Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling voor brandstichting bij het CBR waarbij gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, en de maatregel van tbs met dwangverpleging.

Uitspraak



PROMIS

Rolnummer: 22-002444-20

Parketnummer: 09-837008-20

Datum uitspraak: 1 december 2021

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 september 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is ter zake van het tenlastegelegde de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast en is bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.

Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 03 januari 2020 te Rijswijk opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de Lange Kleiweg nummer 30 (CBR) door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een wand en/of een kast en/of de vloer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat pand of in dat pand aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in dat pand aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat pand aanwezige perso(o)n(en) in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de straf en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van het voorarrest en dat zal worden gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij zal worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich niet geheel met de bewezenverklaring en de opgelegde straf verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 03 januari 2020 te Rijswijk opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de Lange Kleiweg nummer 30 (CBR) door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een wand en/of een kast en/of de vloer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat pand of in dat pand aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in dat pand aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat pand aanwezige perso(o)n(en) in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen – zoals die zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage - zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

Nadere bewijsoverweging

Op grond van de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat door de brandstichting niet alleen gevaar voor goederen maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor ten tijde van de brandstichting in het pand van het CBR aanwezige personen te duchten was. Het hof heeft daarbij gelet op de volgende feiten en omstandigheden.

De verdachte heeft op 3 januari 2020 rond 07.45 uur brand gesticht in het pand van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) aan de Lange Kleiweg 30 te Rijswijk. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] blijkt dat op dat tijdstip al meerdere personen aanwezig waren in het gebouw. De brand heeft gewoed in de hal op de begane grond en heeft onder meer een nooduitgang geblokkeerd. Meerdere mensen hebben moeten vluchten voor de vlammen en de rook.

Uit het dossier blijkt dat de rook zich snel heeft ontwikkeld en verspreid. Op de stills van de camerabeelden zoals die zich in het dossier bevinden is te zien dat er sprake was van een flinke rookontwikkeling. [getuige 1] heeft verklaard te hebben gehoord dat in ieder geval twee personen hoest- en rookklachten hadden. In het proces-verbaal van de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die het forensisch onderzoek op de plaats delict (zoals opgenomen in bewijsmiddel 6) hebben uitgevoerd, is gerelateerd dat bij de ontwikkeling van rook bij brand levensgevaarlijke gassen, zoals koolmonoxide en cyanide, ontstaan en dat deze bij inademing direct levensbedreigend zijn.

Het levensgevaar en het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zijn ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar geweest. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat te verwachten was dat op het tijdstip van de brand in het gebouw personen aanwezig zouden zijn. Voorts acht het hof van belang dat de brand, zoals uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt, op ongecontroleerde wijze is gesticht, nabij de hoofduitgang van het gebouw.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Straf en maatregel

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat

– conform het vonnis van de rechtbank – moet worden afgezien van het opleggen van een gevangenisstraf.

Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging niet nodig is en dat kan worden volstaan met de oplegging van tbs met voorwaarden. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat de verdachte wel openstaat voor behandeling, ook als die inhoudt dat hij enige tijd moet worden opgenomen. De conclusies van de deskundigen dat de verdachte niet voor een klinische behandeling zou openstaan, berusten op miscommunicatie tussen de deskundigen en de verdachte. Ook meent de verdediging dat door de deskundigen ten onrechte niet is meegewogen dat de verdachte geen strafblad heeft en ook niet bekend is met geweldsincidenten. Daarnaast moet volgens de raadsman rekening worden gehouden met de constatering van de deskundige Blansjaar dat de depressieve stemmingsstoornis volledig in remissie is.

Het oordeel van het hof

Het hof stelt voorop dat het geen aanknopingspunten ziet om mee te gaan in de visie van de verdediging dat sprake zou zijn van miscommunicatie tussen de deskundigen en de verdachte. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verklaringen die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd niet wezenlijk afwijken van hetgeen hij tegenover de deskundigen heeft verklaard. Op de verklaring van de verdachte dat hij nu wel bereid is tot medewerking aan een klinische behandeling wordt hierna verder ingegaan.

Het hof is van oordeel dat, anders dan de rechtbank heeft bepaald, aan de verdachte zowel een straf als de maatregel van een tbs met dwangverpleging moet worden opgelegd.

Daarvoor is het volgende redengevend.

Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van het feit

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting bij het CBR in Rijswijk, waardoor gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan. Hij heeft de brand gesticht omdat hij gefrustreerd was nadat hij negen keer was gezakt voor zijn rijexamen en hij zich onheus bejegend voelde door het CBR en de daaraan verbonden rijexaminatoren. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling heeft gehad mensen in gevaar te brengen, is dat gevaar wel degelijk ontstaan. Hij heeft zich van dat gevaar onvoldoende rekenschap gegeven en heeft op een onbezonnen manier zijn frustratie richting het CBR geuit. Door zo te handelen heeft de verdachte voor angst bij de in het pand aanwezige personen gezorgd. Zij moesten vluchten. Daarnaast heeft de brand geleid tot enorme materiële en immateriële schade. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt onder meer dat het CBR een miljoenenschade heeft geleden en dat het pand zes maanden onbruikbaar is geweest, waardoor examens van ongeveer 10.000 klanten zijn uitgesteld of verplaatst naar andere locaties. Uit die verklaring blijkt ook dat de impact van de brandstichting op de medewerkers van het CBR groot is, onder meer doordat hun gevoel van veiligheid is aangetast.

Het strafblad van de verdachte

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.

De persoon van de verdachte

Ten behoeve van de onderhavige strafzaak is de verdachte onderzocht door B.A. Blansjaar, psychiater, en J.P.M. van der Leeuw, psycholoog. Beide deskundigen hebben op respectievelijk 19 maart 2020 en 20 maart 2020 een Pro Justitia-rapport over de verdachte opgemaakt. Tijdens de procedure in hoger beroep hebben deze deskundigen de verdachte nogmaals onderzocht, mede naar aanleiding van vragen van diens raadsman. Daarover is aanvullend gerapporteerd, door de deskundige Blansjaar op 4 mei 2021 en door de deskundige Van der Leeuw op 7 mei 2021.

Aan de hiervoor genoemde rapporten ontleent het hof de volgende - kort en zakelijk weergegeven - overwegingen en conclusies.

De deskundige Blansjaar heeft in het door hem op 4 mei 2021 opgemaakte Pro Justitia-rapport - overeenkomstig zijn eerdere onderzoek van 19 maart 2020 - als diagnose een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische en dwangmatige trekken gesteld. Op grond van de bevindingen van het eerdere onderzoek kan verder een diagnose worden gesteld van een lichte tot matig ernstige depressieve stemmingsstoornis van de verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde. Ten tijde van het aanvullende onderzoek was sprake van een volledige remissie van die depressieve stemmingsstoornis.

Blijkens de bevindingen van het eerdere en het aanvullende onderzoek is de verdachte tot de door hem bekende brandstichting gekomen uit woede omdat hij voor de negende keer was gezakt voor zijn rijexamen. Door pervasief wantrouwen en achterdocht en een egocentrische beleving met een expansief en krenkbaar zelfbewustzijn, gebrek aan invoelingsvermogen, rigiditeit en koppigheid werd dat herhaalde falen door hem ervaren als een diepe krenking die hij alleen kon toeschrijven aan kwaadwilligheid van anderen.

Zijn depressieve stemmingsstoornis leidde daarbij tot wanhoop en gebrek aan toekomstperspectief en versterkte zijn veronachtzaming van de veiligheid van anderen, waar hij al toe was geneigd door zijn gebrekkige empathische vermogens.

De geconstateerde stoornissen waren ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en beïnvloedden de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte. Geadviseerd wordt de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Daarbij speelt een rol dat de verdachte in zijn jeugd is mishandeld en verwaarloosd. Geadviseerd wordt om het recidivegevaar te beperken door behandeling van de persoonlijkheidsstoornis van de verdachte in een klinische setting met een zeer hoog veiligheidsniveau, gevolgd door resocialisatie onder toezicht van de reclassering, in het kader van de maatregel van een tbs met dwangverpleging.

De rapporteur is van oordeel dat een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel of terbeschikkingstelling met voorwaarden niet in aanmerking komt, omdat de verdachte in het onderzoek heeft volgehouden dat hij alleen wil meewerken aan ambulante behandeling. Ook wanneer de verdachte zou aangeven mee te willen werken aan een klinische behandeling kan hij door zijn expansieve en krenkbare zelfbewustzijn en zijn rigiditeit niet in staat worden geacht zich in voldoende mate aan voorwaarden van de benodigde intensieve klinische behandeling en langdurige resocialisatie te blijven houden.

Ter terechtzitting heeft de deskundige Blansjaar naar aanleiding van vragen van de raadsman nogmaals bevestigd geen andere mogelijkheid voor de beveiliging van de maatschappij en een succesvolle behandeling en resocialisatie van de verdachte te zien dan door middel van een maatregel van tbs met dwangverpleging. Dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard bereid te zijn mee te werken aan een opname, voor de duur van enkele dagen of weken, heeft de deskundige geen aanleiding gegeven zijn advies te wijzigen maar is in de visie van de deskundige een bevestiging dat de verdachte alleen op zijn eigen voorwaarden openstaat voor een behandeling.

De deskundige Van der Leeuw komt in het door hem op 7 mei 2021 opgemaakte Pro Justitia-rapport tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde depressieve stemmingsstoornis en een stoornis in tabaksgebruik bij een man met een onderliggende andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische en dwangmatige trekken. Niet uit te sluiten is dat er sprake is van zwakbegaafdheid. Deze geconstateerde stoornissen waren ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en beïnvloedden de gedragskeuzen en de gedragingen van de verdachte.

De deskundige herhaalt enkele conclusies uit zijn rapport d.d. 20 maart 2020: de verdachte houdt op een sterk achterdochtige en koppige wijze vast aan zijn overtuigingen, hij vertoont paranoïde en dwangmatige trekken en zijn kwetsbaarheid kan ontaarden in verlies van grip op de realiteit en verlies van controle over zijn gedrag. Mede gelet hierop heeft de rapporteur geadviseerd het tenlastegelegde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. In het aanvullende onderzoek heeft de rapporteur geconstateerd dat er ten opzichte van het eerdere onderzoek sprake lijkt te zijn van een toename in rigiditeit van denken en tevens van een verdere vervreemding van de realiteit in die zin dat de verdachte zich steeds verder van het maatschappelijk leven lijkt te isoleren. Er is geen sprake van (toenemend) probleembesef. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De verdachte heeft meermaals aan de rapporteur laten weten dat hij een klinische behandeling geen optie vindt omdat hij ’s avonds naar huis wil. Mede gelet hierop is bij de rapporteur meer dan voorheen het idee ontstaan dat de verdachte enkel in het kader van een tbs met dwangverpleging te behandelen is.

De deskundige Van der Leeuw heeft ter terechtzitting verklaard dat de psychische problematiek van de verdachte haar oorzaak vindt in zijn jeugd en nu voor het eerst naar buiten is gekomen. Volgens de psycholoog is bij de verdachte onderhuids agressiviteit aanwezig, die opnieuw kan doorbreken en tot een enorme woede-uitbarsting kan leiden. Een intensief, langdurig, klinisch traject in een forensische setting is de enige mogelijkheid om het recidiverisico te beperken en de maatschappij te beschermen, aldus de deskundige. Gelet op vorenstaande bevindingen is een andere behandeling dan tbs met dwangverpleging naar het oordeel van de deskundigen niet mogelijk . Daaraan doet niet af dat dit de eerste keer is dat door de verdachte een strafbaar feit is gepleegd, zoals door de verdediging is aangevoerd.

De bevindingen en de conclusies van de deskundigen neemt het hof over en maakt het hof tot de zijne.

Voorts heeft het hof gelet op het advies van Reclassering Nederland d.d. 14 juli 2021, waarin de reclassering zich heeft geconformeerd aan het advies van de Pro Justitia-onderzoekers, te weten een tbs met dwangverpleging. Omdat de verdachte heeft aangegeven geen medewerking te willen verlenen aan een klinische behandeling is een behandeling in het kader van bijvoorbeeld een tbs met voorwaarden niet haalbaar, aldus de reclassering.

Conclusie ten aanzien van de op te leggen straf

Naar het oordeel van het hof is gelet op de hiervoor omschreven ernst van het bewezenverklaarde de oplegging van een gevangenisstraf geboden. Het hof heeft bij het bepalen van de duur daarvan gelet op de straffen die doorgaans voor een dergelijk delict worden opgelegd en op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde, zij het in verminderde mate, aan de verdachte kan worden toegerekend, zoals in de hiervoor besproken rapportages is geconcludeerd.

Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet , dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Conclusie ten aanzien van de op te leggen maatregel

Op grond van de door de deskundigen opgemaakte rapporten gaat het hof van het volgende uit.

Bij de verdachte bestonden tijdens het begaan van het feit ziekelijke stoornissen, als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Die ziekelijke stoornissen hebben de gedragskeuzes en het handelen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde zodanig beïnvloed dat de feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De geconstateerde persoonlijkheidsstoornis is nog steeds aanwezig. Het recidiverisico is hoog. Daaraan doet niet af dat de depressieve stoornis in remissie is.

Het bewezenverklaarde betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.

Het hof is, met name gelet op de hiervoor weergegeven overwegingen en conclusies van de deskundigen, van oordeel dat de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling eist.

Vervolgens ligt aan het hof de vraag voor of een tbs met voorwaarden dan wel met verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd.

De deskundigen concluderen dat een tbs met dwangverpleging de enige mogelijkheid is om de maatschappij te beveiligen en de verdachte adequaat te behandelen en te laten resocialiseren. Tot deze conclusie komen de deskundigen vanwege het recidiverisico, het gebrek aan probleembesef bij de verdachte en het ontbreken van bereidheid bij de verdachte om (langdurig) klinisch te worden behandeld.

De raadsman heeft daartegen aangevoerd dat de verdachte wel bereid is mee te werken aan een behandeling, ook als hij daarvoor moet worden opgenomen. Het hof constateert dat de verdachte ter terechtzitting weliswaar heeft verklaard dat hij wil meewerken aan een klinische behandeling, maar dat hij ook heeft verklaard dat hij een behandeling niet noodzakelijk acht en dat hij wel dagen of weken, maar niet maanden of jaren wil worden opgenomen.

Gelet hierop is het hof van oordeel dat een straf met voorwaarden of de maatregel van een tbs met voorwaarden niet toereikend is om de problematiek van de verdachte te behandelen en de maatschappij te beveiligen tegen het recidiverisico. Het hof heeft daarbij ook in aanmerking genomen hetgeen de deskundige Blansjaar heeft opgemerkt over de (on)mogelijkheid van de verdachte om zich (langdurig) te houden aan voorwaarden.

Het hof komt alles afwegende tot het oordeel dat de algemene veiligheid van personen en goederen vereist dat de verdachte in het kader van de maatregel van TBS van overheidswege wordt verpleegd.

Het hof bepaalt voorts dat de op te leggen tbs met dwangverpleging niet op voorhand is gemaximeerd, nu deze wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Dit arrest is gewezen door mr. C.M. Derijks, mr. S.A.J. van 't Hul en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier mr. L.I. Appels.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 december 2021.

Mr. M.J. de Haan-Boerdijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Bijlage, inhoudende de bewijsmiddelen in de zaak met rolnummer 22-002444-20 tegen de verdachte, genaamd:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats].

Tenzij anders vermeld wordt bij gebruik voor het bewijs van processen-verbaal gedoeld op processen-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering.

BEWIJSMIDDELEN

1.

De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 augustus 2020 – zakelijk weergegeven -:

Ik heb een brand gesticht bij het CBR (het hof begrijpt: op 3 januari 2020). Ik wist dat er mensen aan het werk zouden zijn.

2.

Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 3 januari 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2020002797-6, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] (pagina’s 12 tot en met 17 van het proces-verbaal met dossiernummer 2020002797) - zakelijk weergegeven -:

Op 3 januari 2020 omstreeks 07:46 uur hoorde ik via de portofoon van de meldkamer Den Haag dat op de Lange Kleiweg 30 te Rijswijk (het hof begrijpt: het adres van het bedrijfspand van het CBR) een brand in een gebouw zou zijn. De brand zou vermoedelijk aangestoken zijn. Ik hoorde via de portofoon dat een melder achter de brandstichter aangegaan was. Ik hoorde dat de verdachte het volgende signalement had:

- [land van herkomst] afkomst;

- Baard;

- Donkere jas;

- Licht grijze broek;

- Witte schoenen;

- Sjaal.

Ik zag dat nabij de tramhalte Treubstraat, gelegen aan de Volmerlaan te Rijswijk, een man ons wenkte. Op ongeveer vijf meter van deze man stond een manspersoon die voldeed aan het door de melder opgegeven signalement van de verdachte.

De verdachte gaf mij op te zijn:

[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats].

Terwijl ik bij de verdachte stond, rook ik een lucht die mij deed denken aan benzine en brand. Ik ben hierop dichter bij de verdachte gaan staan en rook dat de benzinelucht sterker werd.

Ik hield om 08:03 uur de verdachte [verdachte] aan.

3.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2020 van de districtsrecherche Westland-Delft, BVH-nummer 2020002797, proces-verbaal nummer 4, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] (pagina 89-94 van het proces-verbaal met dossiernummer 2020002797) – zakelijk weergegeven -:

Op 4 januari 2020 ontving ik van de aangever [getuige 1] de videobeelden van de camera’s in en om het bedrijfspand van het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) te Rijswijk. Ik zag op de beelden de voor mij ambtshalve bekende [verdachte]. Ik herkende [verdachte] van het verhoor van 3 januari 2020 in verband met de brandstichting.

Ik zag dat op 3 januari 2020 op de weergegeven tijd 07.41 uur [verdachte] aankomt op de Lange Kleiweg 30 te Rijswijk. Ik zag dat [verdachte] in zijn rechterhand een witte emmer droeg en in zijn linkerhand had hij een bigshopper van de Coöp vast. Ik zag dat hij het pand van het CBR betrad. Ik zag dat hij doorliep in de richting van de praktijklokalen. Ik zag dat [verdachte] de Coöptas neergooide en dat daar een vloeistof uitliep. Ik zag vervolgens dat [verdachte] deze vloeistof aanstak met een aansteker en dat deze vloeistof met een zeer grote steekvlam vlam vatte. Vervolgens zag ik dat [verdachte] de emmer, met daarin een vloeistof, over de vlammen heen wierp. Vervolgens zag ik een flinke rookontwikkeling en zag ik dat [verdachte] wegliep in de richting waar hij vandaan kwam. Ik zag tevens dat gelijk met [verdachte] meerdere mensen uit het pand van het CBR liepen en dat er een flinke rookontwikkeling bij de voordeur te zien was. Op de camerabeelden is waarneembaar dat, voordat de verdachte [verdachte] bovengenoemde brand sticht, er meerdere personen de praktijklokalen ingaan.

Foto 7 [foto niet gepubliceerd]

Foto 8 [foto niet gepubliceerd]

Foto 9 [foto niet gepubliceerd]

4.

Een geschrift, NFI-rapport d.d. 11 februari 2020, inhoudende een verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Rijswijk Zh op 3 januari 2020 (bijlage bij het proces-verbaal met dossiernummer 2020002797) - zakelijk weergegeven -:

Verdachte: [verdachte]

5.

Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 januari 2020 met het nummer PL1500-2020002797-1, inhoudende de verklaring van [getuige 1] (pagina’s 52-54 van het proces-verbaal met dossiernummer 2020002797) - zakelijk weergegeven -:

Ik ben namens het slachtoffer, het CBR, gevestigd aan de Lange Kleiweg 30 te Rijswijk, gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 3 januari 2020 omstreeks 07.45 uur kwam ik aan bij het CBR. Toen ik langs reed zag ik dat er rook uit het pand kwam, vanaf de begane grond. De brand vond plaats in de open toegankelijke ruimte. Als je de ingang inloopt dan kom je in een hal. De brand had gewoed aan de rechterkant van die ruimte.

Ik schat dat er zo’n 50 tot 70 personen in het pand aanwezig waren op het moment van de brandstichting. Het was zeer gevaarlijk om in een ruimte met zoveel mensen en etages erboven brand te stichten. Dat is echt levensbedreigend.

Ik heb gehoord dat er in ieder geval twee personen, medewerkers van het CBR, met hoest-/rookklachten door de ambulance zijn opgevangen.

6.

Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Lange Kleiweg 30 Rijswijk ZH) van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2020002797-27, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (bijlage bij het proces-verbaal met dossiernummer 2020002797) - zakelijk weergegeven -:

Op 3 januari 2020 werd een melding gedaan van een brand in een gebouw bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), gelegen aan de Lange Kleiweg 30 te Rijswijk. Ons werd verzocht een forensisch technisch onderzoek op de plaats delict uit te voeren.

Wij kwamen op 4 januari 2020 in de entreehal van het pand. Wij zagen dat in de gehele ruimte op de muren, plafond en vloer roetaanslag zichtbaar was. Wij zagen dat delen van de plafondplaten in het profiel ontbraken en waarschijnlijk door hitte-inwerking van structuur veranderd zijn, waardoor deze op de vloer terecht waren gekomen. Het plastic van de reclameborden en de kunststof kappen van de plafondverlichting waren door hitte aangetast en vervormd.

Wij zagen in de hoek naast de lockers dat de intensiteit van de inbrandingen en de mate van destructie toenam. Wij zagen dat de metalen plafonddelen waren vervormd en doorgebogen. Ook lagen metalen plafonddelen op de vloer. Wij zagen dat de muren door vuur, hitte en beroeting waren aangetast. Aan de rechterzijde van de toegangsdeur naar de praktijkruimte was een nooduitgang gesitueerd. Wij zagen dat deze toegangsdeur, alsmede de doorgang naar de nooduitgang, geheel aangetast was door vuur, hitte en beroeting.

Bij deze brand was gemeen gevaar voor personen te duchten:

- Het bedrijf was geopend voor publiek en werknemers op het moment van de brand;

- Door de brand werd de toegangsdeur naar de nooduitgang geblokkeerd;

- De brandhaard was gelegen in een ruimte waar meerdere werkplekken gesitueerd waren;

- Bij de ontwikkeling van rook bij brand ontstaan levensgevaarlijke gassen, zoals koolmonoxide en cyanide. Bij inademing van deze gassen zijn deze direct levensbedreigend voor mens en dier;

- De temperatuur van de rook en de daarbij horende kleine roetdeeltjes zijn bij inademing gevaarlijk en in die zin levensbedreigend;

- Bij niet tijdig ingrijpen van de brandweer zou verdere uitbreiding te verwachten zijn geweest via deuren, kozijnen en andere soorten van brandbaar materiaal.

Bij deze brand was dus ook gemeen gevaar van goederen te duchten gezien het schadebeeld van de brand.

De ruimte waar de brand was grensde aan meerdere werkplekken van werknemers van het bedrijf. Ook waren er meerdere mensen aanwezig op de begane grond ten tijde van het uitbreken van de brand.

7.

Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 januari 2020 met het nummer PL1500-2020002797-3, inhoudende de verklaring van [getuige 2] (pagina’s 101 tot en met 103 van het proces-verbaal met dossiernummer 2020002797) - zakelijk weergegeven -:

Op 3 januari 2020 omstreeks 07.35 uur kwam ik aan op mijn werk bij het CBR, gevestigd aan de Lange Kleiweg 30 te Rijswijk. Ik bevond mij met nog vier collega’s in de examenzaal. Omstreeks 07.45 uur hoorde ik iemand hard roepen “brand”. Ik keek in de richting van de ingang/uitgang van de examenzaal. Ik stond ongeveer 8 meter bij de ingang/uitgang van de examenzaal vandaan. Ik zag een grote steekvlam rond de gehele deur van de examenzaal. Ik zag veel zwarte rook welke de examenzaal in kwam zetten. Ik en mijn collega’s zijn via een andere uitgang weggegaan. Het was geen optie om via de normale ingang/uitgang van de examenzaal weg te gaan, gezien daar de vlammen waren. De ruimte van de entree en de receptie stond in brand, dus ik ben met mijn collega’s via een nooduitgang het pand uitgegaan.

8.

Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 januari 2020 met het nummer PL1500-2020002797-4, inhoudende de verklaring van [getuige 4] (pagina’s 104 en 105 van het proces-verbaal met dossiernummer 2020002797) - zakelijk weergegeven -:

Op 3 januari 2020 om 7.40 uur liep ik door de hoofdingang van het CBR aan de Lange Kleiweg 30 te Rijswijk. Ik liep voor de balie langs naar links waar een restaurant zit. Daar ben ik op een stoel gaan zitten die uitkijkt op de hal en de balie. Ik zag nog een jongen verderop aan een tafeltje zitten in het restaurant. Ook zat er aan een ander tafeltje een man en een vrouw. Ik hoorde in het restaurant achter de balie nog wat mensen praten.

Er kwam een kleine man met een getinte huidskleur en donker haar binnen. Hij had een mayonaise-emmer van tien liter in zijn hand. Ik zag dat de man mij aankeek. Ik zag dat de man ook nog even verder het restaurant in keek. Hij liep vervolgens verder langs de balie het hoekje om en daar verdween hij uit mijn zicht. Aan de rechterkant van de balie zag ik ineens een vlammenzee. Ik zag dat er vlammen langs het plafond kwamen en het volgende moment werden de vlammen ook weer weggezogen. Ik voelde direct heel veel hitte en zag dat de ruimte zich vulde met rook. Ik liep naar de binnenste schuifdeur. Van achter de binnenste schuifdeur was van de hal en de balie niets meer te zien. Deze ruimte was helemaal vol met rook.

9.

Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 januari 2020 van de Districtsrecherche Westland-Delft met het BHV-nummer 2020002797, proces-verbaalnummer 1, inhoudende de verklaring van [getuige 3] (pagina’s 109 en 110 van het proces-verbaal met dossiernummer 2020002797) - zakelijk weergegeven -:

Ik ben examinator bij het CBR. Ik werk op de Lange Kleiweg 30 te Rijswijk.

Op vrijdag 3 januari 2020 omstreeks 7.40 uur bevond ik mij in de praktijkruimte van het CBR. Deze

ruimte is gevestigd op de begane grond. Deze praktijkruimte bevindt zich als men via de

hoofdingang het CBR betreedt aan de rechterzijde.

Aan de linkerzijde van de praktijkruimte is een koffieruimte.

Ik bevond mij met een aantal collega's in de koffieruimte. In de praktijkruimte zat collega [collega].

[collega] zat bij tafel 1. Deze tafel bevindt zich vlakbij de toegangsdeur van de praktijkruimte. Ik hoorde [collega] roepen: "wat is er aan de hand." Ik hoorde ook herrie, deze herrie kan ik omschrijven als een geluid van airco, die gigantisch aan het loeien is. Ik keek in de richting van [collega] en zag rondom de sponning/kozijnen van de toegangsdeur van de praktijkruimte vuur/vlammen. Ik liep de praktijkruimte in om te zoeken naar een brandblusser. Ik zag dat mijn collega's hetzelfde deden. Ik ben vervolgens naar de deur gelopen die toegang geeft tot de grote kantine. Ik opende deze deur en zag dikke zwarte rook. Ik sloot deze deur vervolgens weer en ben naar mijn collega in de praktijkruimte gelopen.

Uiteindelijk heb ik samen met mijn collega's via de deur die toegang geeft tot de grote kantine de

praktijkruimte verlaten. In de grote kantine bevindt zich aan de rechterzijde een nooduitgang. Via de

nooduitgang kwamen we buiten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature