reden om in de onderhavige zaak van de jurisprudentie van de Hoge Raad af te wijken en verwerpt het verweer.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 8 november 2007, althans in of omstreeks de periode van 8 november 2007 tot en met 10 oktober 2008, te [pleegplaats], in elk geval in Thailand, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk:

- de keel van die [naam slachtoffer] dicht geknepen en dicht geknepen gehouden, in elk geval zodanige geweldshandelingen op die [naam slachtoffer] uitgeoefend dat zij geen adem meer kon halen en/of

- een of meer (andere) vormen van (excessief) geweld en/of andere geweldshandelingen op die [naam slachtoffer] uitgeoefend, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] is overleden.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewijsoverweging

Inleiding

Op 10 oktober 2008 is in de dichtgemetselde beerput van de woning van de verdachte, woning [huisadres verdachte] het stoffelijk overschot aangetroffen van een vrouw met de Maleisische nationaliteit genaamd [volledige naam slachtoffer], hierna te noemen [naam slachtoffer]. De Thaise patholoog anatoom heeft geconcludeerd dat [naam slachtoffer] ten tijde van het aantreffen van het stoffelijk overschot tussen de 8 en 12 maanden geleden was overleden. Uitgaande van dat rapport is [naam slachtoffer] dus overleden tussen 10 oktober 2007 en 10 februari 2008.

Het laatst bekende contact dat [naam slachtoffer] met iemand heeft gehad, was een telefoongesprek met haar moeder [volledige naam moeder slachtoffer], hierna te noemen [naam getuige 1], in de late avond van 8 november 2007.

Op 10 oktober 2008 is door twee toiletscheppers – [namen toiletscheppers] – het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] ontdekt toen zij de beerput aan het leegzuigen waren. De beerput bevond zich in de zijtuin van en pal naast de woning waar de verdachte met [naam slachtoffer] tot haar verdwijning heeft gewoond. Getuige [naam toiletschepper] heeft verklaard dat het opvallend was dat de put opnieuw gepleisterd was. De kleur van de deksel van de put en van het pleister waren verschillend. Het viel hem op dat het pleisteren niet gedaan was door een ambachtsman omdat het niet netjes was afgewerkt.

De Thaise forensisch patholoog anatoom heeft geen doodsoorzaak vast kunnen stellen aan de hand van het stoffelijk overschot. Ook het Nederlands forensisch instituut (hierna: NFI) heeft – toen het stoffelijk overschot naar exhumatie opnieuw werd onderzocht - niet vast kunnen stellen wat de doodsoorzaak van [naam slachtoffer] is geweest.

Naar aanleiding van het Thaise politieonderzoek is de verdachte, echtgenoot van [naam slachtoffer] en vader van hun zoon [naam zoon], door de Thaise autoriteiten als verdachte aangemerkt. Op 11 mei 2015 hebben de Thaise autoriteiten aan Nederland verzocht de strafvervolging van de verdachte, die inmiddels in Nederland woonde, over te nemen.

Op 22 oktober 2015 is vervolgens in Nederland een strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte ingesteld waarbij ook onderzoek is gedaan in Thailand en Maleisië.

Op 8 november 2016 is de verdachte aangehouden.

De verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de dood van [naam slachtoffer].

Op welke wijze is [naam slachtoffer] overleden?

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu een natuurlijke dood niet kan worden uitgesloten en ieder bewijs dat [naam slachtoffer] door een misdrijf om het leven is gebracht, ontbreekt.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het dossier een natuurlijke dood, een ongeval en zelfdoding buiten redelijke twijfel kunnen worden uitgesloten als doodsoorzaak van [naam slachtoffer]. Dit laat

slechts de mogelijkheid open dat zij een onnatuurlijke dood is gestorven als gevolg van opzettelijk

gewelddadig handelen van een ander en dat haar lichaam met opzet is weggemaakt om onderzoek naar de sporen van dat geweld en haar overlijden onmogelijk te maken. Daarmee staat buiten redelijke twijfel vast dat [naam slachtoffer] door het gewelddadig handelen van een ander om het leven is gekomen, aldus de advocaat-generaal.

Oordeel van het hof

Het hof ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag op welke wijze [naam slachtoffer] is overleden. Hoewel bij sectie geen doodsoorzaak kon worden vastgesteld, kan op basis van het dossier wel worden onderzocht en vastgesteld welke mogelijke oorzaken van overlijden buiten redelijke twijfel kunnen worden uitgesloten.

Natuurlijke dood of ongeval

Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor een onverwachte plotselinge natuurlijke dood van [naam slachtoffer]. Uit het dossier blijkt niet dat [naam slachtoffer] onder medische behandeling was of dat zij leed aan een (terminale) dodelijke ziekte. Het dossier biedt evenmin aanknopingspunten voor het scenario dat [naam slachtoffer] door een ongeval zou zijn overleden. Deze scenario’s zijn bovendien onverenigbaar met de omstandigheid dat [naam slachtoffer] is aangetroffen in de dichtgemetselde beerput naast haar woning. Het scenario dat zij in die put zou zijn gevallen is daarmee ook uitgesloten.

Onnatuurlijk overlijden door zelfdoding

Het dossier biedt evenmin aanknopingspunten voor een mogelijke zelfdoding van het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen dat [naam slachtoffer] met ernstige psychische klachten kampte. Het hof stelt tevens vast dat zich in het dossier meerdere verklaringen bevinden van getuigen die contact hadden met [naam slachtoffer]. Deze getuigen verklaren niet over een indruk dat [naam slachtoffer] zichzelf van het leven zou willen beroven. Daarnaast sluit de omstandigheid dat de stoffelijke resten van [naam slachtoffer] in de dichtgemetselde beerput bij haar woning zijn aangetroffen ook dit scenario uit.

Tussenconclusie

Een natuurlijke dood, een ongeval en zelfdoding kunnen op grond van het voorgaande naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel als doodsoorzaak van [naam slachtoffer] worden uitgesloten. Het is voorts volstrekt onwaarschijnlijk dat iemand het lichaam van [naam slachtoffer] na overlijden door een natuurlijke doodsoorzaak of een ongeval in de beerput naast de woning heeft gestopt en deze put vervolgens heeft dichtgemetseld. Nog los van de vraag hoe die persoon geweten zou moeten hebben waar [naam slachtoffer] woonde, zou hij met dergelijk handelen alleen maar de verdenking van een strafbaar feit op zich hebben geladen. Uitsluitend de mogelijkheid dat zij een onnatuurlijke dood is gestorven als gevolg van opzettelijk gewelddadig handelen van een ander en dat haar lichaam vervolgens met opzet is weggemaakt om onderzoek naar (de sporen van) haar gewelddadige dood onmogelijk te maken, resteert dan ook. Daarmee staat buiten redelijke twijfel vast dat [naam slachtoffer] door het gewelddadig handelen van een ander om het leven is gekomen.

Heeft de verdachte [naam slachtoffer] om het leven gebracht?

Nu het hof tot de conclusie is gekomen dat [naam slachtoffer] door het gewelddadig handelen van een ander om het leven is gebracht, dient het hof de vraag te beantwoorden of de verdachte degene is die [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen en al dan niet met voorbedachte rade. Om deze vraag te beantwoorden acht het hof het van belang om allereerst te bespreken wat rond 8 november 2007 de feitelijke gezinssituatie was, hoe de relatie van [naam slachtoffer] en de verdachte was voorafgaand aan 8 november 2007, wat er op de dag van 8 november 2007 is gebeurd en hoe de verdachte zich na 8 november 2007 heeft gedragen.

Betrouwbaarheid getuigenverklaringen

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de voor de verdachte belastende verklaringen over de relatie tussen hem en [naam slachtoffer] in het dossier onbetrouwbaar zijn, nu er sprake is van collaborative storytelling. De verklaringen zijn pas na vele jaren afgelegd waarbij de getuigen in de tussentijd met elkaar over de gebeurtenissen hebben gesproken nadat de getuigen op de hoogte waren geraakt van de verdachte omstandigheden waarin het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] is aangetroffen en nadat de zaak in de media was gekomen. Geen enkele verklaring kan als bewijsmateriaal worden gebruikt, aldus de verdediging.

Het hof stelt – met de verdediging – vast dat er in de gemeenschap in Thailand waarin de verdachte en [naam slachtoffer] leefden, veel gesproken is over de dood van [naam slachtoffer]. Dit is later nog versterkt door de aanwezigheid van Peter R. de Vries en zijn filmploeg. Dat is later, toen de media aandacht aan de zaak besteedden, in Nederland ook gebeurd. Om die reden zal het hof alleen de verklaringen gebruiken van de getuigen die hebben verklaard wat ze uit eigen waarneming gezien of gehoord hebben. Dit betreft de volgende getuigen:

[naam getuige 1] – moeder van [naam slachtoffer]

[naam getuige 2] – schoonzus van [naam slachtoffer]

[naam getuige 3] – eigenaar van het huurhuis van [naam slachtoffer] en de verdachte

[naam getuige 4] – restauranteigenaar en deel uitmakend van de vriendengroep in [pleegplaats]

[naam getuige 5] – collega en vriend van [naam slachtoffer] en de verdachte

[naam getuige 6] – kennis van de verdachte en [naam slachtoffer]

[naam getuige 7] – kennis van de verdachte en [naam slachtoffer]

[naam getuige 8] – vriendin van de verdachte en [naam slachtoffer] en partner van [naam getuige 9]

[naam getuige 9] – collega en vriend van de verdachte en partner van [naam getuige 9]

[naam getuige 10] – kennis van vroeger van de verdachte

De verklaringen van deze getuigen acht het hof bruikbaar voor het bewijs, nu uit die verklaringen blijkt dat zij uit eigen wetenschap verklaard hebben. Voorts dragen naar het oordeel van het hof ook de in de woning van [naam slachtoffer] en de verdachte aangetroffen foto’s met de tekst ‘home abuse’ op de achterkant bij aan het bewijs.

De feitelijke gezinssituatie voor en op 8 november 2007

[naam slachtoffer] is in 2006 met de verdachte en hun zoon [naam zoon] die toen 2 jaar oud was, gaan wonen in de woning aan de [woonadres verdachte en slachtoffer]. Zij huurden de woning van [naam getuige 3]. Ook op 8 november 2007 woonde zij daar met de verdachte en hun zoon [naam zoon]. Blijkens de foto’s en de beschrijving van de woning die zich in het dossier bevinden, was de woning omgeven door een muur met een hoogte van 2 meter. Het perceel was aan de voorkant voorzien van een schuifhek. Via dat hek kon het terrein betreden worden(zaaksdossier forensische opsporing p. 29 e.v.). Hetgeen op de foto’s te zien is, stemt overeen met de plattegrond van de plaats delict die gemaakt is (p.123 zaaksdossier Royal Thai Police ZD:R.T.P.).

Relatie tussen [naam slachtoffer] en de verdachte voor 8 november 2007

De hiervoor genoemde getuigen hebben betreffende de relatie van de verdachte en [naam slachtoffer] in de periode voorafgaand aan 8 november 2007 het volgende verklaard:

[getuige 3], verhoor d.d. 6 juni 2016

V: Waar sprak [naam slachtoffer] met u over?

A: We spraken over wat de heer [naam verdachte] haar lichaam had aangedaan en ze liet me nog de blauwe plekken op haar lichaam zien zo'n 5 tot 6 maanden voordat ze verdween.

V: Wat zou u kunnen verklaren over de relatie tussen [naam verdachte] en [naam slachtoffer] (uit observatie)? Waar zag u dat uit?

A: Ongeveer 1 maand voordat [naam slachtoffer] verdween, heeft de heer [naam verdachte] contact gehad met [naam getuige 7], een buitenlandse vriendin. Mevrouw [naam slachtoffer] vertelde me eens dat [naam verdachte] en [naam getuige 7] een verdovend middel, ik weet [niet?] wat voor soort, meenamen naar het huurhuis. Toen [naam slachtoffer] dat verbood, heeft de heer [naam verdachte] haar mishandeld. Ongeveer een halve later ging mevrouw

[naam slachtoffer] terug naar huis in Maleisië. Zo'n 1 week later kwam mevrouw [naam slachtoffer] terug naar de provincie [provincienaam]. De heer [naam verdachte], mevrouw [naam slachtoffer] en [naam zoon] kwamen bij mij thuis op bezoek en vroeg waar ze was geweest. Mevrouw [naam slachtoffer] antwoordde dat ze naar huis was geweest en dat ze [naam zoon] kwam ophalen. Ze vertelde me ook dat ze niet meer met de heer [naam verdachte] wilde wonen. Vervolgens heb ik mevrouw [naam slachtoffer] nooit meer gezien.

V: U verklaarde eerder dat u foto's aantrof in het huis van [naam verdachte] en [naam slachtoffer]. Hoeveel foto 's waren het? Wat zag u op die foto's? (gedetailleerd omschrijven).

A:Dat kan ik me niet herinneren. Ik heb ze aan de politieambtenaar gegeven. Ik zag blauwe plekken op het lichaam, maar ik zag het gezicht van mevrouw [naam slachtoffer] niet, maar het gezicht van [naam zoon] was duidelijk te zien. Die foto's had mevrouw [naam slachtoffer] me laten zien en ze vertelde me dat ze die foto's zelf had gemaakt. Later toen het skelet werd gevonden bij het huis, de plaats delict, heb ik de foto's met de blauwe plekken nog een keer gezien voordat de politieambtenaar ze meenam. De Nederlandse politieambtenaar had de foto's meegenomen om mij te laten zien. Ik bevestigde dat de nummers 23, 24 en 25 en 26 de foto's zijn van de blauwe plekken, die mevrouw [naam slachtoffer] zelf nam en mij heeft laten zien, maar ik ben er niet zeker van of het (exact) dezelfde foto's zijn, maar het zijn foto's die blauwe plekken laten zien.

[naam getuige 3], verhoor d.d. 2 april 2019

Ik heb dit van [naam slachtoffer] zelf gehoord later. Ik heb gehoord dat zij geslagen werd door [naam verdachte]. Zij heeft dat bij mij thuis verteld. Zij heeft mij zelf de plekken laten zien, bij haar dij en bovenarm. Groene vlekken. Zij vertelde mij dat [naam verdachte] jahba' gebruikte. ik hoor de Thaise officier zeggen dat Jabha methamfetamine is. [naam slachtoffer] vertelde mij ook dat als zij tegenspraak gaf, zij een slag kreeg. De Thaise officier zegt slag of mishandeld en ik hoor de tolk zeggen dat het woord slag is gebruikt.

[naam getuige 4], verhoor d.d. 6 juni 2016

Toen we elkaar in het begin leerden kennen, ontmoetten [naam slachtoffer], [naam zoon] en ik elkaar dagelijks, maar later ontmoetten we elkaar minder doordat de relatie tussen [naam slachtoffer] en [naam verdachte] slechter werd, ze hadden vaak ruzie.

Ik heb 2 keer gezien dat die twee met elkaar praatten en er een heftige woordenwisseling ontstond

omdat [naam verdachte] geld wilde hebben om daar de [alcoholische] drank mee te betalen. [naam verdachte] schreeuwde en vloekte vaak tegen [naam slachtoffer].

[naam getuige 5], verhoor d.d. 16 november 2016

Ze hadden tussendoor ook ruzie.

Ik heb bij [naam verdachte] en [naam slachtoffer] gewoon verbale geschillen vastgesteld.

[naam verdachte] heeft enkele keren tegen mij gezegd dat hij ruzie had met [naam slachtoffer], dat ze tegenover hem had gedreigd dat ze met de zoon naar Maleisië zal verhuizen. Dat heeft zich meer dan een half jaar voortgesleept dat [naam verdachte] zich bij mij over [naam slachtoffer] heeft beklaagd.

[naam verdachte] heeft een keer tegen mij bij mij in het restaurant gezegd dat hij [naam slachtoffer] het liefste

kwijt wilde. Hij zei dat hij niet toestond dat [naam slachtoffer] met het kind naar Maleisië zal verhuizen.

Ik geloof dat hij mij ook vroeg of ik iemand kende die zijn vrouw van kant zou kunnen maken. Dat vroeg hij mij ook zeker 2-3 keer. [naam verdachte] zei dit wel niet gewoon zomaar, hij zei dit wel enigszins serieus, maar ik zelf heb hem ([naam verdachte]) daarbij niet serieus genomen.

[naam getuige 6], verhoor d.d. 10 juni 2016

Op een keer ging ik naar hun huis en trof ik ze ruziënd aan.

[naam getuige 2], verhoor d.d. 30 mei 2016

Maar nadat ze van [naam zoon] was bevallen sprak ze er met mij over dat [naam verdachte] haar mishandelde.

De tweede en derde keer [dat [naam slachtoffer] terugkwam met [naam zoon] was [naam slachtoffer] neerslachtig, haar moeder werkte veel, dus [naam slachtoffer] voelde zich alleen, [naam slachtoffer] belde me dan en ik kwam met haar praten en wandelen. We praatten erover dat [naam verdachte] zoveel dronk en gewelddadig was als hij dronken was.

V: Welke invloed had alcohol op het gedrag van [naam verdachte] en/of [naam slachtoffer]? Hoe weet u dat?

A: Hij wordt agressief, ik weet dit omdat [naam slachtoffer] me dat via de telefoon vertelde.

De laatste keer dat [naam slachtoffer] me belde, vertelde ze me dat ze naar Maleisië wil terugkomen, maar ik weet niet meer wanneer dit was. Maar ik heb haar 3-4 maanden voor haar verdwijning voor de laatste keer gesproken.

[naam getuige 7], verhoor d.d. 14 juni 2016

Één keer vertelde [naam slachtoffer] dat ze door [naam verdachte] was mishandeld, namelijk toen ik bij hun op bezoek was.

[naam slachtoffer] zei eens dat [naam verdachte] probeerde haar keel dicht te knijpen.

[naam getuige 7], verhoor RC d.d. 8 april 2019

Voordat het gebeurde, wilde ze ook terug naar Maleisië. Voordat het misdrijf plaatsvond was er een discussie tussen [naam verdachte] en [naam slachtoffer]. Zij wilde teruggaan met [naam zoon]. [naam verdachte] vertelde mij dat zij [naam zoon] mee wilde nemen. U, rechter-commissaris, vraagt mij wat [naam verdachte] zijn reactie was. [naam verdachte] wilde niet dat zij [naam zoon] meenam, hij was bezorgd dat zij niet terug zou komen.

Ik kwam een keer brood brengen, het was al donker. Het was ongeveer 19.00 uur's avonds. Ik zag vanuit buiten dat [naam slachtoffer] en [naam verdachte] in de keuken stonden. Toen ik op de veranda was, kwam ze naar me toen en ze zei dat hij haar gewurgd had bij de nek, dat [naam verdachte] haar gewurgd had.

[naam getuige 8], verhoor d.d. 8 juni 2016

[naam getuige] is al heel lang een goede vriend van mij en mijn man. Vroeger waren we los van elkaar bevriend met [naam verdachte], maar daarna waren we ook als stel bevriend met [naam verdachte].

(…)

We kregen in november (het hof begrijpt november 2007) een mail (het hof begrijpt: van [naam slachtoffer]) met daarin: is het normaal in Nederland als je man je slaat? Die mail had zo'n paniekerige strekking. Er stond in de mail dat ze [[naam slachtoffer]] behoorlijk geslagen werd door [naam verdachte] en over een enorm drank en drugs probleem. Verder schreef ze: Ik moet weg. Het is niet houdbaar. Het is niet veilig.

[naam getuige 9], verhoor d.d. 9 juni 2016

Daarna stelde ze [[naam slachtoffer]] de vraag of het normaal is dat Nederlandse mannen je slaan als ze dronken zijn,

Ze zei toen ook letterlijk dat ze bang voor hem was.

Uit de eerste mail was wel direct duidelijk dat het niet goed zat. Ze uitte haar zorgen, dat [naam verdachte] geen werk had, dat hij alleen maar in de kroeg zat en in een latere mail ging het over het fysieke. Ze had het over slaan. Ze zei dat als hij ‘s avonds dronken was dat ze klappen kreeg.

[naam getuige 10], verhoor d.d. 16 juni 2016

[naam verdachte] heeft mij gebeld vanuit Thailand. Op het moment dat hij helemaal in paniek was. (…) Hij moest zo snel mogelijk daar weg. Ik zeg: waar is [naam zoon]? Hij zegt: die is bij mij. (…) Ik zei: wat is er dan? Hij zegt: zij wilde er vandoor met [naam zoon].

In het huis van [naam slachtoffer] en de verdachte zijn foto’s van [naam slachtoffer] aangetroffen waarop te zien is dat zij blauwe plekken op haar lichaam had. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij deze foto’s genomen heeft en dat het foto’s van [naam slachtoffer] zijn maar dat de plekken door een val met de motor zijn ontstaan. Uit de verklaring van [naam getuige 3] blijkt echter dat [naam slachtoffer] haar de foto’s heeft laten zien en toen verteld heeft dat zij ze zelf had gemaakt. Bovendien staat op de achterkant van deze foto’s de tekst ‘home abuse’, hetgeen overeenstemt met hetgeen [naam slachtoffer] aan [naam getuige 3] heeft verteld, namelijk dat het ging om blauwe plekken die veroorzaakt waren door de verdachte. Het NFI heeft geconcludeerd dat het letsel op deze foto’s door extern geweld is ontstaan. De verklaring van de verdachte dat deze blauwe plekken zouden zijn ontstaan toen hij en [naam slachtoffer] samen ten val kwamen, acht het hof dan ook niet aannemelijk. De foto’s van de blauwe plekken en de tekst die op de achterkant was geschreven in combinatie met de verklaring van [naam getuige 3] ondersteunen de verklaringen van de verschillende getuigen over het plaatsvinden van huiselijk geweld door de verdachte tegen [naam slachtoffer]. Zowel de foto’s zelf als de tekst op de achterkant van die foto’s zijn niet te rijmen met de lezing van de verdachte, inhoudende dat er geen sprake was van huiselijk geweld.

Dat het slecht ging met de relatie tussen de verdachte en [naam slachtoffer] is uiteindelijk ook door de verdachte zelf bevestigd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij erkend dat er onenigheid tussen hen was. Hij heeft toen voorts verklaard dat hij [naam slachtoffer] kort voor haar verdwijning voor het blok heeft gezet dat zij iets aan haar gedrag moest doen. Als zij dit niet zou doen, zou hij van haar scheiden , hetgeen de verdachte ook in zijn ongedateerde schriftelijke verklaring schrijft, die zich bij de processtukken bevindt. De verdachte heeft voorts erkend dat er tussen hen gesproken is over het beëindigen van de relatie.

Tussenconclusie

Op grond van bovenstaande verklaringen en de aangetroffen foto’s stelt het hof vast dat de relatie tussen de verdachte en [naam slachtoffer] in de maanden voorafgaand aan 8 november 2007 verslechterd was. Er was sprake van huiselijk geweld. Er is fysiek letsel bij [naam slachtoffer] waargenomen en er zijn getuigen die de verdachte en [naam slachtoffer] ruzie hebben zien maken. [naam slachtoffer] heeft meerdere mensen verteld dat zij door de verdachte werd mishandeld. Dat het slecht ging in de relatie wordt uiteindelijk ook bevestigd door de verdachte.

Daarnaast kan uit de getuigenverklaringen worden afgeleid dat [naam slachtoffer] met hun zoon [naam zoon] weg wilde gaan uit Thailand en wilde terugkeren naar Maleisië, en dat de verdachte dit niet toe zou staan. Het hof leidt hieruit af dat het voor de verdachte onacceptabel was dat [naam zoon] na een scheiding zonder hem bij zijn moeder zou blijven.

8 november 2007

Op 8 november 2007 heeft [naam slachtoffer] rond middernacht met de huistelefoon naar haar moeder gebeld en haar verteld dat ze die ochtend was aangevallen door de verdachte en dat ze de volgende dag met hun zoon [naam zoon] terug wilde komen naar Maleisië. Kort na dat gesprek belde [naam slachtoffer] haar moeder opnieuw met de huistelefoon. In dat laatste gesprek zei ze tegen haar moeder dat wanneer zij binnen de volgende week geen telefoontjes meer van haar zou krijgen of niets meer van haar zou horen, zij naar de politie moest gaan om aangifte te doen. [naam slachtoffer] huilde tijdens dit gesprek en zei dat ze erg bang was, aldus [naam getuige 1]. Kennelijk was [naam slachtoffer] op dat moment zo bang voor de verdachte dat ze vreesde voor haar leven. Haar verzoek betekent immers dat zij verwachtte dat, àls de verdachte haar (opnieuw) zou aanvallen, zijzelf daarna niet meer in staat zou zijn naar de politie te gaan. Dit telefoongesprek was het laatste levensteken van [naam slachtoffer], na dit telefoongesprek is er door niemand meer iets van haar vernomen.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard over de gebeurtenissen van 8 november 2007. Kort weergegeven verklaarde hij dat [naam slachtoffer] die dag tegen de verdachte heeft gezegd dat zij naar haar moeder in Maleisië zou gaan en dat zij [naam zoon] mee zou nemen. De verdachte heeft verklaard dat dit niet was afgesproken en dat hij, nadat [naam slachtoffer] dit gezegd had, met [naam zoon] van huis is weggegaan. Toen hij thuis kwam was [naam slachtoffer] weg en had zij haar koffer meegenomen. Verdachte was thuis gebleven, had voor [naam zoon] gezorgd en was gaan slapen.

Het hof stelt vast dat deze verklaring van de verdachte niet juist kan zijn, nu uit de verklaring van [naam getuige 1] blijkt dat [naam slachtoffer] haar op 8 november 2007 rond middernacht met de huistelefoon heeft gebeld. De verklaring van [naam getuige 1] dat zij toen met haar dochter heeft gesproken, vindt steun in het feit dat [naam getuige 1] op 11 november 2007 gebeld heeft naar de woning van [naam slachtoffer] en de verdachte. Zij belde omdat [naam slachtoffer] nog niet was aangekomen in Maleisië, zoals zij in het gesprek van 8 november gezegd had, en [naam getuige 1] wilde weten waar zij was. De verdachte heeft erkend dat hij op 11 november 2007 met [naam getuige 1] heeft gesproken en dat zij hem in dat gesprek gevraagd heeft waar [naam slachtoffer] was. De verdachte legt dan ook een ongeloofwaardige verklaring af, in die zin dat de verklaring van de verdachte dat [naam slachtoffer] op de dag van 8 november 2007 naar Maleisië was vertrokken, onverenigbaar is met het feit dat [naam slachtoffer] op 8 november 2007 rond middernacht vanuit de gezamenlijke woning met de huistelefoon naar haar moeder heeft gebeld en dus op 8 november de woning niet verlaten heeft. Het hof merkt deze verklaring van de verdachte aan als een onwaar gebleken verklaring welke betekenis toekomt bij de beoordeling of het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Het geven van een onwaar gebleken verklaring kan, in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad, gelijk worden gesteld aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring, te meer nu de verdachte de laatste is geweest die [naam slachtoffer] in leven heeft gezien en de enige is die kan verklaren wat er die dag met [naam slachtoffer] gebeurd is. In die zin dragen de onwaar gebleken verklaringen van de verdachte over het vertrek van [naam slachtoffer] naar Maleisië bij aan het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van de moeder van [naam slachtoffer] over de gebeurtenissen op 8 november 2007. Het hof zal dan ook uitgaan van de verklaring van [naam getuige 1].

Na 8 november 2007

Op 11 november 2007, 3 dagen na het laatste levensteken van [naam slachtoffer], heeft [naam getuige 1] naar de verdachte gebeld om te vragen waar haar dochter was. Terwijl [naam slachtoffer] tegen haar moeder gezegd had dat ze naar huis zou komen en haar moeder de verdachte vroeg waar [naam slachtoffer] was, gaf hij toen als antwoord dat ze in Maleisië was. Het dossier bevat ook andere aanwijzingen die de conclusie van het hof ondersteunen dat deze mededeling onjuist is geweest.

Door de Thaise immigratiedienst is geregistreerd dat [naam slachtoffer] op 1 november 2007 voor het laatst terug is gekomen vanuit Maleisië naar Thailand. [naam slachtoffer] had een Maleisisch paspoort en er was geen enkele reden voor haar om niet geregistreerd te reizen. Registratie was bovendien steeds nodig om het verblijfsvisum te verlengen (de zogeheten visarun). Het hof leidt hieruit af dat [naam slachtoffer] Thailand na 8 november 2007 nooit verlaten heeft.

De verdachte heeft verklaard dat hij van een inmiddels overleden persoon, een man die hij kent als “Jungle John”, gehoord zou hebben dat deze “Jungle John” [naam slachtoffer] na 8 november 2007 gezien zou hebben in Maleisië. Zijn verklaring op dit punt vindt geen enkele steun in het dossier en is ook niet nader onderbouwd. Het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig, ook al omdat, als [naam slachtoffer] daadwerkelijk in Maleisië was geweest, zij zeker contact met haar moeder zou hebben opgenomen, al was het maar om haar gerust te stellen. Ze had immers ook tegen haar moeder gezegd dat zij de politie moest bellen als ze binnen een week niets van haar zou horen. De verklaring van de verdachte is voorts niet te verenigen met het feit dat het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] is aangetroffen in de dichtgemetselde beerput naast hun woning in Thailand.

De verdachte heeft nooit aangifte gedaan van de vermissing van [naam slachtoffer]. Hij is evenmin naar haar op zoek gegaan, maar heeft daarentegen zijn spullen gepakt en is onaangekondigd op 9 december 2007 op bezoek gegaan bij zijn vader in Benidorm. Pas op 21 december 2007, anderhalve maand na de verdwijning van [naam slachtoffer], heeft de verdachte eenmaal vanuit Spanje naar de familie van [naam slachtoffer] gebeld. Hij heeft toen van hen gehoord dat de familie nog immer niets van [naam slachtoffer] had vernomen. Ook naar aanleiding van deze mededeling heeft de verdachte geen aangifte van vermissing gedaan noch enige andere naspeuring naar haar gedaan. De enige verklaring voor dit gedrag van de verdachte is dat hij van meet af aan wist dat [naam slachtoffer] dood in de dichtgemetselde beerput lag omdat hij haar om het leven had gebracht en haar stoffelijke resten daarin had verborgen.

De verdachte heeft tegen de getuige [naam getuige 3] gezegd dat [naam slachtoffer] naar Maleisië was gegaan toen hij de laatste keer de huur bij haar ging betalen. De verdachte heeft, toen hij terug was in Nederland, tegen zijn collega en vriend [naam getuige 9] gezegd dat hij nog wel eens mailcontact had met [naam slachtoffer], hetgeen onmogelijk is nu haar stoffelijke resten toen al in de beerput in Thailand lagen.

Hoewel de verdachte van de familie van [naam slachtoffer] vernomen had dat [naam slachtoffer] niet in Maleisië was en dat zij niets van haar gehoord hadden, bleef de verdachte aan vrienden/bekenden vertellen dat [naam slachtoffer] in Maleisië was.

Het hof ziet deze mededelingen die de verdachte in strijd met wat hij zelf wist over de feitelijke situatie -[naam slachtoffer] lag dood in de beerput naast de woning- als een verzinsel om de werkelijke reden van de verdwijning van [naam slachtoffer] te verhullen. Het feit dat de verdachte deze onjuiste mededeling voor het eerst op 11 november 2007 heeft gedaan tegenover [naam getuige 1], ziet het hof als het beginpunt van zijn verzonnen verhaal om de dood van [naam slachtoffer] te verhullen. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte [naam slachtoffer] tussen het laatste gesprek dat zij met haar moeder had op 8 november 2007 en het gesprek dat de verdachte met [naam getuige 1] had op 11 november 2007, van het leven heeft beroofd. De verklaring van de schoonzus van [naam slachtoffer], [naam getuige 2], dat zij, naar aanleiding van de verontrustende berichten van haar schoonmoeder over de nachtelijke telefoongesprekken, de volgende dag – het hof begrijpt 9 november 2007 – [naam slachtoffer] heeft geprobeerd te bellen maar dat haar telefoon geen gesprekstoon meer had, draagt bij aan deze conclusie van het hof.

Tussenconclusie

De verdachte is de laatste persoon die [naam slachtoffer] in leven heeft gezien. Hij heeft na de verdwijning van [naam slachtoffer] op geen enkel moment aangifte gedaan van haar vermissing, is haar niet gaan zoeken, heeft geen navraag gedaan bij haar familie of andere bekenden over waar zij kon zijn en heeft gelogen tegen zijn omgeving dat [naam slachtoffer] naar Maleisië was en hij nog contact met haar had terwijl hij wist dat zij nooit naar Maleisië is gegaan. Het handelen van de verdachte na de verdwijning van [naam slachtoffer] past in het scenario dat de verdachte [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd rond 8 november 2007 en dit feit met zijn mededeling op 11 november aan [naam getuige 1] dat [naam slachtoffer] in Maleisië was, heeft willen verhullen. Hetzelfde geldt voor de mededelingen over het vertrek van [naam slachtoffer] die hij na 8 november 2007 aan anderen heeft gedaan. De verdachte heeft met zijn handelen willen doen voorkomen dat [naam slachtoffer] nog leefde en had er geen belang bij dat onderzoek naar haar verdwijning zou worden gedaan.

Alternatieve scenario’s

De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst dat [naam slachtoffer] door de nieuwe huurders van hun woning om het leven zou zijn gebracht. Voor dit scenario biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Dit scenario past voorts niet in de tijdlijn waarbij zoals hiervoor is vastgesteld ervan moet worden uitgegaan dat [naam slachtoffer] tussen 10 oktober 2007 en 10 februari 2008 is overleden terwijl, volgens de verklaring van de eigenaresse van de woning, de nieuwe huurders pas vijf maanden na het vertrek van de verdachte, dus pas vanaf ongeveer mei 2008, de woning – voor een korte periode – hebben betrokken.

Ook voor het andere alternatieve scenario dat [naam slachtoffer] door een onbekend gebleven persoon om het leven is gebracht, biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Ook gelet op de verklaring van de verdachte zelf dat hij vanaf 8 november 2007 tot aan zijn vertrek uit Thailand in de woning heeft verbleven acht het hof het uitgesloten dat een onbekende handelingen met het lichaam van [naam slachtoffer] kan hebben verricht, zonder dat de verdachte dat gemerkt zou hebben. Dat een onbekende dader geweten zou hebben waar [naam slachtoffer] woonde, haar dode lichaam naar huis heeft gebracht, haar ongemerkt in de beerput heeft gestopt en die beerput vervolgens onopgemerkt heeft kunnen dichtmetselen, acht het hof dan ook volstrekt onaannemelijk.

Résume en eindconclusie

-Er was in de relatie tussen [naam slachtoffer] en de verdachte sprake van huiselijk geweld door de verdachte tegenover [naam slachtoffer] en hun relatie was verslechterd;

-[naam slachtoffer] heeft op 8 november 2007 ‘s-avonds haar moeder gebeld en verteld dat ze die dag door de verdachte was aangevallen, doodsbang was en naar Maleisië zou komen met [naam zoon];

-[naam slachtoffer] heeft op diezelfde avond een tweede maal met haar moeder gebeld en haar gezegd dat zij naar de politie moest gaan als zij niet binnen een week van [naam slachtoffer] zou hebben gehoord. Het hof leidt hieruit af dat ze op dat moment kennelijk vreesde voor haar leven;

-Voor de verdachte was het onacceptabel dat [naam slachtoffer] voorgoed met [naam zoon] naar Maleisië zou vertrekken;

- De verdachte is de laatste persoon die [naam slachtoffer] in leven heeft gezien;

-Na 8 november 2007 heeft ieder spoor van [naam slachtoffer] ontbroken;

-De stoffelijke resten van [naam slachtoffer] zijn aangetroffen in de beerput vlak naast de woning waar uitsluitend de verdachte, [naam slachtoffer] en hun zoontje [naam zoon] woonden, hetgeen een zeer sterke aanwijzing is voor het daderschap van de verdachte;

-De verdachte heeft tegen [naam getuige 1] op 11 november 2007 de onware mededeling gedaan dat [naam slachtoffer] in Maleisië was en is dit verhaal blijven vertellen. Ook tegen anderen heeft hij verteld dat [naam slachtoffer] in Maleisië was. Het hof ziet dit als een verzinsel van de verdachte waarmee hij heeft willen doen voorkomen dat [naam slachtoffer] nog in leven was;

-De verdachte heeft tegen vrienden in Nederland gezegd dat hij nog mailcontact had met [naam slachtoffer] terwijl ze toen al overleden was;

-De verdachte heeft nooit aangifte gedaan van de vermissing van [naam slachtoffer] en heeft ook geen enkel moment enige naspeuring gedaan naar haar verdwijning;

Op basis van al deze feiten en omstandigheden, ontleend aan wettige bewijsmiddelen, voorafgaand aan de dood van [naam slachtoffer] en nadat zij is gedood heeft het hof gereconstrueerd wat zich in de periode van 8 tot en met 11 november 2007 heeft afgespeeld. Op grond van deze vastgestelde feiten en omstandigheden, waarbij alternatieve scenario’s met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten, stelt het hof buiten redelijke twijfel vast dat het de verdachte is geweest die [naam slachtoffer] in de periode van 8 tot en met 11 november 2007 in of bij hun woning te [pleegplaats] opzettelijk van het leven heeft beroofd en haar lichaam vervolgens in de beerput naast de woning heeft gestopt om ontdekking van zijn daad te voorkomen. Uit het feit dat [naam slachtoffer] haar moeder op 8 november 2007 vertelde dat ze die dag was aangevallen door de verdachte en dat ze vreesde voor haar leven, leidt het hof opzet van de verdachte af om [naam slachtoffer] om het leven te brengen.

Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat voorbedachte raad en medeplegen niet bewezen kunnen worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 8 november 2007, althans in of omstreeks de periode van 8 november 2007 tot en met 11 november 2007 10 oktober 2008, te [pleegplaats], in elk geval in Thailand, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd. immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk:

- de keel van die [naam slachtoffer] dicht geknepen en dicht geknepen gehouden, in elk geval zodanige geweldshandelingen op die [naam slachtoffer] uitgeoefend dat zij geen adem meer kon halen en/of

- een of meer (andere) vormen van (excessief) geweld en/of andere geweldshandelingen op die [naam slachtoffer] uitgeoefend, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] is overleden.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.

De verdachte heeft omstreeks 8 november 2007 zijn vrouw om het leven gebracht. Hij heeft haar lichaam in de beerput naast hun huis gedumpt om haar overlijden en de oorzaak daarvan te verhullen en is enige tijd later met hun zoon vertrokken uit Thailand en nooit meer terug gekomen. De verdachte heeft niet over zijn betrokkenheid willen verklaren waardoor de dood van [naam slachtoffer] jarenlang een mysterie is gebleven en het ook voor de zoon van het slachtoffer en de overige nabestaanden al die tijd niet duidelijk is geweest wat er met [naam slachtoffer] is gebeurd.

Dat de rechtsorde door dit gruwelijke feit ernstig is geschokt, staat buiten kijf. Het aantreffen van het stoffelijk overschot van het slachtoffer bijna een jaar na haar vermissing heeft in de samenleving gevoelens van afschuw veroorzaakt. De verdachte heeft een jonge vrouw, die nog een heel leven voor zich had het leven ontnomen en zijn zoon heeft hij de kans ontnomen om met zijn moeder op te groeien. De verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd en hij heeft na al die jaren geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Tegen zijn zoon houdt de verdachte vol dat zijn moeder hem, [naam zoon], had verlaten. Met deze houding heeft de verdachte ook de verwerking van het verlies van hun dochter en zus voor de nabestaanden ernstig in de weg gestaan.

Op grond van al het bovenstaande is ten aanzien van het bewezenverklaarde feit het opleggen van een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende reactie. Het hof is van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren passend en geboden is. Het hof heeft bij de bepaling van deze straf gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en komt tot een hogere straf dan door de advocaat-generaal geëist.

Redelijke termijn

De redelijke termijn is in deze zaak aanzienlijk geschonden, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

De termijn in hoger beroep is aangevangen op 24 december 2019, toen het openbaar ministerie hoger beroep instelde. Derhalve is de redelijke termijn in hoger beroep met meer dan twee jaren overschreden. In eerste aanleg was sprake van overschrijding van de redelijke termijn met een periode van ruim een jaar.

Daar komt bij dat het openbaar ministerie in hoger beroep nooit heeft gereageerd op de herhaaldelijke verzoeken van de raadsvrouw om duidelijkheid te verschaffen over het wel of niet doorzetten van het hoger beroep. Dit heeft geleid tot een lange periode van onzekerheid voor de verdachte. Daarmee zal het hof in de strafoplegging rekening houden, in zoverre dat het hof in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en 6 maanden zal opleggen.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet , dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Bevel gevangenneming

De advocaat-generaal heeft gevangenneming van de verdachte gevorderd.

Het hof overweegt dat er sprake is van ernstige bezwaren tegen de verdachte, gelet op onderhavig veroordelend arrest.

Het bewezen verklaarde feit is een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Voor de motivering van de geschokte rechtsorde, verwijst het hof naar de strafmotivering in dit arrest waarin tot uitdrukking is gebracht onder welke omstandigheden het bewezenverklaarde is begaan en welke impact dit heeft gehad op de rechtsorde.

Het hof zal de gevangenneming van de verdachte dan ook bevelen, welk bevel afzonderlijk zal worden geminuteerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren en 6 (zes) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Beveelt de gevangenneming van de verdachte.

Dit arrest is gewezen door mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, mr. G. Knobbout en mr. R. van der Hoeven, in bijzijn van de griffier mr. H.E.M. Lucas.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 mei 2024.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature