Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Toepasselijkheid WAMCA in hoger beroep; oordeel over ontvankelijkheid; aanwijzing exclusieve belangenvertegenwoordiger; 3-maand termijn; voldoende procesbelang individuele eisers naast vordering van belangenorganisaties.

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.304.295/01

Zaak-/rolnummer rechtbank : C/09/589067/HA ZA 20-235

arrest van 5 april 2022

inzake

1 [appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [appellant 1] ,

2 [appellant 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [appellant 2] ,

3 Stichting Radar Inc.,

gevestigd te Rotterdam,

hierna te noemen: Radar,

advocaat mr. A.M. van Aerde te Amsterdam,

4 Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten,

gevestigd te Leiden,

hierna te noemen: NJCM,

5 Amnesty International (afdeling Nederland),

gevestigd te Amsterdam,

hierna te noemen: Amnesty International,

advocaat mr. J. Klaas te Amsterdam,

appellanten,

hierna gezamenlijk ook te noemen: [appellant 1] c.s.,

appellanten 3, 4 en 5 hierna ook te noemen: de Belangenorganisaties,

tegen

de Staat der Nederlanden (ministerie van Defensie en ministerie van Justitie en Veiligheid) ,

zetelend te Den Haag,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de Staat,

advocaat: mr. C.M. Bitter te Den Haag.

Het geding

Bij dagvaarding in hoger beroep hebben [appellant 1] c.s. hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 september 2021, gewezen tussen [appellant 1] c.s. als eisers en de Staat als gedaagde. Partijen hebben zich vervolgens, op verzoek van het hof, uitgelaten over enkele vragen met betrekking tot de toepasselijkheid in hoger beroep van een aantal onderwerpen die geregeld zijn in de artikelen 1018b Rv e.v. Partijen hebben dit gedaan bij brieven van hun advocaten van 1 maart 2022, waarin zij ook hebben gereageerd op de (aan hen op voorhand toegezonden) concept-reactie van de wederpartij.

Beoordeling

1. De feiten en achtergronden van deze zaak in het kort

1.1

De Koninklijke Marechaussee (verder: Kmar) is onder meer belast met het Mobiel

Toezicht Veiligheid (MTV) in het kader van de bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding. Met dit doel is de Kmar bevoegd om personen die net de Nederlandse grens zijn gepasseerd staande te houden ter vaststelling van identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.

2.2.

[appellant 1] woont in Eindhoven. Hij passeert de landsgrenzen regelmatig. In april 2018 is [appellant 1] in het kader van een MTV-controle staande gehouden op Eindhoven Airport. Hij heeft hierover een klacht ingediend bij de Kmar, omdat volgens hem bij deze controle sprake was van etnische profilering. Met de beoordeling van deze klacht door (de klachtencommissie van) de Kmar is [appellant 1] het niet (volledig) eens.

2.3.

[appellant 2] woont in [land X] en werkt in Nederland als [functienaam] ; hij reist daarom regelmatig tussen beide landen. Tussen maart 2015 en juni 2015 is [appellant 2] vier of vijf keer op Rotterdam The Hague Airport gevlogen en is hij in het kader van MTV drie keer gecontroleerd. Namens [appellant 2] heeft Radar bij de Kmar een klacht over ongelijke behandeling bij deze controles ingediend, omdat volgens [appellant 2] bij deze controles sprake was van etnische profilering. Deze klacht is ongegrond verklaard, waarna Radar zich namens [appellant 2] tot de Nationale Ombudsman heeft gewend. Deze heeft in zijn rapport van 29 maart 2017 de klacht gegrond bevonden en de Staat een aantal aanbevelingen gedaan ten aanzien van de MTV-controles.

2.4.

Radar bevordert gelijke behandeling en richt zich op preventie en bestrijding van discriminatie in politie-eenheden. Zij doet dit onder meer door middel van klachtenbehandeling, overleg, voorlichting, beleids- en publieksbeïnvloeding en juridische acties. Sinds 2021 houdt zij zich actief en zichtbaar bezig met het thema "etnisch profileren" bij de politie.

2.5.

NJCM is een vereniging die zich bezighoudt met de bescherming en versterking van de fundamentele rechten en vrijheden van de mens.

2.6.

Amnesty International is een vereniging die zich wereldwijd inzet voor de eerbiediging van mensenrechten door overheden.

2.7

[appellant 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat de Kmar bij de uitvoering van MTV-controles risicoprofielen gebruikt en selectiebeslissingen neemt waarvan etniciteit deel uitmaakt en dat dit in strijd is met het discriminatieverbod. Zij vorderen, wat de Belangenorganisaties betreft op de voet van art. 3: 305a BW, verklaringen voor recht in deze zin alsmede een bevel aan de Staat deze praktijk te beëindigen.

2.8

De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 19 mei 2021:

- beslist dat [appellant 1] en [appellant 2] in hun vorderingen kunnen worden ontvangen omdat zij voldoende procesbelang hebben;

- beslist dat Radar, NJCM en Amnesty International in hun vorderingen kunnen worden ontvangen omdat zij voldoen aan het bepaalde in art. 1018c lid 5 Rv;

- Amnesty International aangewezen als exclusieve belangenbehartiger in de zin van art. 1018e lid 1 Rv.

2.9

Bij het aanbrengen van de zaak in hoger beroep is door [appellant 1] c.s. de vraag aan de orde gesteld in hoeverre de regels van de artikelen 1018b Rv e.v. van toepassing zijn op het geding in hoger beroep. Het hof heeft daarop partijen verzocht zich uit te laten over de volgende vragen:

( i) dient het hof zich ambtshalve uit te spreken over de ontvankelijkheid van de eisende partijen voordat verder wordt geprocedeerd?

(ii) dient het hof opnieuw (ditmaal voor het hoger beroep) een exclusieve belangenvertegenwoordiger aan te wijzen?

(iii) zijn partijen van mening dat over (i) en (ii) in hoger beroep andere beslissingen zouden moeten worden genomen dan in eerste aanleg? In het bevestigende geval: graag aangeven met welke beslissingen van de rechtbank men het niet eens is, de argumentatie daarvoor hoeft in dit stadium uiteraard nog niet gegeven te worden.

(iv) dient ook in hoger beroep de termijn van drie maanden genoemd in art. 1081c lid 3 Rv in acht te worden genomen?

3. Oordeel van het hof over de vragen (i) tot en met (iv)

3.1

Het hof zal hierna per vraag de standpunten van partijen samenvatten en vervolgens zijn eigen oordeel geven.

3.2 (

(i) dient het hof zich ambtshalve uit te spreken over de ontvankelijkheid van de eisende partijen voordat verder wordt geprocedeerd?

3.2.1

De Staat beantwoordt deze vraag bevestigend. Dat de ontvankelijkheid van de Belangenorganisaties in hoger beroep opnieuw moet worden getoetst leidt Staat af uit de Memorie van Toelichting bij de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (Stb. 2019, 130, hierna: WAMCA), waarin is opgemerkt dat de ontvankelijkheidseisen die aan collectieve belangenbehartigers worden gesteld doorlopende vereisten zijn waaraan ex nunc moet worden getoetst. De Staat merkt verder op dat het om proceseconomische redenen gewenst is dat het hof zich in dit stadium ook uitspreekt over de ontvankelijkheid van [appellant 1] en [appellant 2] .

3.2.2

[appellant 1] c.s. beantwoorden de vraag ontkennend. [appellant 1] c.s. zijn van mening dat voor de procedure in appel de gewone regels van het hoger beroep gelden en dat titel 14A Rv niet of slechts deels van toepassing is op het hoger beroep. [appellant 1] c.s. wijzen erop dat een herhaling van de ontvankelijkheidstoets in hoger beroep zou indruisen tegen het achterliggende doel van de WAMCA, te weten het bevorderen van een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade. De rechter is bijvoorbeeld ook niet gehouden om ambtshalve te onderzoeken of de rechtspersoon die in hoger beroep komt nog bestond ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding, aldus [appellant 1] c.s.

3.2.3

Het hof oordeelt als volgt. De vraag of de Belangenorganisaties voldoen aan de vereisten van art. 3:305a lid 1 tot en met 3 BW en dus ontvankelijk zijn in hun vorderingen, betreft de toegang tot de overheidsrechter en is daarom van openbare orde. Aan de genoemde vereisten moet het hof daarom steeds ambtshalve toetsen, zij het dat het hof niet gehouden is ambtshalve een zelfstandig (feitelijk) onderzoek in te stellen naar de vraag of de eisende partijen (nog steeds) ontvankelijk zijn in hun vorderingen indien er geen aanwijzingen zijn dat daarin wellicht een wijziging is opgetreden ten opzichte van het geding in eerste aanleg. Uit art. 1018c lid 5 Rv of de wetsgeschiedenis van de WAMCA blijkt niet dat de wetgever heeft willen afwijken van deze algemene regel en dat het hof de in deze bepaling bedoelde toetsing in appel toch steeds opnieuw zou moeten verrichten. In het onderhavige geval zijn er geen aanwijzingen – de Staat heeft die ook niet aangevoerd – dat de Belangenorganisaties dan wel hun vorderingen niet (meer) voldoen aan de eisen die art. 3:305a BW aan de ontvankelijkheid van een belangenorganisatie stelt. Daarvan is ook overigens niet gebleken. Voor zover geoordeeld zou moeten worden dat deze toetsing toch opnieuw in hoger beroep verricht zou moeten worden sluit het hof zich aan bij de overwegingen van de rechtbank in haar tussenvonnis van 19 mei 2021 onder 4.4 tot en met 4.10 en maakt het deze tot de zijne. Dit betekent dat de Belangenorganisaties ook in hoger beroep ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Op de vraag of [appellant 1] en [appellant 2] ontvankelijk zijn zal het hof bij de behandeling van vraag (iii) beslissen.

3.3 (

(ii) dient het hof opnieuw (dit maal voor het hoger beroep) een exclusieve belangenvertegenwoordiger aan te wijzen?

3.3.1

De Staat acht het gewenst dat in hoger beroep opnieuw een exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen, al kan dat dezelfde zijn als in eerste instantie, tenzij zich een wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan. De Staat wijst erop dat een debat over de aanwijzing van de exclusieve belangenbehartiger geen verkapt hoger beroep mag zijn in verband met het bepaalde in art. 1018e lid 1 Rv. De Staat refereert zich ten aanzien van de aanwijzing van de exclusieve belangenbehartiger aan het oordeel van het hof.

3.3.2

[appellant 1] c.s. menen dat het hof niet opnieuw een exclusieve belangenbehartiger hoeft aan te wijzen. Dat zou volgens hen niet stroken met het bepaalde in art. 1018e lid 1 Rv, dat voorschrijft dat geen rechtsmiddel openstaat tegen de aanwijzing van de exclusieve belangenbehartiger. Ook [appellant 1] c.s. achten het gewenst dat in hoger beroep dezelfde exclusieve belangenbehartiger optreedt. Dat beantwoordt aan de gecoördineerde, efficiënte en effectieve afwikkeling van de massaschade.

3.3.3

Het hof begrijpt de regeling van art. 1018e Rv zo, dat deze betrekking heeft op de aanwijzing van een exclusieve belangenbehartiger voor het geding bij de rechtbank. Anders zou de exclusieve belangenbehartiger namens de organisaties waarvan hij de belangen behartigt hoger beroep kunnen instellen, maar dat is ongewenst. Bovendien zal het kunnen voorkomen dat niet alle partijen die in eerste aanleg optraden nog partij in hoger beroep zijn. Het hof acht het ook duidelijker als in hoger beroep opnieuw een exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen. Het ligt inderdaad voor de hand dat dat dezelfde partij is als in eerste aanleg, tenzij er aanwijzingen zijn dat de omstandigheden zijn gewijzigd. Dat laatste is niet gebleken. Het hof zal dan ook, net als de rechtbank, Amnesty International als exclusieve belangenbehartiger aanwijzen.

3.4 (

(iii) zijn partijen van mening dat over (i) en (ii) in hoger beroep andere beslissingen zouden moeten worden genomen dan in eerste aanleg?

3.4.1

Partijen zijn van mening dat over (i) en (ii) in hoger beroep geen andere beslissingen zouden moeten worden genomen dan in eerste aanleg, zij het dat de Staat van mening is dat [appellant 1] en [appellant 2] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat zij daarbij onvoldoende (eigen) belang hebben naast de vorderingen van de Belangenorganisaties. De Staat vraagt het hof daarover vanwege proceseconomische redenen thans reeds uitspraak te doen.

3.4.2

[appellant 1] c.s. menen dat het hof over de vragen (i) en (ii) niet andere uitspraken zou moeten doen dan de rechtbank. [appellant 1] c.s. bestrijden wel dat [appellant 1] en [appellant 2] in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, zij procederen immers voor zichzelf. Bovendien kunnen alleen zij te zijner tijd een klacht aan het EHRM voorleggen, de belangenorganisaties kunnen dat niet.

3.4.3

Het hof zal omwille van de proceseconomie reeds in dit stadium uitspraak doen over de ontvankelijkheid van [appellant 1] en [appellant 2] . [appellant 1] en [appellant 2] hebben voldoende eigen belang bij de door hen ingestelde vorderingen. Zij stellen zich immers op het standpunt dat de Kmar hen heeft gediscrimineerd en zij vorderen een bevel dat de Kmar hiermee stopt. Het feit dat [appellant 1] en [appellant 2] in deze procedure samen met een aantal belangenorganisaties optrekken, neemt niet weg dat in wezen sprake is van afzonderlijke, zelfstandige procedures tegen de Staat en dat hun ontvankelijkheid op haar eigen merites moet worden beoordeeld. De omstandigheid dat [appellant 1] en [appellant 2] ervan zouden profiteren indien de vorderingen van de Belangenorganisaties zouden worden toegewezen, neemt niet weg dat zij er belang bij kunnen hebben een eigen rechtsvordering in te stellen, bijvoorbeeld om zelf invloed te kunnen uitoefenen op de argumenten die in de procedure worden aangevoerd en om niet afhankelijk te zijn van de vraag of deze belangenorganisaties de procedure (in alle instanties) voortzetten. De conclusie is dan ook dat [appellant 1] en [appellant 2] ontvankelijk zijn in hun vorderingen.

3.5 (

(iv) dient ook in hoger beroep de termijn van drie maanden genoemd in art. 1081c lid 3 Rv in acht te worden genomen?

3.5.1

Zowel de Staat als [appellant 1] c.s. beantwoorden deze zaak ontkennend. Het hof volgt hen in dat standpunt. De termijn van drie maanden is bedoeld om andere belangenorganisaties de gelegenheid te geven ook een collectieve vordering over hetzelfde onderwerp in te stellen. Daarvan kan in hoger beroep geen sprake meer zijn.

4. Conclusie

4.1

Het hof zal bepalen dat [appellant 1] c.s. ontvankelijk zijn in hun vorderingen in hoger beroep en Amnesty International aanwijzen als exclusieve belangenbehartiger.

4.2

Het hof zal in de einduitspraak een beslissing nemen over de kosten van dit incident.

Beslissing

Het hof:

- bepaalt dat [appellant 1] c.s. ontvankelijk zijn in hun vorderingen in hoger beroep;

- wijst Amnesty International aan als exclusieve belangenbehartiger in de zin van art. 1018e Rv;

- houdt de beslissing over de kosten van dit incident aan tot de einduitspraak.

Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, E.M. Dousma-Valk en J.H. Gerards, en ondertekend en op 5 april 2022 in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

ECLI:NL:RBDHA:2021:10080

HR 20 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6207, NJ 2004, 569.

Vgl. HR 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3148.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature