Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Zwitserse meerderjarigenadoptie komt niet voor erkenning in Nederland in aanmerking. Geen sprake van bijzondere omstandigheden waardoor de weigering van de erkenning een ongeoorloofde inmenging als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM oplevert.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.296.933/01

Rekestnummer rechtbank : FA RK 20-1351

Zaaknummer rechtbank : C/09/589655

beschikking van de meervoudige kamer van 26 oktober 2022

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] (Zwitserland),

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. H.H.M. de Vries-Veringa te Lisse.

Als belanghebbende(n) zijn aangemerkt:

1. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag,

zetelend te Den Haag,

hierna te noemen: de ambtenaar;

2. [belanghebbende] ,

wonende op een bij het hof bekend adres in Nederland,

nicht van de man,

hierna ook te noemen: de nicht.

1 De zaak en de beschikking in het kort

1.1.

Het gaat in deze zaak over de in Zwitserland uitgesproken adoptie van de nicht door de man. Deze adoptie vond plaats toen de nicht al meerderjarig was. De man wil dat deze adoptie in Nederland erkend en geregistreerd wordt. De rechtbank Den Haag heeft in de beschikking van 1 april 2021 (hierna: de bestreden beschikking) de verzoeken van de man afgewezen.

1.2.

Het hof bekrachtigt in deze beschikking de beslissing van de rechtbank en wijst de verzoeken van de man af. Het hof legt verderop in de beschikking uit hoe het tot deze beslissing is gekomen. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van hetgeen in hoger beroep in geschil is.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

De man is op 29 juni 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De ambtenaar heeft op 19 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.

2.3

De man heeft op 1 november 2021 een aanvullend verzoek ingediend.

2.4

De ambtenaar heeft op 17 november 2021 een verweerschrift op het aanvullend verzoek ingediend.

2.5

De zaak is op 15 juni 2022 mondeling behandeld. Ter zitting waren aanwezig:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- namens de ambtenaar van de burgerlijke stand [naam 1] en [naam 2] ;

- de nicht.

2.6

De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

3 De feiten

3.1

Het hof gaat uit van dezelfde feiten als de rechtbank in de bestreden beschikking. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

De nicht is geboren op [geboortedatum] 1981 te [plaats 1] , Zwitserland. Zij is een dochter van een zus van de man.

3.3

De nicht woont sinds 1985 in Nederland. De man woont sinds 2014 in Zwitserland.

3.4

De nicht en de man hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.

3.5

De man is in Zwitserland in 2017 een procedure gestart om de nicht te adopteren.

3.6

Op 26 april 2019 heeft het `Departement Volkswirtschaft und Inneres' van het kanton Aargau, Zwitserland, de adoptie van de nicht door de man uitgesproken. Die uitspraak is op 3 mei 2019 in kracht van gewijsde gegaan. Dit betekent dat de uitspraak op die datum onherroepelijk is geworden.

3.7

Bij brief van 30 januari 2020 heeft de ambtenaar geweigerd om de adoptie te verwerken in de registers van de burgerlijke stand.

4 De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man, die kort gezegd neerkomen op inschrijving van de geboorteakte van de nicht in de registers van de burgerlijke stand en een verklaring voor recht dat de Zwitserse adoptiebeslissing in Nederland kan worden geregistreerd, afgewezen.

4.2

De man verzoekt – kort samengevat – de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair:

a. te gelasten de inschrijving in het register van de gemeente Den Haag van de Zwitserse geboorteakte van de nicht, waarvan een fotokopie aan de beschikking wordt gehecht;

b. voor recht te verklaren dat de uitspraak van het Kanton Aargau, departement Volkswirtschaft und Inneres, van 26 april 2019 vatbaar is voor opneming in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag, zodat de adoptie van de nicht geregistreerd wordt, niet alleen als latere vermelding aan de geboorteakte van de nicht maar ook als latere vermelding in de basisregistratie van [appellant] bekend bij het Register Niet Ingezetene;

subsidiair:

c. de adoptie uit te spreken van de nicht door hem.

4.3

Bij aanvullend verzoekschrift in hoger beroep verzoekt de man de geboortegegevens van de nicht vast te stellen, met als ouders [naam moeder] en [naam vader] , en aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag te gelasten deze akte in te schrijven. Voor het overige handhaaft de man zijn verzoeken in hoger beroep.

4.4

De ambtenaar voert verweer, dat hierna zal worden besproken.

4.5

Het hof acht de vermeerdering van het verzoek in hoger beroep (als hiervoor geformuleerd in 4.2 onder c en 4.3) toelaatbaar. Geen van de belanghebbenden heeft zich tegen de vermeerdering verzet. Gelet op de connexiteit tussen de verzoeken en het gegeven dat de verzoeken op een zodanig tijdstip in de procedure zijn vermeerderd dat daartegen verweer gevoerd kon worden, is het hof van oordeel dat dit geen strijd met de goede procesorde oplevert.

5 De motivering van de beslissing

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter

5.1.

De zaak heeft een internationaal karakter omdat de man in het buitenland woont en het om een buitenlandse adoptiebeslissing gaat. Artikel 3 aanhef en onder a van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat in zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingeleid, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft als de verzoeker of een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Aan die voorwaarde is voldaan. De nicht is in het inleidende verzoekschrift als belanghebbende genoemd en zij is door zowel de rechtbank als het hof ook als zodanig aangemerkt. De nicht heeft haar woonplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 Rv bevoegd is om van de verzoeken van de man kennis te nemen.

Is de Zwitserse adoptie-uitspraak vatbaar voor erkenning in Nederland op grond van analogische toepassing van de bepalingen van titel 6 van boek 10 Burgerlijk Wetboek (BW)?

Het juridisch kader

5.2.

Op de in het geding zijnde adoptie-uitspraak is het Haags Adoptieverdrag van 1993 niet van toepassing, omdat dat verdrag alleen ziet op minderjarigenadoptie. Titel 6 van boek 10 BW geeft regels voor (de erkenning van) adoptiebeslissingen met een internationaalrechtelijk karakter.

Artikel 10:107 BW bepaalt dat als een buitenlandse adoptie niet onder het Haags Adoptieverdrag 1993 valt, de regels die volgen uit de artikelen 10:108 tot en met 10:111 BW van toepassing zijn. Uit artikel 10:104 BW volgt dat onder “adoptie” in titel 6 wordt verstaan de beslissing van een bevoegde autoriteit waarbij familierechtelijke betrekkingen tussen een minderjarig kind en een persoon of twee personen tezamen tot stand worden gebracht.

Het oordeel van het hof

5.3.

De man heeft in zijn beroepschrift als grief aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek tot erkenning van de Zwitserse adoptie-uitspraak in volle omvang moet worden getoetst. Hij vindt dat de bepalingen van titel 6 van boek 10 BW naar analogie zouden moeten worden toegepast, ook al betreft het de adoptie van een meerderjarige. Het hof verwerpt die grief. Zoals in de bestreden beslissing is overwogen, volgt uit de wetshistorie dat de wetgever uitdrukkelijk heeft overwogen dat buitenlandse adopties van meerderjarigen niet onder de reikwijdte van de Wet conflictenrecht adoptie vallen, maar getoetst moeten worden aan artikel 1:26 BW (Kamerstukken II 2001/02, 28 457, 3 (MvT), pag. 9). De bepalingen van de Wet conflictenrecht adoptie zijn per 1 januari 2012 een-op-een overgenomen in titel 6 van boek 10 BW. Gezien de bedoeling van de wetgever is er geen plaats voor analogische toepassing van de artikelen 10:108 en verder BW voor de beoordeling van de erkenning van de Zwitserse adoptiebeslissing.

Toepassing naar analogie had overigens ook niet tot het door de man gewenste resultaat geleid. Er is namelijk niet voldaan aan de in de artikelen 10:108 en 10:109 BW neergelegde voorwaarde dat het kind tijdens de adoptieprocedure de gewone verblijfplaats in het buitenland had. De nicht had immers zowel ten tijde van de indiening van het adoptieverzoek als ten tijde van de adoptie-uitspraak haar gewone verblijfplaats in Nederland.

De verklaring voor recht ex artikel 1:26 BW

Het juridisch kader

5.4.

Op grond van artikel 1:26 BW kan eenieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende buitenlandse akte of uitspraak is opgemaakt of gedaan volgens de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie aldaar en dat deze akte of uitspraak naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand.

Het oordeel van het hof

5.5.

Alleen degene met een gerechtvaardigd belang daarbij kan verzoeken om een verklaring voor recht als bedoeld in artikel 1:26 BW . Daarvoor is in ieder geval vereist dat het verzoek voldoende verbonden is met de Nederlandse rechtssfeer. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat dat het geval is. Zowel de man als de nicht heeft de Nederlandse nationaliteit. De nicht woont ook in Nederland. Het hof neemt voor de afweging of sprake is van een gerechtvaardigd belang verder in aanmerking dat de man het verzoek ook ten behoeve van de nicht heeft gedaan. Ter zitting bij zowel de rechtbank als het hof is gebleken dat de nicht het verzoek van de man ondersteunt en toewijzing ervan wenst. Daarom worden ook haar belangen in aanmerking genomen. Zowel de nicht als de man zien zich geconfronteerd met de wat hen betreft onwenselijke “hinkende” afstammingsrelatie. In Zwitserland, waar de man woonachtig is, worden hij en de nicht immers beschouwd als (juridisch) ouder en kind terwijl in Nederland, waar de nicht woonachtig is en waar de man geregeld verblijft, dat op dit moment niet het geval is. Daarin is een gerechtvaardigd belang gelegen om een verklaring voor recht ex artikel 1:26 BW te verzoeken.

5.6.

Niet in geschil is dat de Zwitserse adoptie-uitspraak volgens de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is gedaan. Het hof is geen feiten of omstandigheden bekend geworden die tot een andersluidend oordeel daarover leiden. Van procedurele onregelmatigheden is het hof evenmin gebleken. Het hof merkt in dit verband op dat uit het inleidende verzoek en de daarbij overgelegde stukken volgt dat tijdens de procedure desgevraagd inlichtingen zijn verschaft aan en opgevraagd door de Zwitserse autoriteit over de (on)mogelijkheid tot erkenning van een meerderjarigenadoptie-uitspraak in Nederland. Weliswaar wordt in de door de man aan de Zwitserse autoriteit overgelegde visie van het Notarieel Bureau niet de heersende lijn in de Nederlandse rechtspraak over de erkenning van buitenlandse meerderjarigenadopties tot uitdrukking gebracht, maar daar staat tegenover dat de inhoud van de second opinion van de Zwitserse honorair consul wel in overeenstemming is met de vaste rechtspraak en dat deze kritisch is ten opzichte van de mogelijkheid tot erkenning van de adoptie in Nederland. Daarin heeft de Zwitserse autoriteit evenwel geen beletsel gezien om de adoptie uit te spreken. Ook vermeldt het hof dat uit de overgelegde stukken volgt dat de biologische ouders van de nicht in de procedure zijn betrokken en dat zij schriftelijk kenbaar hebben gemaakt zich niet tegen de verzochte adoptie te verzetten.

5.7.

Vervolgens komt het hof toe aan de beoordeling van de vraag of de adoptiebeslissing naar haar aard vatbaar is voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. Anders dan de man in zijn derde grief betoogt, wordt dit niet marginaal getoetst. De tekst en wetshistorie van artikel 1:26 BW geven geen aanknopingspunten voor die opvatting. Integendeel, de rechter wordt opgedragen te onderzoeken of de uitspraak waarvan (latere) vermelding in de registers verzocht wordt, een feit betreft dat naar Nederlandse begrippen voor opneming in de registers vatbaar is. Dit betekent een volle toetsing van het uit de buitenlandse uitspraak volgende rechtsfeit aan de in Nederland geldende rechtsregels.

5.8.

In Nederland bestaat de rechtsfiguur van meerderjarigenadoptie niet. Als één van de voorwaarden voor een rechtsgeldige adoptie geldt namelijk dat het kind op de dag van indiening van het adoptieverzoek minderjarig is (artikel 1:228 lid 1 aanhef en onder a BW ). Zoals in de bestreden beslissing door de rechtbank is overwogen, is de achtergrond van deze voorwaarde dat adoptie naar Nederlandse opvattingen primair een maatregel van kinderbescherming is. Dat betekent dat een meerderjarigenadoptie-uitspraak in beginsel niet vatbaar is voor erkenning in Nederland en dus evenmin voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand.

Aan artikel 8 EVRM , waarop de man zich beroept, kan niet het recht worden ontleend om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de eisen die de nationale wetgeving daaraan stelt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in artikel 1:228 lid 1 BW neergelegde voorwaarde dat een kind op de dag van indiening van het verzoek tot adoptie minderjarig moet zijn, geen ongeoorloofde inmenging als bedoeld in lid 2 van artikel 8 EVRM oplevert (ECLI:NL:HR:2000:AA6339). Alleen als er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, waarin de weigering van (erkenning van) adoptie vanwege meerderjarigheid een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven met zich mee zou brengen, kan terzijdestelling van het dwingende voorschrift van artikel 1:228 lid 1 onder a BW gerechtvaardigd zijn.

5.9.

Het hof zal eerst beoordelen of tussen de man en de nicht sprake is van family life als bedoeld in artikel 8 EVRM .

Niet in geschil is dat de biologische ouders van de nicht haar gedurende haar minderjarigheid hebben opgevoed en verzorgd en dat de definitieve breuk tussen de nicht en haar ouders is ontstaan toen de nicht al meerderjarig was. Daar staat tegenover dat aannemelijk is geworden dat de man en de nicht gedurende meerdere aaneengesloten jaren samen in een woning hebben gewoond, namelijk toen de nicht in [plaats 2] studeerde. Zij stond toen weliswaar niet op het adres van de man ingeschreven, maar het hof verbindt aan die omstandigheid geen doorslaggevende betekenis gelet op de door de nicht ter zitting gegeven uitleg daarover. Ook neemt het hof daarbij in aanmerking dat de schriftelijke verklaring die de eigenaar van de betreffende woning in [plaats 2] heeft afgelegd, de verklaringen van de man en de nicht over die inwoning ondersteunt.

Verder is het hof gebleken dat de band tussen de man en de nicht warm en hecht is en verder gaat dan te doen gebruikelijk tussen twee personen die in de derde graad aan elkaar verwant zijn. Tussen het kerngezin van de nicht, bestaande uit haar biologische ouders en twee zussen, en de nicht zijn jaren geleden alle banden verbroken. De nicht is niet langer als erfgenaam in het testament van haar ouders opgenomen. Na de Zwitserse adoptie-uitspraak wordt de nicht door haar kerngezin niet langer beschouwd als gezins- en familielid; zo is zij niet vermeld op de rouwbrief die is verzonden naar aanleiding van het overlijden van haar vader. De nicht beschouwt de man als haar enige familielid. Sinds de verwijdering tussen de nicht en haar kerngezin is de man een vaderrol voor de nicht gaan vervullen. Ook tussen de man en de gezinsleden van de nicht, te weten haar man en kinderen, is sprake van een hechte band. De man wordt door het gezin van de nicht beschouwd als (enige) grootouder van moederszijde en door de kinderen van de nicht “opa” genoemd.

5.10.

Het hof is op grond van de hiervoor omschreven omstandigheden van oordeel dat tussen de man en de nicht sprake is van family-life, zodat artikel 8 EVRM van toepassing is op de tussen hen bestaande betrekking. Vervolgens buigt het hof zich over de vraag of er in dit geval sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de in Nederland geldende voorwaarde dat het te adopteren kind minderjarig is een ongerechtvaardigde inmenging als bedoeld in het tweede lid van artikel 8 EVRM oplevert. Als dat het geval is, wordt die voorwaarde terzijde gesteld en leidt dat tot het oordeel dat de adoptie, hoewel het een meerderjarigenadoptie is, vatbaar is voor opneming in de registers van de burgerlijke stand.

5.11.

Het hof is van oordeel dat de omstandigheden in deze zaak niet zodanig bijzonder zijn dat zij rechtvaardigen dat de Zwitserse adoptie-uitspraak vatbaar is voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. Anders dan het geval was in de uitspraken waarin het minderjarigheidsvereiste door de Nederlandse rechter terzijde is gesteld en meerderjarigenadoptie wegens bijzondere omstandigheden toelaatbaar is geacht, is in deze zaak niet komen vast te staan dat de man en de nicht op enig moment in gezinsverband hebben samengeleefd. Weliswaar acht het hof het aannemelijk dat de nicht tijdens haar studietijd bij de man heeft ingewoond, maar er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken dat die inwoning kwalificeerde als samenleving in gezinsverband. En voor zover wel sprake is geweest van samenleving in gezinsverband, dan heeft dit pas na het bereiken van de meerderjarigheid van de nicht plaatsgevonden en heeft het om die reden niet te gelden als bijzondere omstandigheid. Tot het moment dat zij in [plaats 2] ging studeren, dus gedurende de gehele periode van minderjarigheid, is de nicht immers opgevoed en verzorgd door haar biologische ouders.

Verder is de omstandigheid dat de man nog het enige familielid van de nicht is met wie zij een band heeft, onvoldoende bijzonder om tot het oordeel te komen dat het niet in Nederland erkennen van de Zwitserse adoptie-uitspraak een ongeoorloofde inmenging als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM oplevert. Bovendien is gesteld noch gebleken dat het niet vatbaar zijn van de Zwitserse adoptie-uitspraak in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand onaanvaardbare nadelige gevolgen voor betrokkenen heeft. Zij worden niet belemmerd in het uitoefenen van hun familieleven en er is geen (juridische) belemmering om desgewenst in gezinsverband samen te leven alhier. Ten slotte overweegt het hof dat de wens van de man en de nicht om hun door de Zwitserse autoriteit uitgesproken afstammingsband ook in Nederland bevestigd te zien, weliswaar invoelbaar en voorstelbaar is, maar onvoldoende om terzijdestelling van de voorwaarde van artikel 1:228 lid 1 BW te rechtvaardigen. De door de man aangevoerde grieven, genummerd 2 tot en met 6 en 8 falen op grond van het voorgaande.

Grief 7 van de man, inhoudende dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht, slaagt. Niet gebleken is dat de man met zijn verzoek op oneigenlijke wijze of gronden enig rechtsgevolg in Nederland tracht te bewerkstelligen. Het slagen van deze grief kan evenwel niet tot vernietiging van de bestreden beslissing leiden, omdat het hof op de hiervoor genoemde andere gronden van oordeel is dat het verzoek ex artikel 1:26 BW niet voor toewijzing in aanmerking komt. Dit betekent dat de bestreden beslissing op dit punt zal worden bekrachtigd.

Het verzoek tot adoptie

5.12.

Omdat het primaire verzoek van de man, als hiervoor in 4.2 onder b geformuleerd, niet voor toewijzing in aanmerking komt, wordt toegekomen aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de man.

5.13.

Zoals hiervoor is overwogen, stelt artikel 1:228 lid 1 aanhef en onder a BW als voorwaarde voor rechtsgeldige adoptie dat het kind op de dag van het inleidende verzoek minderjarig is. Aan die voorwaarde is niet voldaan. Hiervoor is in rechtsoverwegingen 5.8 tot en met 5.11 uiteengezet waarom het hof van oordeel is dat zich in deze zaak geen zodanig bijzondere omstandigheden voordoen die deze voorwaarde terzijde stellen. Dat betekent dat ook het subsidiaire verzoek van de man moet worden afgewezen.

De verzoeken betreffende de inschrijving van de geboorteakte van de nicht en de vaststelling van de geboortegegevens van de nicht

5.14.

De rechtbank heeft op terechte gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, overwogen dat de huidige geboorteakte van de nicht zich niet leent voor opname in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. Op die geboorteakte is namelijk uitsluitend de man als ouder vermeld. Er zijn geen moedergegevens op de akte vermeld. Dat valt te verklaren door het feit dat in Zwitserland, anders dan Nederland, latere wijzigingen in de afstammingsrelatie van een kind direct verwerkt worden in de geboorteakte. Het resulteert er echter in dat de akte zich niet verhoudt tot het wettelijke stelsel van de Nederlandse registers van de burgerlijke stand waarin de afstammingshistorie van een persoon altijd volledig en chronologisch inzichtelijk dient te zijn (vandaar de werkwijze met latere vermeldingen). Bovendien geeft de actuele geboorteakte van de nicht een afstammingsrelatie weer die in Nederland niet vatbaar voor opname in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand.

Voor zover nog beschikt kan worden over de oorspronkelijke, voorafgaand aan de Zwitserse adoptie afgegeven geboorteakte van de nicht waarin de gegevens van haar biologische ouders vermeld zijn, is het hof van oordeel dat de man geen belanghebbende is bij het verzoek tot inschrijving van die akte. Hij staat immers niet op die akte vermeld en aangezien het verzoek ex artikel 1:26 BW wordt afgewezen, zal er evenmin een latere vermelding betreffende de Zwitserse adoptie bij die akte kunnen worden gedaan. Dat leidt ertoe dat de achtste en de negende grief van de man worden verworpen en de bestreden beslissing op dit punt zal worden bekrachtigd.

5.15.

Op dezelfde gronden als hiervoor weergegeven bij de beoordeling van het verzoek ex artikel 1:26 BW voor de oorspronkelijke geboorteakte van de nicht, is het hof van oordeel dat de man geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:25c BW bij zijn verzoek tot vaststelling van de geboortegegevens van de nicht. Dat verzoek wordt eveneens afgewezen.

5.16.

Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van de Poll, P.M.A.J. Bollen en F.A.M. Schoenmaker, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature