Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verdeling woning tussen voormalige echtgenoten. Hebben partijen afgesproken dat de woning aan de man zal worden toegedeeld? Was de man - destijds - financieel in staat om de woning over te nemen? Gerechtelijke erkentenis m.b.t. bestaan van schulden.

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel

zaaknummer : 200.289.617/01

zaak-/rolnummer rechtbank : C/09/574544 / HA ZA 19-590

arrest van 1 februari 2022

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant tevens geïntimeerde in incidenteel appel,hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. V.J.M.H.Y. van Haaster te Haarlem

tegen

[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,geïntimeerde tevens appellante in incidenteel appel, hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. H. Devkinandan te Leiden

Het geding

Bij exploot van 23 december 2020 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 september 2020 van de rechtbank Den Haag, gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie/eiser in reconventie (verder: het bestreden vonnis).

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar blz. 1 van het bestreden vonnis.

Bij memorie van grieven heeft de man vier grieven geformuleerd tegen het bestreden vonnis.

Bij memorie van antwoord heeft de vrouw deze grieven weersproken en op haar beurt incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van één grief.

De man heeft bij memorie van antwoord in het incidentele appel verweer gevoerd.

Nadien hebben partijen producties in het geding gebracht, de man op 3 en 6 december 2021 en de vrouw op 10 december 2021.

Op verzoek van de man heeft op 14 december 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig beide partijen met hun advocaten.

De advocaten van beide partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.

De man heeft zijn procesdossier gefourneerd, waarna arrest is bepaald op heden.

Beoordeling van het hoger beroep

Feiten

1. Het hof gaat uit van de volgende feiten. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen.

2. Bij beschikking van 6 mei 2014 heeft de rechtbank Den Haag de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover van belang, bepaald dat de vrouw het gebruik van de echtelijke woning aan het [adres 1] (verder: de woning) gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking mag voortzetten. Voorts heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen bevolen ten overstaan van een notaris.

3. De echtscheidingsbeschikking is op 22 augustus 2014 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

4. De man heeft de woning op of omstreeks 22 oktober 2014 verlaten, nadat hij daartoe door de toenmalige advocaat van de vrouw was gesommeerd. De vrouw is de woning blijven bewonen.

5. Partijen hebben geprobeerd om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te realiseren ten overstaan van een notaris, maar zij zijn hierin niet geslaagd.

6. In mei 2021 heeft de man conservatoir beslag doen leggen op de woning.

Bestreden vonnis

7. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank als volgt beslist:

in conventie en reconventie

5.1.

stelt de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke woning aan het [adres 1] als volgt vast:

5.1.1.

deelt de woning en de aan de hypothecaire lening verbonden rentepolis bij Legal & General met nummer [nummer 1] toe aan de vrouw, onder de opschortende voorwaarden dat (1) de vrouw binnen drie maanden na de datum van het bestreden vonnis erin slaagt de hiertoe benodigde financiering te verkrijgen en aan de man aantoont dat zij hem kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening op de woning, (2) de man vervolgens wordt ontslagen uit die hoofdelijke aansprakelijkheid en (3) de vrouw de hypothecaire geldlening als eigen schuld voor haar rekening neemt;

5.1.2.

bepaalt dat indien aan de in 5.1.1. genoemde voorwaarden wordt voldaan en de woning wordt toegedeeld aan de vrouw, de vrouw de notariële kosten van levering voldoet en de vrouw – bij gelegenheid van de levering van de aan de man in eigendom toebehorende onverdeelde helft van de woning aan de vrouw – aan de man een bedrag betaalt van € 62.250,-, alsook aan de man betaalt een bedrag ten aanzien van de rentepolis bij Legal & General van € 13.140,47 plus de waardestijging van de rentepolis over de periode 10 augustus 2013 tot 1 oktober 2014, waarbij de man zijn medewerking dient te verlenen aan het wijzigen van de tenaamstelling van de rentepolis zodat deze uitsluitend op naam van de vrouw komt te staan;

5.1.3.

bepaalt dat indien niet aan de in 5.1.1. genoemde voorwaarden wordt voldaan, de woning en de aan de hypothecaire geldlening verbonden polis bij Legal & General worden toegedeeld aan de man, onder de opschortende voorwaarden dat (1) de man binnen drie maanden nadat duidelijk is geworden dat de vrouw niet aan de in 5.1.1. genoemde voorwaarden kan voldoen erin slaagt de hiertoe benodigde financiering te verkrijgen en aan de vrouw aantoont dat hij haar kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening op de woning, (2) de vrouw vervolgens wordt ontslagen uit die hoofdelijke aansprakelijkheid en (3) de man de hypothecaire geldlening als eigen schuld voor zijn rekening neemt;

5.1.4.

bepaalt dat indien aan de in 5.1.3. genoemde voorwaarden wordt voldaan en de woning wordt toegedeeld aan de man, de man de notariële kosten van levering voldoet en de man – bij gelegenheid van de levering van de aan de vrouw in eigendom toebehorende onverdeelde helft van de woning aan de man – aan de vrouw een bedrag betaalt van € 62.250,-, alsook aan de vrouw betaalt een bedrag ten aanzien van de rentepolis bij Legal & General van € 13.140,47 plus de waardestijging van de rentepolis over de periode vanaf 1 oktober 2014, waarbij de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan het wijzigen van de tenaamstelling van de rentepolis zodat deze uitsluitend op naam van de man komt te staan;

5.1.5.

bepaalt dat indien partijen niet aan de in 5.1.1. en 5.1.3. genoemde voorwaarden voldoen, de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde, waartoe partijen gezamenlijk een verkoopopdracht zullen verstrekken aan Rijnland Makelaars B.V., gevestigd aan de [adres 2] te Leiderdorp, die partijen zal adviseren ten aanzien van de vraag- en laatprijs. De kosten verbonden aan de verkoop van de woning zullen door partijen gezamenlijk worden gedragen. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde (bestaande uit de opbrengst van de woning, verminderd met de (aflossing van de) hypothecaire lening en de kosten verbonden aan de verkoop en levering). De rentepolis bij Legal & General zal in geval van verkoop aan een derde worden beëindigd en tussen partijen zo worden verdeeld dat aan ieder van partijen een bedrag van € 13.140,47 toekomt, aan de man de waardestijging van de rentepolis over de periode 10 augustus 2013 tot 1 oktober 2014 en aan de vrouw de waardestijging van de rentepolis vanaf 1 oktober 2014;

5.2.

stelt de verdeling van de overige gemeenschappelijke goederen als volgt vast:

5.2.1.

aan de man worden toegedeeld:

- het saldo op de Binck beleggingsrekening met nummer [nummer 2]

- het saldo op de rekening bij ING met nummer [nummer 3]

- (de uitkering van) de Aegon levensverzekering met nummer [nummer 4] ;

5.2.2.

aan de vrouw worden toegedeeld:

- het saldo op de bankrekening bij ABN AMRO met nummer [nummer 5]

- het saldo op de bankrekening bij ABN AMRO met nummer [nummer 6]

- de inboedel;

5.2.3.

veroordeelt de man om, bij gelegenheid van de levering van de woning, ten titel van overbedeling aan de vrouw te betalen een bedrag van € 57.934,57;

5.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

8. De rechtbank heeft bij vonnis van 17 februari 2021 het verzoek van de vrouw tot aanvulling van het bestreden vonnis afgewezen. De vrouw verzocht een aanvulling van het vonnis met betrekking tot haar vordering dat de rechtbank zou bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de man indien hij niet meewerkt aan de verkoop en levering van de woning en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de afwijzing van de vordering ligt besloten in de afwijzing van het meer of anders gevorderde.

9. Bij vonnis in kort geding van 26 maart 2021 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag is, voor zover van belang, als volgt beslist:

5.1.

gebiedt de man (…) binnen drie dagen na heden de akte van verdeling te ondertekenen, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats treedt van zijn handtekening en bepaalt dat de vrouw binnen zes weken daarna de voor toedeling van de woning benodigde financiering dient te verkrijgen en aan de man dient aan te tonen dat zij hem kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening;

5.2.

gebiedt de man binnen drie dagen nadat hem schriftelijk door de vrouw kenbaar is gemaakt dat de vrouw de benodigde financiering heeft verkregen mee te werken aan de levering van zijn aandeel in de woning aan de vrouw en aan het wijzigen van de tenaamstelling van de rentepolis zodat deze uitsluitend op naam van de vrouw komt te staan, onder de voorwaarde dat de vrouw de onder 5.1.2. van het vonnis van 23 september 2020 genoemde bedragen aan de man zal betalen bij gelegenheid van de levering van de woning en bepaalt dat bij gebreke van deze medewerking dit vonnis in de plaats treedt van die medewerking;

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

10. Bij notariële akte van verdeling en levering van 10 mei 2021 is, voor zover van belang, het aandeel van de man in de woning geleverd aan de vrouw, is de man ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening met betrekking tot de woning en is de rentepolis bij Legal & General op naam van de vrouw gesteld.

Vorderingen in hoger beroep

11. De man is tijdig in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Hij vordert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen althans haar deze ontzegt dan wel deze alsnog afwijst, met veroordeling van de vrouw in de kosten van eerste aanleg en in hoger beroep, en voorts de vorderingen van de man in reconventie alsnog toewijst, dan wel bepaalt zoals het hof in goede justitie meent te behoren te bepalen.

12. In het principale appel heeft de vrouw geconcludeerd dat het hof de man niet-ontvankelijk verklaart in zijn hoger beroep althans dit hoger beroep afwijst. In het incidentele appel heeft de vrouw geconcludeerd dat het hof:

- bepaalt dat de man conform de vordering van de vrouw in eerste aanleg een dwangsom verschuldigd is aan de vrouw van € 500,- per dag dat de man in gebreke is gebleven om binnen twee dagen na betekening van het bestreden vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de vrouw alsmede de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening, alsmede aan het in de dagvaarding in eerste aanleg genoemde verdelingsvoorstel van de vrouw en de rentepolis van Legal & General over te laten nemen door de vrouw (waarna zij de helft van de waarde van de rentepolis per de peildatum aan de man voldoet);

- bepaalt dat het door de man op 27 mei 2021 opgelegde conservatoir beslag op de woning per ommegaande wordt opgeheven;

- de man veroordeelt in alle kosten van de procedure in eerste aanleg die de vrouw heeft gemaakt, onder meer doch niet uitsluitend de kosten van de advocaat van de vrouw, het griffierecht voor de procedure in eerste aanleg alsook de kosten van de deurwaarder;

- de man veroordeelt in de kosten van het hoger beroep, onder meer doch niet uitsluitend de kosten van de advocaat van de vrouw, het griffierecht voor de procedure in hoger beroep alsook de kosten van de deurwaarder;

- de man veroordeelt in de kosten van het kort geding dat de vrouw heeft moeten instellen tegen de man vanwege de weigering van de man om mee te werken aan de uitvoering van het bestreden vonnis, onder meer doch niet uitsluitend de kosten van de advocaat van de vrouw, het griffierecht voor de procedure in kort geding alsook de kosten van de deurwaarder voor het kort geding.

13. In het incidentele appel heeft de man geconcludeerd dat het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen althans haar deze ontzegt dan wel deze afwijst, met veroordeling van de vrouw in de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep dan wel de werkelijke advocaatkosten en het conservatoir beslag.

Bezwaar tegen indienen producties

14. Namens de man is ter zitting bezwaar gemaakt tegen de producties die de vrouw op 10 december 2021 – en volgens de man daarmee te laat – heeft ingediend. Het hof zal deze producties buiten beschouwing laten omdat zij te laat zijn ingediend en niet is gebleken dat de vrouw deze stukken niet eerder in het geding had kunnen brengen.

De grieven

Principaal appel

15. Het principale appel van de man bestaat uit vier grieven. In grief 1 voert de man aan dat de rechtbank in r.o. 4.8 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat tussen partijen geen afspraak tot stand is gekomen op grond waarvan de man de woning mocht overnemen van de vrouw. In de kern houdt het betoog van de man in dat het de bedoeling van partijen was en dat zij ook hebben afgesproken dat de man de woning toegedeeld zou krijgen. De man stelt verder dat hij zich heeft ingespannen om de financiering voor de overname van de woning rond te krijgen, maar dat zulks door toedoen van de vrouw niet tijdig is gelukt. Op grond van deze afspraak tussen partijen wenst de man de woning alsnog toegedeeld te krijgen.

16. Het hof overweegt als volgt. De man baseert zijn grief op de correspondentie tussen partijen uit 2018. Bij e-mailbericht van 26 mei 2018 heeft de vrouw verschillende voorstellen gedaan aan de man om tot een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te komen: (i) de man neemt de woning over, (ii) de vrouw neemt de woning over, of (iii) de woning wordt verkocht aan een derde, waarbij het spaargeld op de gezamenlijke rekening van partijen wordt verdeeld. Bij e-mailbericht van 15 juni 2018 heeft de man aan de vrouw medegedeeld dat hij kiest voor het eerste voorstel van de vrouw; de man wenste de woning graag over te nemen. Vervolgens heeft de vrouw de man op 17 juni 2018 gevraagd om haar binnen een maand te laten weten of hij de financiering voor de woning rond heeft kunnen krijgen, waarbij zij tevens kenbaar heeft gemaakt dat zij stappen zal ondernemen als de man niet binnen een maand met een voorstel voor de overname van de woning komt. Bij e-mailbericht van 17 juli 2018 heeft de man aan de vrouw medegedeeld dat de aanvraag voor de financiering van de woning nog in behandeling is. Bij brief van 6 februari 2019 heeft de advocaat van de vrouw aan de man medegedeeld dat de vrouw financieel in staat is om de woning over te nemen. De vrouw heeft de man verzocht om binnen zeven dagen te bevestigen dat hij zijn medewerking verleent aan zijn ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en aan de overname van de hypothecaire geldlening door de vrouw.

17. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat uit deze correspondentie tussen partijen volgt dat het de bedoeling van de vrouw was om de man de mogelijkheid te bieden om de woning over te nemen onder de voorwaarde dat hij de financiering daarvoor binnen een door de vrouw gestelde – redelijke – termijn rond zou krijgen. Dit voorstel van de vrouw moet worden gezien in het licht van de onverdeeldheid van de huwelijksgoederengemeenschap sinds de echtscheiding van partijen in 2014, de herhaaldelijk aan de man kenbaar gemaakte wens van de vrouw om een einde te maken aan deze onverdeeldheid en de tevergeefse pogingen die door partijen en de notaris waren ondernomen om tot een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te komen. Tegen deze achtergrond ligt het, naar het oordeel van het hof, niet voor de hand dat het de bedoeling van de vrouw zou zijn geweest om in te stemmen met toedeling van de woning aan de man zonder inachtneming van een – redelijke – termijn waarbinnen de man de daarvoor benodigde financiering rond zou krijgen. Dit betekent dan ook dat de man zich in deze procedure tevergeefs beroept op een – onvoorwaardelijke – afspraak tussen partijen op grond waarvan de woning alsnog aan hem toebedeeld zou moeten worden. Grief 1 faalt derhalve.

18. In grief 2 komt de man op tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.9 en 4.10 van het bestreden vonnis dat allereerst aan de vrouw de gelegenheid moet worden geboden om de woning over te nemen, omdat de vrouw in tegenstelling tot de man met stukken voldoende onderbouwd heeft dat het overnemen van de woning in financieel opzicht voor haar een reële optie is. Volgens de man had hij de eerste mogelijkheid tot het overnemen van de woning moeten krijgen, omdat hij voldoende stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat hij financieel in staat is om de woning over te nemen.

19. Het hof overweegt als volgt. In eerste aanleg hebben beide partijen stukken in het geding gebracht om aan te tonen dat zij financieel in staat zijn om de woning over te nemen. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat uit de ingebrachte stukken van de vrouw, waaronder die van de ABN AMRO bank, blijkt dat het voor haar financieel mogelijk zou zijn om de woning over te nemen. De door de man ingebrachte verklaring van een financieel adviseur, zonder nadere financiële onderbouwing, heeft de rechtbank – afgezet tegen de financiële stukken van de vrouw – naar het oordeel van het hof terecht van onvoldoende gewicht geacht. Voor zover de man nog betoogt dat ook uit recente financiële stukken blijkt dat hij de woning kan overnemen, zal hem dat niet kunnen baten aangezien deze stukken dateren van na het bestreden vonnis. Het had op de weg van de man gelegen om deze financiële stukken in eerste aanleg in het geding te brengen. Ook grief 2 faalt.

20. Het hof begrijpt grief 3 van de man aldus dat hij vordert, dat wanneer de woning aan hem wordt toebedeeld, de rentepolis bij Legal & General met nummer [nummer 1] aan de vrouw wordt toebedeeld en hij gerechtigd is tot de helft van de waarde van deze rentepolis. Daarmee verzet de man zich tegen de koppeling van de rentepolis aan de woning en de hypotheek, zoals de rechtbank in r.o. 4.14 van het bestreden vonnis heeft gedaan. Gelet op deze koppeling heeft de rechtbank deze rentepolis – net als de woning – aan de vrouw toegedeeld. Nu de voorwaarde die de man aan deze grief verbindt, te weten dat de woning aan hem wordt toegedeeld, niet in vervulling is gegaan, heeft de man geen belang bij deze grief.

21. In grief 4 keert de man zich tegen r.o. 4.20 en 4.21 van het bestreden vonnis waarin de rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen vast staat dat op de peildatum de in r.o. 4.20 opgesomde gezamenlijke schulden van € 38.349,53 aanwezig waren en dat de vrouw deze schulden na de peildatum vanuit haar eigen vermogen heeft voldaan, zodat de vrouw de helft van dit bedrag nog van de man te vorderen heeft. In zijn grief betwist de man het bestaan van deze schulden. Volgens de man heeft de vrouw het bestaan van deze schulden niet aangetoond. Voorts betoogt de man dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij deze schulden na de peildatum heeft voldaan. Dit betoog van de man faalt. Het hof verwijst hiervoor naar de conclusie van antwoord in conventie, nr. 11, onder d, waar de man het bestaan en de omvang van deze schulden uitdrukkelijk erkent (‘totaal schulden € 38.349,53, door de man als juist en volledig bevonden’). Verder verwijst het hof naar de conclusie van antwoord in conventie, nr. 69, waar de man duidelijk maakt dat hij ‘het eens [is] met de door de vrouw voorgestelde wijze van berekening en de door haar gehanteerde bedragen’. Naar het oordeel van het hof leveren deze stellingen van de man een gerechtelijke erkentenis op in de zin van artikel 154, eerste lid, Rv . Een gerechtelijke erkentenis kan volgens artikel 154, tweede lid, Rv slechts worden herroepen indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd. Nu deze gronden voor herroeping door de man niet zijn gesteld en het hof ook anderszins niet zijn gebleken, dient de man te worden gehouden aan zijn gerechtelijke erkentenis omtrent het bestaan en de omvang van deze schulden. Voor zover de man stelt dat de genoemde schulden op de peildatum reeds waren voldaan, is deze stelling in tegenspraak met de erkenning door de man van de omvang van de schulden per peildatum. Verder geldt dat de vrouw in eerste aanleg gemotiveerd heeft gesteld dat zij alle schulden heeft voldaan. Naar het oordeel van het hof heeft de man deze stelling niet gemotiveerd betwist.

22. Gelet op het voorgaande zal de door de man in het geding gebrachte notitie van een viergesprek, waaruit zou blijken dat de vrouw een deel van de schulden voor haar rekening neemt, hem verder niet kunnen baten, nog daargelaten dat uit deze notitie volgens het hof niet onomstotelijk volgt dat partijen bindende afspraken hebben gemaakt over wie welke schuld voor zijn/haar rekening zou nemen.

23. In nr. 8 van de pleitnota van de advocaat van de man worden namens de man nieuwe vorderingen geformuleerd (onder verwijzing naar de producties 44 en 46) waar de man niet eerder aanspraak op heeft gemaakt. Nu deze vorderingen niet zijn ingediend bij akte vermeerdering eis, zal het hof hieraan voorbij gaan. Het hof zal de man in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

24. Uit het voorgaande volgt dat het principale appel van de man niet zal kunnen slagen. Aan het bewijsaanbod van de man komt het hof niet toe.

Incidenteel appel

25. Hoewel dat niet blijkt uit het petitum, volgt uit het lichaam van het incidentele appel van de vrouw (nr. 47) dat zij grieft tegen het bestreden vonnis, voor zover de rechtbank de vordering van de vrouw heeft afgewezen dat het te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de medewerking van de man aan de verkoop en levering van de woning en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening en de tenaamstelling van de rentepolis bij Legal & General, wanneer de man zijn benodigde medewerking daartoe weigert. Het hof is van oordeel dat de vrouw geen belang meer heeft bij deze grief, omdat het aandeel van de man in de woning inmiddels is geleverd aan de vrouw en de man is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening met betrekking tot de woning. Ook de tenaamstelling van de rentepolis bij Legal & General is inmiddels gewijzigd.

26. Het ontbreken van belang geldt ook voor de door de vrouw gevorderde dwangsomveroordeling: aan een prikkel tot nakoming van de verplichtingen van de man uit hoofde van het bestreden vonnis bestaat geen behoefte meer.

27. De vordering van de vrouw tot opheffing van het conservatoir beslag op de woning acht het hof voor toewijzing vatbaar. Nu de vorderingen van de man in de hoofdzaak zijn afgewezen, bestaat er geen grond meer voor instandhouding van het conservatoir beslag op de woning. Het hof zal dit beslag dan ook per heden opheffen.

Proceskosten

28. Gelet op de verhouding tussen partijen als gewezen echtgenoten ziet het hof aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Waar de vrouw nog vordert dat de man wordt veroordeeld in de proceskosten verband houdend met het kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 26 maart 2021, zal het hof deze vordering afwijzen omdat in de onderhavige zaak geen kostenveroordeling kan worden gevorderd met betrekking tot een andere tussen partijen gevoerde procedure.

Beslissing

Het hof:

in het principale en incidentele appel:

bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

heft het door de man op 27 mei 2021 gelegde conservatoire beslag op de woning gelegen aan het [adres 1] op;

compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;

verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vordering genoemd in r.o. 23;

wijst het meer of anders gevorderde af;

Dit arrest is gewezen door mrs. F. Ibili, E.A. Mink en F.A.M. Schoenmaker, en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 1 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature