Uitspraak
Rolnummer: 22-001479-23
Parketnummers: 83-114486-20; 83-293532-20; 83-298378-20; 83-230394-21 (gevoegd)
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2023 in de strafzaak tegen de verdachte rechtspersoon (hierna te noemen: de verdachte):
[verdachte],
gevestigd te [woonplaats], [woonadres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat vermeld in de inleidende dagvaardingen met parketnummers als bovenvermeld waarvan de tekst hieronder is weergegeven en waarvan de feiten ter terechtzitting in eerste aanleg op 26 april 2023 zijn gevoegd. Toen is ook de tenlastelegging (zaak met parketnummer 83-293532-20) gewijzigd.
Het hof heeft deze feiten van een doorlopende nummering voorzien en zal de nummering in dit arrest aanhouden.
1. (83-114486-20)
zij, op of omstreeks 12 juni 2019, te Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee), al dan niet opzettelijk (een) stof(fen), te weten (zeer) basisch en/of grijs/bruin gekleurd (afval)water, in een oppervlaktewaterlichaam, te weten een watergang ([watergang 1]) heeft gebracht, door dat (afval)water vanaf haar perceel (kadastraal bekend [nummer kadaster 1]) via één of meer greppel(s) in die watergang te laten wegvloeien, terwijl:
- een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en
- artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was;
2. (83-293532-20)
zij, op of omstreeks 21 november 2019, 16 december 2019 en/of 6 maart 2020 te Oude-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee, opzettelijk, (telkens) als degene die op en/of in de bodem van perceel [nummer perceel] aan de [straat], een handeling, als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft verricht, te weten het toepassen van LD- staalslakken, waarbij kalk(calciumoxide), die de bodem kan verontreinigen of aantasten, op of in de bodem raakt, en terwijl zij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen en/of toen die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en/of de directe gevolgen daarvan te beperken en/of zoveel mogelijk ongedaan te maken;
3. (83-298378-20)
zij, op of omstreeks 25 februari 2020, te Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee), al dan niet opzettelijk (een) stof(fen), te weten een (witte/gele) vloeistof (basisch en/of met hoge concentraties zware metalen), in een oppervlaktewaterlichaam, te weten een watergang ([watergang 2]) heeft gebracht, door die vloeistof vanaf haar perceel (kadastraal bekend [nummer kadaster 1] en/of [nummer kadaster 2]) via een talud in die watergang te laten afvloeien, terwijl:
- een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en
- artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was;
4. (83-298378-20)
zij, op of omstreeks 6 maart 2020, te Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee), al dan niet opzettelijk (een) stof(fen), te weten een (grijze) vloeistof (basisch en/of met hoge concentraties zware metalen), in een of meer oppervlaktewaterlichamen, te weten watergang(en) ([watergang 2] en/of [watergang 3]) heeft gebracht, door die vloeistof vanaf haar perceel (kadastraal bekend [nummer kadaster 2]) via een talud in een watergang (T [watergang 2]) te laten afvloeien (waarna die stof(fen) stroomafwaarts in watergang [watergang 3] geraakte(n)), terwijl:
- een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en
- artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.
5. (83-230394-21)
zij, op of omstreeks 4 februari 2021 te Oude-Tonge, al dan niet opzettelijk een of meer stoffen, te weten een substantie bestaande uit onder meer natrium en/of magnesium en/of aluminium en/of calcium, heeft gebracht in watergang [watergang 4], zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en /of het bestuur van het betrokken waterschap, en/of daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en/of artikel 6.3 eerste tot en met derde lid van de Waterwet niet van toepassing was;
Procesgang
In eerste aanleg is de onder parketnummer 83-114486-20 (feit 1) opgelegde strafbeschikking vernietigd en is de verdachte ter zake van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 veroordeeld (telkens impliciet primair) tot een geldboete van € 125.000,-, waarvan € 50.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat alle aan de verdachte tenlastegelegde feiten bewezen worden verklaard, maar dat telkens partiële vrijspraak moet volgen voor het bestanddeel opzet. De eis luidt dat aan de verdachte, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel moet worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële vrijspraak (alle feiten)
Standpunt advocaat-generaal en de verdediging
De advocaat-generaal en de verdediging stellen zich op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte rechtspersoon de aan haar verweten gedragingen opzettelijk heeft begaan zodat vrijspraak van dat bestanddeel ten aanzien van alle feiten moet volgen. Om die reden komen zij beiden tot de conclusie dat de tenlastegelegde feiten niet als misdrijf kunnen worden bewezenverklaard maar wél als overtredingen (steeds de impliciet subsidiaire variant).
Samenvatting van de zaak
Verdeeld over vijf afzonderlijke (elkaar chronologisch opvolgende) feiten wordt de verdachte verweten dat zij, al dan niet opzettelijk, door bedrijfsactiviteiten (te weten: het met zogenaamde staalslakken ophogen van een perceel bouwgrond) zowel de bodem als het oppervlaktewater heeft verontreinigd.
De aard en omvang van de verontreinigingen worden steeds in het tenlastegelegde omschreven. Grondslag daarvan zijn de waarnemingen en metingen door de daartoe bevoegde instanties. Een en ander is uitvoerig (en van uitleg voorzien) gerelateerd in het strafdossier.
De juistheid van deze bevindingen staat niet ter discussie. De advocaat-generaal en de verdediging stellen dat een en ander kan worden bewezenverklaard. Het hof zal zich daarbij aansluiten.
De verdachte heeft dus bepalingen in de Waterwet (vervallen) en de Wet bodembescherming (vervallen) overtreden. De te beantwoorden vraag is of de verdachte dat opzettelijk heeft gedaan.
Voordat het hof daar aan toekomt, nog -wellicht ten overvloede- het volgende.
Gewijzigde wetgeving
Met ingang van 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Gelijktijdig zijn de Waterwet en de Wet bodembescherming komen te vervallen.
Overtreding van het bepaalde in artikel 6.2 van de Waterwet (vervallen) is thans strafbaar gesteld in artikel 5.1 lid 2 sub c van de Omgevingswet juncto artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Overtreding van het bepaalde in artikel 13 Wet bodembescherming (eveneens vervallen) is – voor zover sprake is van aanzienlijke nadelige gevolgen - thans strafbaar gesteld in artikel 1.7a van de Omgevingswet juncto artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ter zake geen gewijzigde inzichten gelden.
De Omgevingswet bevat voor zover hier van belang geen overgangsrecht. Nu de Omgevingswet dezelfde gedragingen strafbaar stelt als de Waterwet en de Wet bodembescherming en ook de daarmee corresponderende strafbedreiging niet gewijzigd is in gunstiger zin voor de verdachte, dient het tenlastegelegde te worden beoordeeld aan de hand van het ten tijde van het delict geldende recht.
Kortom, deze wetswijzigingen zijn voor deze strafzaak niet van belang.
De beoordeling
In het economisch strafrecht dient de term opzet te worden uitgelegd als ‘kleurloos’ opzet. Dit betekent dat verdachtes opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, slechts gericht hoeft te zijn op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan. Met de advocaat-generaal en de raadsman is hof van oordeel dat bij de verdachte geen sprake is geweest van dergelijk opzet. De tenlastegelegde gedragingen van de verdachte, waaronder het lozen van (afval)water en het brengen van kalk (calciumoxide) in de bodem, waren door de verdachte immers niet beoogd en de kans op het toebrengen van milieuschade is ook niet willens en wetens door de verdachte aanvaard. Juist omdat de verdachte geen ervaring met staalslakken had, heeft zij in samenspraak met DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna: DCMR) een plan van aanpak opgesteld voor het opslaan en toepassen van de naar haar terrein overgebrachte staalslakken, dat door DCMR aan het Waterschap Hollandse Delta is gecommuniceerd. De in dat plan van aanpak opgenomen maatregelen zijn door de verdachte ook uitgevoerd. Zo zijn de staalslakken op het terrein van de verdachte afgedekt met folie en heeft zij steeds direct gehandeld en maatregelen getroffen nadat er – als gevolg van onvoorziene calamiteiten - een probleem was geconstateerd. Haar gedragingen waren steeds gericht op het adequaat afdekken van de staalslakken en treffen van overige preventieve maatregelen, met als doel milieuschade te voorkomen. Het opzet van de verdachte op de tenlastegelegde gedragingen acht het hof dan ook niet bewezen.
Conclusie
De verdachte zal ten aanzien van alle feiten worden vrijgesproken van het bestanddeel opzet. Het aldus steeds impliciet primair tenlastegelegde kan dus niet worden bewezen.
Wél zal de overtredings-variant, steeds het impliciet subsidiair tenlastegelegde, worden bewezenverklaard.
Het hof is dus tot de conclusie gekomen dat de verdachte geen misdrijven maar overtredingen heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder 1, 2, 3, 4 en 5 (telkens impliciet subsidiair) heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij, op of omstreeks 12 juni 2019, te Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee), al dan niet opzettelijk (een) stof(fen), te weten (zeer) basisch en/of grijs/bruin gekleurd (afval)water, in een oppervlaktewaterlichaam, te weten een watergang ([watergang 1]) heeft gebracht, door dat (afval)water vanaf haar perceel (kadastraal bekend [nummer kadaster 1]) via één of meer greppel(s) in die watergang te laten wegvloeien, terwijl:
- een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en
- artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.
2.
zij, op of omstreeks 21 november 2019, 16 december 2019 en/of 6 maart 2020 te Oude-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee, opzettelijk, (telkens) als degene die op en/of in de bodem van perceel [nummer perceel] aan de [straat], een handeling, als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft verricht, te weten het toepassen van LD- staalslakken, waarbij kalk(calciumoxide), die de bodem kan verontreinigen of aantasten, op of in de bodem raakt, en terwijl zij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen en/of toen die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en/of de directe gevolgen daarvan te beperken en/of zoveel mogelijk ongedaan te maken.
3.zij, op of omstreeks 25 februari 2020, te Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee), al dan niet opzettelijk (een) stof(fen), te weten een (witte/gele) vloeistof (basisch en/of met hoge concentraties zware metalen), in een oppervlaktewaterlichaam, te weten een watergang ([watergang 2]) heeft gebracht, door die vloeistof vanaf haar perceel (kadastraal bekend [nummer kadaster 1] en/of [nummer kadaster 2]) via een talud in die watergang te laten afvloeien, terwijl:
- een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en
- artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.
4.zij, op of omstreeks 6 maart 2020, te Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee), al dan niet opzettelijk (een) stof(fen), te weten een (grijze) vloeistof (basisch en/of met hoge concentraties zware metalen), in een of meer oppervlaktewaterlichamen, te weten watergang(en) ([watergang 2] en/of [watergang 3]) heeft gebracht, door die vloeistof vanaf haar perceel (kadastraal bekend [nummer kadaster 2]) via een talud in een watergang ([watergang 2]) te laten afvloeien (waarna die stof(fen) stroomafwaarts in watergang [watergang 3] geraakte(n)), terwijl:
- een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en
- daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en
- artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.
5.zij, op of omstreeks 4 februari 2021 te Oude-Tonge (gemeente Goeree-Overflakkee), al dan niet opzettelijk een of meer stoffen, te weten een substantie bestaande uit onder meer natrium en/of magnesium en/of aluminium en/of calcium, heeft gebracht in watergang [watergang 4], zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en /of het bestuur van het betrokken waterschap, en/of daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en/of artikel 6.3 eerste tot en met derde lid van de Waterwet niet van toepassing was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet , begaan door een rechtspersoon.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet Bodembescherming , begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet , begaan door een rechtspersoon.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet , begaan door een rechtspersoon.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet , begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging wegens overmacht bepleit, waartoe hij heeft aangevoerd dat de verdachte niet heeft kunnen voorzien dat de vooraf met DCMR en het Waterschap afgestemde maatregelen achteraf toch niet afdoende zouden blijken te zijn (om verontreiniging te voorkomen). Daarbij is van belang dat de verdachte niet kon weten dat de bouw van haar nieuwe fabriek, waarvoor de staalslakken waren gestort als onderdeel van de fundering, telkenmale moest worden uitgesteld als gevolg van het ontstaan van de coronacrisis en ontwikkelingen rondom de stikstofproblematiek. De staalslakken bleven hierdoor langer ‘blootliggen’ dan aanvankelijk gedacht. De verdachte heeft steeds alle preventieve maatregelen getroffen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, zoals het aanbrengen van folie op de staalslakken, later aangevuld met een tweede en derde laag, het verhogen van een aarden wal en het aanbrengen van een pomp ter afwatering. Ondanks deze maatregelen heeft de verdachte bij het voortschrijden van de tijd niet kunnen voorkomen dat zich bij gelegenheid calamiteiten voordeden waardoor er scheuren in het afdekfolie ontstonden, zodat de bodem en het oppervlaktewater op de in de tenlastelegging genoemde data verontreinigd zijn geraakt. De verdediging heeft bepleit dat in zoverre sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat de verdachte ook op basis daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling
Een beroep op afwezigheid van alle schuld kan in een geval als het onderhavige slechts slagen indien de verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het verontreinigd raken van de bodem en het oppervlaktewater. Uit het hiervoor overwogene is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat de verdachte gedurende de gehele periode waarin de tenlastegelegde data zijn gelegen alle van haar te vergen zorg heeft betracht om het verontreinigen van de bodem en het oppervlaktewater te voorkomen. Gebleken is immers dat de door de verdachte getroffen maatregelen op de in de tenlastelegging genoemde data niet adequaat genoeg waren om verontreiniging te voorkomen. Het zijn juist telkens de op deze data geconstateerde overtredingen geweest die ertoe hebben geleid dat er aanvullende preventieve maatregelen werden getroffen om verdere milieuschade te voorkomen. Dat daar op voorhand niet al toe was besloten omdat de problemen niet goed waren ingeschat, maakt voorts niet dat kan worden gesproken van een overmachtsituatie. Daaraan doet niet af dat het bevoegd gezag akkoord was met de door de verdachte getroffen maatregelen en ook dit gezag het optreden van de verontreiniging niet heeft voorzien.
Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte thans afdoende maatregelen heeft getroffen om verdere verontreiniging van de bodem en het grondwater door de opslag en de toepassing van de naar haar terrein overgebrachte staalslakken te voorkomen.
Dit blijkt ook uit de (voor de verdachte gunstige) bevindingen van een door de DCMR op 20 augustus 2024 uitgevoerde controle, zoals neergelegd in haar verslag van 27 augustus 2024.
Gelet hierop, het eerder overwogene en het tijdsverloop, acht het hof het – met de advocaat-generaal – aangewezen te bepalen dat in verband met al deze omstandigheden geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
In de zaak met parketnummer 83-114486-20 (feit 1):
Vernietigt de opgelegde strafbeschikking.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 (telkens impliciet primair) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 (telkens impliciet subsidiair) heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor gemeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat terzake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. F.W. van Lottum, voorzitter, mr. M.S. Lamboo en mr. R.K. Pijpers, leden, in bijzijn van de griffier mr. E.R.J. Heuvelman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 oktober 2024.
Mr. R.K. Pijpers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.