U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geslaagde mediation met nabestaande in het kader van pilot Gerechtshof Den Haag. Artikel 6 WVW . Verdachte rijdt met motor met hoge snelheid op een kruising een voetganger aan, die door rood licht loopt. De voetganger overlijdt. Zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag verdachte. 240 uren taakstraf, drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en twee jaar ontzegging rijbevoegdheid opgelegd.

Uitspraak



Rolnummer: 22-003435-21

Parketnummer: 09-160257-19

Datum uitspraak: 28 november 2022

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 november 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op 16 september 1986,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 23 juni 2019 te Rijswijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motor), daarmede rijdende over de weg(en), de kruising van de Haagweg met de Geestbrugweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:

- hij rijdende op de Haagweg en naderende de kruising met de Geestbrugweg geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken op het wegdek dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft hij geen gebruik gemaakt van de voorsorteerstrook waarin de richting die hij op de genoemde kruising wilde volgen werd aangegeven en/of (vervolgens)

- hij heeft aldaar met een snelheid van boven de 100 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 50 kilometer per uur gereden en/of vervolgens is hij met die snelheid de kruising genaderd en opgereden waarbj hij niet in staat is geweest om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een op die kruising, althans op de Haagweg overstekende voetganger is gebotst,

waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) werd gedood;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of kunnen leiden:

hij op of omstreeks 23 juni 2019 te Rijswijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmee rijdende op de weg(en) de kruising van de Haagweg met de

Geestbrugweg, althans op de Haagweg als volgt heeft gehandeld:

- hij rijdende op de Haagweg en naderende de kruising met de Geestbrugweg geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken op het wegdek dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft hij geen gebruik gemaakt van de voorsorteerstrook waarin de richting die hij op de genoemde kruising wilde volgen werd aangegeven en/of (vervolgens)

- hij heeft aldaar met een snelheid van boven de 100 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 50 kilometer per uur gereden en/of vervolgens is hij met die snelheid de kruising genaderd en opgereden waarbij hij niet in staat

is geweest om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een op die kruising, althans op de Haagweg overstekende voetganger is gebotst, waardoor een ander (genaamd

[naam slachtoffer]) werd gedood;

door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden

gehinderd.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behalve ten aanzien van de in eerste aanleg opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van

240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Partiële vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het rijgedrag van de verdachte roekeloos was.

De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 23 juni 2019 te Rijswijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motor), daarmede rijdende over de weg(en), de kruising van de Haagweg met de Geestbrugweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:

- hij rijdende op de Haagweg en naderende de kruising met de Geestbrugweg geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken op het wegdek dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft hij geen gebruik gemaakt van de voorsorteerstrook waarin de richting die hij op de genoemde kruising wilde volgen werd aangegeven en/of (vervolgens)

- hij heeft aldaar met een snelheid van boven de 100 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 50 kilometer per uur gereden en/of vervolgens is hij met die snelheid de kruising genaderd en opgereden waarbij hij niet in staat is geweest om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een op die kruising, althans op de Haagweg overstekende voetganger is gebotst, waardoor die voetganger (genaamd [naam slachtoffer]) werd gedood.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - op gronden als vermeld in de pleitnota - ten aanzien van het primair tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat geen sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag (grove schuld), zodat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Op 23 juni 2019 omstreeks 19.00 uur reed de verdachte met een motorfiets, een Suzuki GSX R1000, op de Haagweg in de richting van de kruising met de Geestbrugweg en is hij die kruising, toen het verkeerslicht voor rechtdoorgaand verkeer groen werd, overgestoken, waarna de verdachte in botsing is gekomen met een voetganger, [slachtoffer], die als gevolg van deze aanrijding is overleden.

Op grond van getuigenverklaringen, de camerabeelden, de verkeersongevallen-analyse en de snelheidsbepaling van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) concludeert het hof dat de verdachte over de laatste

25 meter voorafgaand aan het ongeval met een snelheid heeft gereden die aanzienlijk hoger was dan de toegestane 50 kilometer per uur.

Voornoemd onderzoek van het NFI spreekt van een indicatieve snelheid van de motor over de ongeveer

25 meter voorafgaand aan de aanrijding met de voetganger van gemiddeld ongeveer 101 kilometer per uur. Het hof kan op basis daarvan de exacte snelheid tijdens het naderen en oversteken van de kruising niet vaststellen en dus ook niet of die snelheid boven de 100 km per uur heeft gelegen zoals ten laste is gelegd. Andere bewijsmiddelen waaruit een dergelijke snelheid kan blijken, ontbreken. Gelet hierop dient de verdachte te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, voor zover dat ziet op het rijden met een snelheid boven de 100 km per uur.

Het hof ziet, anders dan door de verdachte ter zitting is betoogd, op zich evenwel geen reden om te twijfelen aan de onderbouwde en op objectieve gegevens gebaseerde berekening van het NFI. Het hof gaat er op basis van deze berekening dan ook van uit dat de verdachte tijdens en kort voor de aanrijding met een zeer hoge snelheid heeft gereden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het NFI in zijn berekening op basis van camerabeelden ook rekening heeft gehouden met een zekere foutmarge en missende filmframes. Voorts acht het hof van belang dat (hoewel door de verdachte gesteld) niet is onderbouwd en evenmin gebleken dat het verloop van de rijbaan alsmede de technische staat van de motor een zeer hoge snelheid onmogelijk maken. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, blijkt uit het dossier evenmin dat de verdachte zich al manoeuvrerend tussen de auto’s heeft begeven en daarom zijn snelheid aanzienlijk moest minderen. Integendeel, uit de ter zitting getoond camerabeelden blijkt dat de verdachte zichzelf vrij baan heeft verschaft door vlak voor de kruising de voorsorteerstrook voor rechts afslaand verkeer te berijden en zo enkele ook rechtdoor rijdende auto’s op de kruising rechts in te halen.

Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte ten tijde van het ongeval de aldaar toegestane snelheid in zeer aanzienlijke mate heeft overschreden. Dit laat nog onverlet of die toegestane snelheid gezien de omstandigheden ter plaatse een veilige snelheid was.

Het hof dient vervolgens, mede tegen de achtergrond van voornoemde vaststelling, de vraag te beantwoorden of het ongeval daarmee te wijten is aan de schuld van verdachte en zo ja, welke mate van schuld. Het hof stelt daarbij voorop dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 volgens vaste jurisprudentie aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.

Het hof stelt vast dat het NFI tevens onderzoek heeft gedaan naar mogelijke zichtbelemmering van de verdachte. Uit dit onderzoek blijkt dat voorafgaand aan het oprijden van het kruispunt door de verdachte een onbekend gebleven driewielige motor over het kruispunt reed. Het NFI concludeert op basis van de beelden dat het uitgesloten is dat het zicht op de overstekende voetganger werd belemmerd door deze driewielige motor. Ook overigens waren blijkens dit onderzoek in de infrastructuur geen objecten aanwezig die het zicht op de overstekende voetganger belemmerden. Voorts is het niet waarschijnlijk dat het zicht op de overstekende voetganger werd belemmerd door de personenauto die rechts werd ingehaald, aldus voornoemd onderzoek. Het hof neemt deze bevindingen over en maakt deze tot de hare, daaraan toevoegend dat als wel sprake zou zijn geweest van een of meer zichtbelemmeringen, dat voor de verdachte aanleiding had moeten zijn geweest zijn snelheid aanzienlijk te beperken, mogelijk zelfs tot onder de toegestane maximumsnelheid.

Verder herhaalt het hof bij de beantwoording van voornoemde vraag dat op het moment dat het verkeerslicht voor recht doorgaand verkeer groen werd, de verdachte de aldaar aanwezige kruising met zeer hoge snelheid is opgereden, waarbij de snelheid op de laatste 25 meter voor de plek van de aanrijding door het NFI indicatief is berekend op gemiddeld ongeveer 101 kilometer per uur, waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur gold. Voornoemde forse verkeersovertreding heeft plaatsgevonden in een verkeersituatie die gelet op de specifieke plaats en tijd, een zondagavond omstreeks 19.00 uur, om extra voorzichtigheid en oplettendheid van de verdachte vroeg. Dit kruispunt – waarvan de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij daar vaak heeft gereden en dat hij op de hoogte was van de verkeerssituatie aldaar – betreft immers een kruising binnen de bebouwde kom, waarvan verdachte wist dat op verschillende momenten motorvoertuigen, fietsers en voetgangers kunnen oversteken. Verder was er juist op dat tijdstip veel ander verkeer, waaronder veel kwetsbare verkeersdeelnemers zoals fietsers en voetgangers.

Door het snelle accelereren en de zeer hoge snelheid kon de verdachte op geen enkele manier anticiperen op de aanwezigheid en gedragingen van andere verkeers-deelnemers, zoals die van het slachtoffer. Dat het slachtoffer door rood liep, doet daarmee dan ook niet af aan het verwijt dat de verdachte gemaakt kan worden.

Het hof oordeelt dan ook dat de verdachte juist in voornoemde verkeerssituatie grote voorzichtigheid en grote oplettendheid had moeten betrachten door oog te (blijven) hebben voor het overige aanwezige verkeer, wat hij door met een zeer hoge snelheid te rijden heeft nagelaten. Het hof benadrukt in dit licht dat in de verkeersongevallenanalyse wordt geconcludeerd dat het ongeval bij passend rijgedrag, zoals van een verkeersdeelnemer mag worden verwacht en waarop andere verkeersdeelnemers ook mogen vertrouwen, voorkomen had kunnen worden.

Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , in die zin dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Het hof betrekt daarbij niet dat de verdachte over een niet voor zijn rijrichting bestemde rijstrook heeft gereden, nu niet kan worden vastgesteld dat dit heeft bijgedragen aan de tenlastegelegde aanrijding.

Het hof acht, met inachtneming van het voorgaande, het primair tenlastegelegde in de vorm van grove schuld (zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag) dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte is rijdend op een motor met een veel te hoge snelheid een drukke kruising over gereden en heeft vervolgens een overstekende voetganger aangereden, die als gevolg hiervan later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen is overleden. Daardoor is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht.

Ook voor de andere weggebruikers, omwonenden en de maatschappij als geheel brengt het veroorzaken van zo’n

gevaarlijke verkeerssituatie met een dodelijk slachtoffer als gevolg, veel onrust en gevoelens van angst met zich.

De verdachte heeft door zijn verkeersgedrag blijk gegeven van een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de veiligheid van andere verkeersdeelnemers, alsmede van het ontbreken van enig besef van de grote gevaren die het op de bewezen verklaarde wijze besturen van een motor teweegbrengt voor het menselijk leven, de lichamelijke integriteit en de verkeersveiligheid.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.

31 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest in verband met verkeersdelicten.

Het hof heeft bij de op te leggen straf tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte en een nabestaande van het slachtoffer, in het kader van een mediationtraject, met elkaar in gesprek zijn gekomen en daarbij, blijkens de overeenkomst die hiervan het resultaat is, extra inzicht in en begrip voor elkanders leed en emoties naar aanleiding van de gebeurtenissen hebben gekregen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep benadrukt dat de gebeurtenissen hem dagelijks bezig houden en tot op heden een blijvende last voor hem vormen.

Daarnaast stelt het hof vast dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, nu de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet binnen een termijn van twee jaren is afgerond. Voorts stelt het hof vast dat de behandeling van de zaak in hoger beroep binnen 13 maanden is afgerond. Gelet op de mate van overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg (bijna vijf maanden) en de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep, waardoor de totale procedure niet meer dan vier jaren in beslag heeft genomen, zal het hof volstaan met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, zonder hier gevolgen aan te verbinden bij het bepalen van de hoogte van de straf.

Hoewel de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, acht het hof een dergelijke straf thans niet meer passend. Daarbij neemt het hof het tijdsverloop in aanmerking, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep. Ook het resultaat van de mediation acht het hof daarbij van belang.

Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.

Daarnaast is het hof van oordeel dat – vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid – een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 , zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.

Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 v óór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,

mr. J.W. van den Hurk en mr. O.M. Harms, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 november 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature