U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzoeker niet-ontvankelijk in haar verzoek tot benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van erflater. Verzoeker is geen schuldeiser van de nalatenschap dan wel van de erfgenamen van de erflater. Bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.286.877/01

rekestnummer rechtbank : HA RK 19-606

zaaknummer rechtbank : C/09/582002

beschikking van de meervoudige kamer van 22 december 2021

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: [appellant] ,

advocaat: mr. P.C. van den Berg te Utrecht,

tegen

[geïntimeerden]

,

beiden wonende te [woonplaats] ,

verweerders in het principaal hoger beroep,

verzoekers in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vereffenaars.,

advocaat: mr. K.A. Boshouwers te Utrecht.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 10 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2 Het geding in hoger beroep

2.1

[appellant] is op 9 december 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De vereffenaars hebben op 19 maart 2021 een verweerschrift tevens houdende een zelfstandig verzoek tot proceskostenveroordeling ingediend.

2.3

[appellant] heeft op 3 mei 2021 een verweerschrift op dit zelfstandig verzoek ingediend.

2.4

[appellant] heeft op 2 september 2021 een ‘Aanvulling rechtskader en nadere gronden strekkende tot aangepast verzoek alsmede overlegging aanvullende producties’ ingediend.

2.5

Voorts zijn bij het hof de volgende stukken binnengekomen:

- een door [appellant] nagezonden productie 3, ingekomen op 2 september 2021;

- een door [appellant] nagezonden productie 19, ingekomen op 2 september 2021;

- een door [appellant] ingezonden mail van de heer [naam] met bijlagen, ingekomen op 2 september 2021;

- een brief van de zijde van [appellant] van 2 september 2021 met als bijlagen de producties 12 tot en met 27, ingekomen op diezelfde datum;

- een journaalbericht van de zijde van de vereffenaars van 3 september 2021 met als bijlagen een brief waarin zij bezwaar maken tegen de door [appellant] op 2 september 2021 bij het hof ingediende ‘Aanvulling rechtskader en nadere gronden strekkende tot aangepast verzoek alsmede overlegging aanvullende producties’, met daarbij de producties 12 tot en met 14, ingekomen op diezelfde datum;

- een journaalbericht van de zijde van [appellant] van 6 september 2021 met als bijlagen de producties 16 en de producties 28 tot en met 30 alsmede de aangevulde productielijst;

- een journaalbericht van de zijde van [appellant] van 13 september 2021 met als bijlage een brief met productie 31, ingekomen op 14 september 2021.

2.6

De mondelinge behandeling heeft op 16 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- [appellant] , bijgestaan door haar advocaat mr. P.C. van den Berg;

- [vereffenaar 1] , bijgestaan door zijn advocaat mr. K.A. Boshouwers.

[vereffenaar 2] is alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, met bericht, niet ter zitting verschenen.

Ter zitting hebben beide advocaten pleitnotities overgelegd en deze voorgedragen.

2.7

Ter zitting is door het hof het bezwaar behandeld van de vereffenaars tegen de indiening door [appellant] van het stuk “Aanvulling rechtskader en nadere gronden strekkende tot aangepast verzoek alsmede overlegging aanvullende producties”. De vereffenaars stellen zich op het standpunt dat de indiening daarvan in strijd is met de goede procesorde. [appellant] betwist dit en verzoekt, voor het geval het stuk niet wordt toegelaten, om een langere spreektijd om die zaken alsnog naar voren te kunnen brengen. Het hof heeft daarop beslist dat op dat stuk geen acht wordt geslagen. Dit stuk is omvangrijk en wordt gezien als extra schriftelijke ronde en dat is gezien de twee-conclusieregel niet mogelijk . [appellant] is ter zitting extra spreektijd geboden om haar standpunt naar voren te brengen.

2.8

Na de zitting is bij het hof nog binnengekomen een journaalbericht van de zijde van [appellant] van 13 september 2021 met als bijlage een verzoek tot aanvulling dan wel verbetering van het op 4 oktober 2021 ontvangen proces-verbaal van de zitting van 16 september 2021. De vereffenaars hebben bij brief van 19 november 2021, ingekomen op 22 november 2021, gereageerd op dit verzoek. Het hof heeft partijen bij brief van 26 november 2021 laten weten dat het proces-verbaal reeds door de voorzitter is vastgesteld en dat voornoemde brieven in het dossier worden gevoegd.

2.9

Bij mailbericht van 13 oktober 2021 is door [appellant] bij het Gerechtshof Den Haag een wrakingsverzoek ingediend.

2.10

Bij beslissing van de wrakingskamer in het Gerechtshof Den Haag van 3 november 2021 is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking.

3 De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Vereffenaars zijn de kinderen van de op [overlijdensdatum] 2016 te [plaats] overleden [naam erflater] (hierna: erflater).

3.3

Vereffenaars zijn de enige erfgenamen en zij hebben de erfenis van erflater benificiair aanvaard waardoor zij gezamenlijk vereffenaar zijn geworden van de nalatenschap.

3.4

[appellant] en erflater hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben op [datum] 2009 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Op 4 december 2012 hebben zij een akte van verdeling op doen stellen waarin onder meer vermeld staat:

“Partijen hebben een affectieve relatie gehad en voerden een gemeenschappelijke huishouding, welke relatie en huishouding inmiddels zijn geëindigd, hetgeen door beide partijen hierbij wordt bevestigd en aanvaard.”

3.5

[appellant] en haar moeder enerzijds en de vereffenaars anderzijds hebben op 15 januari 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beslechting van hun geschillen. In die vaststellingsovereenkomst zijn partijen onder meer overeengekomen dat zij elkaar na toedeling aan [appellant] van de woning aan de [adres] en na betaling van een bedrag van € 61.500,- aan [appellant] en een bedrag van € 8.500,- aan de moeder van [appellant] , ter zake de financiële afwikkeling (verdeling gemeenschappelijke woning alsmede de vordering van [appellant] op de nalatenschap) over en weer finale kwijting verlenen.

3.6

Bij beschikking van 9 oktober 2019 heeft de kantonrechter de verzoeken van [appellant] om aan de vereffenaars aanwijzingen te geven en hen inlichtingen te doen verstrekken, alsmede haar afschrift van de originele boedelomschrijving te doen toekomen, afgewezen. Ten aanzien van het verzoek van [appellant] om de vereffenaars te doen ontslaan en een onafhankelijke vereffenaar te benoemen heeft de kantonrechter overwogen dat zij daartoe niet bevoegd is. De zaak is ten aanzien van dit onderdeel verwezen naar team handel van de rechtbank Den Haag. De kantonrechter heeft [appellant] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure tot aan de beslissing van 9 oktober 2019.

3.7

[appellant] heeft bij exploot van 17 april 2020 een civiele procedure bij de rechtbank Den Haag aanhangig gemaakt tegen de vereffenaars waarin zij primair vordert:

“Voor recht te verklaren dat de gevolgen van de gesloten vaststellingsovereenkomst worden gewijzigd dan wel de overeenkomst geheel of partieel te ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat van eiseres naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet kan worden verwacht, althans aan de gesloten vaststellingsovereenkomst nadere voorwaarden te verbinden die de rechtbank rechtens juist en gerade acht.”

4 De omvang van het geschil

4.1

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in haar subsidiaire verzoek tot benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van erflater.

4.2

[appellant] is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof te bepalen dat zij als belanghebbende in de zin van artikel 4:203 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient te worden aangemerkt en voorts (naar het hof begrijpt:) een vereffenaar van de nalatenschap van erflater te benoemen.

4.3

Het verweer van de vereffenaars strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in haar verzoeken dan wel deze verzoeken af te wijzen.

4.4

Bij zelfstandig verzoek verzoeken de vereffenaars het hof om [appellant] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten, nader op te maken bij staat, en te bepalen dat deze proceskosten binnen 14 dagen na de beschikking voldaan moeten worden.

4.5

Het verweer van [appellant] in het incidenteel appel strekt tot afwijzing van het verzoek van de vereffenaars met veroordeling van de vereffenaars in de kosten van de procedure, te bepalen dat daarover wettelijke rente is verschuldigd, een en ander te vermeerderen met nasalaris.

5 De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid

5.1

Het hof is van oordeel dat de rechtbank [appellant] op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek tot het benoemen van een vereffenaar in de nalatenschap van erflater. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze, na een eigen afweging, tot de zijne. In hoger beroep is niet van feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel leiden. Anders dan [appellant] betoogt, is het hof van oordeel dat [appellant] geen schuldeiser is van de nalatenschap dan wel van de erfgenamen van erflater. Immers, zoals door vereffenaars is aangevoerd en door [appellant] niet betwist, is door partijen, ter beslechting van alle geschillen tussen partijen, de onder 3.5 genoemde vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarbij is door partijen over en weer finale kwijting verleend, zodat [appellant] vanaf dat moment niet meer kan worden aangemerkt als schuldeiser van de nalatenschap danwel van de vereffenaars. In voornoemde op 17 april 2020 door [appellant] aanhangig gemaakte procedure bij de rechtbank, waarin zij verzoekt om wijziging van, gehele of partiële ontbinding van, althans nadere voorwaarden te verbinden aan, de vaststellingsovereenkomst, is nog geen onherroepelijke uitspraak gedaan. Gelet hierop is sprake van een rechtsgeldige overeenkomst waarvan het hof, evenals de rechtbank zal uitgaan. Nu over de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst nog een procedure loopt zal het hof niet ook in deze procedure, zoals [appellant] verzoekt, de geldigheid van die overeenkomst kunnen toetsen omdat dit niet tegelijkertijd in twee procedures kan gezien het risico van tegenstrijdige uitspraken. Het hof volgt [appellant] dan ook niet waar zij stelt dat in deze procedure de rechtsgeldigheid van de vaststellingsovereenkomst aan de orde zou zijn. De onderhavige procedure ziet (slechts) op het verzoek tot het benoemen van een vereffenaar van de nalatenschap; de vraag of de vaststellingsovereenkomst geldig is, is door [appellant] middels een civiele procedure aan de rechtbank Den Haag voorgelegd en zal in die procedure worden beoordeeld en beslist. Het hof ziet in de stellingen van [appellant] dan ook geen aanleiding om anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan en zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen. Nu [appellant] niet wordt ontvangen in haar verzoek, behoeven de overige grieven van [appellant] geen bespreking meer.

Proceskosten

5.2

De vereffenaars verzoeken om [appellant] in de werkelijke proceskosten te veroordelen. Ter onderbouwing van dit verzoek voeren de vereffenaars aan dat er sprake is van nodeloos procederen. Vereffenaars zijn sinds 2016 herhaaldelijk en zonder succes aan de zijde van [appellant] in rechte betrokken. Daarbij komt dat er geen sprake is van een familierelatie. Een veroordeling conform het liquidatietarief heeft niet reeds het benodigde effect gehad, reden waarom de vereffenaars verzoeken om een daadwerkelijke proceskostenveroordeling.

5.3

[appellant] voert gemotiveerd verweer tegen dit verzoek. [appellant] voert aan dat zij geen misbruik maakt van haar procesrecht en dat er geen sprake is van onrechtmatig procederen. [appellant] stelt zich op het standpunt dat zij een rechtens te respecteren belang heeft bij haar verzoeken.

5.4

Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat partijen sinds het overlijden van erflater al vele procedures tegen elkaar hebben gevoerd en nog steeds voeren. Ook is het hof gebleken dat het overgrote deel van de procedures door [appellant] is geïnitieerd. Uit het vonnis van de Voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2021 blijkt voorts dat [appellant] een procedure in Amsterdam is gestart die zag op verzoeken waarover andere rechtbanken zich reeds uitspraken, maar ook waarover de Voorzieningenrechter zich niet kon uitlaten omdat de rechtsgeldigheid van de vaststellingsovereenkomst daaraan in de weg stond. Naar het oordeel van het hof is ook in onderhavige procedure wederom sprake van een dergelijk voorbarig ingediend verzoek. Immers, ook in deze procedure geldt dat de vaststellingsovereenkomst tussen partijen nog steeds zijn geldigheid heeft, waardoor [appellant] (nog steeds) niet kan worden aangemerkt als schuldeiser van de nalatenschap dan wel de vereffenaars en dientengevolge als belanghebbende. Hoewel het hof de handelwijze van [appellant] (nog) niet aanmerkt als misbruik van procesrecht dan wel als onrechtmatig procederen, ziet het hof wel aanleiding om [appellant] in de proceskosten volgens het liquidatietarief te veroordelen. Daarbij wenst het hof te benadrukken dat hij van mening is dat er inmiddels een grens is bereikt ten aanzien van het telkenmale starten van nieuwe procedures tegen de vereffenaars, zonder dat eerst duidelijkheid is verkregen over de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst.

Het hof begroot de kosten aan de zijde van de vereffenaars op:

- griffierecht: € 332,-

- salaris advocaat: € 2.228,- (2 punten x tarief II in hoger beroep)

Totaal: € 2.560,-

5.5

Het voorgaande leidt tot navolgende beslissing.

6 Beslissing op het hoger beroep

Het hof:

verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;

veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de vereffenaars begroot op € 2.560,- en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, A.N. Labohm, en B. Breederveld, bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature