U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Kort geding; hervatten van omgang bij Rotterdams omgangshuis

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel

Zaaknummer : 200.288.122/01

Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/606928 / KG ZA 20-1010

arrest van 20 juli 2021

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,appellant,hierna te noemen: de man,

advocaat: N.T. Vogelaar te ’s-Gravenzande

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,geïntimeerde, hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. B.C. Pfeifle te Schiedam.

Het geding

Bij exploot van 4 januari 2021 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 14 december 2020 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, gewezen tussen de man als eiser in conventie/verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar blz. 1 van het genoemde vonnis.

In de appeldagvaarding heeft de man één grief geformuleerd tegen het bestreden vonnis.

Bij memorie van antwoord heeft de vrouw deze grief weersproken en op haar beurt incidenteel appel ingesteld.

Bij memorie van antwoord in het incidentele appel heeft de man verweer gevoerd.

Op verzoek van de man heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald, die op 16 juni 2021 heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen de partijen met hun advocaten en mevrouw [naam] namens de raad voor de kinderbescherming.

Partijen hebben vervolgens arrest gevraagd op grond van het procesdossier dat door de man in het geding is gebracht.

Beoordeling van het hoger beroep

Feiten

1. Het hof gaat uit van de volgende feiten. Partijen zijn [in] 2018 met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan. Zij zijn de ouders van de minderjarige [naam] , geboren op [in] 2019 te [plaatsnaam] (hierna: [de minderjarige] ).

2. De man heeft een verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingediend.

3. Bij beschikking van 15 mei 2020 betreffende voorlopige voorzieningen heeft de rechtbank Rotterdam de volgende zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vastgesteld:

elke week van woensdag 07:00 uur tot donderdag 18:30 uur;

elke week op zaterdag of zondag in onderling overleg tussen partijen te bepalen van 10:00 uur tot 18:30 uur;

waarbij de vrouw [de minderjarige] brengt en ophaalt bij de man en partijen elkaar via een schriftje op de hoogte stellen van de dagelijkse gang van zaken rond [de minderjarige] .

4. Partijen hebben deze zorgregeling gewijzigd in die zin dat [de minderjarige] bij de man verblijft:

elke week van dinsdag 07:30 uur tot woensdag 18:30 uur;

elke zaterdag van 09:30 uur tot 18:30 uur.

5. Op 17 oktober 2020 heeft tussen partijen een incident plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is de man door de politierechter veroordeeld wegens mishandeling van de vrouw. Aan de man is een taakstraf opgelegd. De man is van deze veroordeling in hoger beroep gekomen.

Eerste aanleg

6. Partijen hebben in eerste aanleg over en weer vorderingen ingesteld met betrekking tot – hoofdzakelijk – (de naleving van) de (gewijzigde) zorgregeling. De man heeft in conventie de nakoming gevorderd van de zorgregeling door de vrouw op straffe van een dwangsom. De vrouw heeft in reconventie, voor zover van belang, de wijziging van de zorgregeling gevorderd in die zin dat zij [de minderjarige] niet meer naar de man brengt en bij de man ophaalt, en voorts dat de zorgregeling ingaat in samenspraak met het wijkteam.

7. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang:

in conventie: de vordering van de man afgewezen;

in reconventie: de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot wijziging van de zorgregeling en het meer of anders gevorderde afgewezen;

in conventie en reconventie: de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Vorderingen in hoger beroep

8. De man is tijdig in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Hij vordert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

de vrouw alsnog veroordeelt tot nakoming van de in de beschikking van 15 mei 2020 opgenomen zorgregeling, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de vrouw de zorgregeling niet nakomt;

de vrouw veroordeelt in de kosten van beide instanties.

9. De vrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep van de man. In incidenteel appel vordert de vrouw:

primair: de vastgestelde zorgregeling op te schorten totdat in de bodemprocedure definitief is beslist op de zorgregeling;

subsidiair:

- indien en voor zover het hof beslist dat de zorgregeling weer opgestart dient te worden, zulks in overleg en in samenspraak met de hulpverlening dient plaats te vinden, waarbij tevens het halen en brengen van [de minderjarige] in samenspraak met de hulpverlening afgesproken dient te worden;

- indien en voor zover het hof beslist dat de zorgregeling nageleefd dient te worden, met dien verstande dat in onderling overleg de dagen dat [de minderjarige] bij de man is zijn gewijzigd, de man te veroordelen tot nakoming van deze zorgregeling op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag en iedere keer dat de man de zorgregeling niet nakomt;

- de man te veroordelen in de kosten van dit geding.

10. In het incidentele appel heeft de man geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw en te bepalen dat de zorgregeling per direct hervat dient te worden.

Standpunt van partijen

11. De man voert in hoger beroep, kort gezegd, de volgende argumenten aan:

de (gewijzigde) zorgregeling is lange tijd zonder al te grote problemen tussen partijen uitgevoerd;

het bestreden vonnis leidt ertoe dat de man [de minderjarige] voor een lange tijd niet zal kunnen zien;

partijen hebben in eerste aanleg beiden nakoming van de zorgregeling gevorderd, zodat de voorzieningenrechter de vordering van de man niet had mogen afwijzen;

de zorgen die de vrouw en de raad ter zitting in eerste aanleg hebben geuit over de veiligheid van [de minderjarige] in het kader van omgang met de man zijn niet onderbouwd;

de vrouw is niet bereid om in mediation te gaan of een viergesprek te voeren, dan wel mee te werken aan een hulpverleningstraject bij Ouderschap Blijft of FamilyMatters;

de hulpverlening vanuit het wijkteam is inmiddels gestopt door de weigerachtige houding van de vrouw;

de man betreurt het incident op 17 oktober 2020, maar dit incident rechtvaardigt niet de ontzegging van fysieke omgang met [de minderjarige] .

12. De vrouw voert in hoger beroep, kort gezegd, de volgende argumenten aan:

de vrouw maakt zich zorgen om de veiligheid van [de minderjarige] , omdat de man medicatie gebruikt en te veel alcohol drinkt;

de man is als gevolg van het incident op 17 oktober 2020 veroordeeld wegens mishandeling van de vrouw;

dit incident heeft grote impact gehad op de vrouw, waardoor zij nog steeds bang is voor de man; ook [de minderjarige] heeft zich onveilig gevoeld na het incident;

de vrouw handelt naar het advies van de raad, inhoudende dat het op dit moment niet veilig is voor [de minderjarige] om fysieke omgang te hebben met de man;

partijen zullen eerst aan hun onderlinge verstandhouding moeten werken in het kader van het traject bij Ouderschap Blijft, voordat fysieke omgang tussen de man en [de minderjarige] hervat kan worden;

als het hof toch beslist tot hervatting van fysieke omgang, dan zal die in samenspraak met de hulpverlening uitgevoerd moeten worden.

13. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat fysieke omgang tussen de man en [de minderjarige] op een veilige manier dient plaats te vinden. Volgens de raad zullen partijen in het kader van het traject bij Ouderschap Blijft moeten werken aan hun onderlinge verstandhouding en aan het herstellen van een basisvertrouwen in elkaar, in de hoop dat zij vervolgens afspraken kunnen maken over het hervatten van fysieke omgang tussen de man en [de minderjarige] .

Oordeel hof

Spoedeisend belang

14. Het hof is van oordeel de man een spoedeisend belang heeft bij een onmiddellijke voorziening in kort geding, aangezien hij [de minderjarige] inmiddels al ruim zeven maanden niet heeft gezien en er geen zicht bestaat op een hervatting van de fysieke omgang op korte termijn.

Kern van het geschil

15. De kern van het geschil betreft de vraag of, en zo ja, op welke manier fysieke omgang tussen de man en [de minderjarige] hervat dient te worden. Na het uiteengaan van partijen, kort na de geboorte van [de minderjarige] , is er steeds fysieke omgang geweest tussen de man en [de minderjarige] . Het vertrouwen tussen partijen is ernstig geschaad door een incident op 17 oktober 2020. Naar aanleiding van dat incident is de man wegens mishandeling van de vrouw veroordeeld door de politierechter. Na het incident is er nog twee keer fysieke omgang geweest tussen de man en [de minderjarige] . Daarna heeft de vrouw de fysieke omgang eenzijdig stopgezet, omdat zij zich zorgen maakt over de veiligheid van [de minderjarige] . Op dit moment heeft de man twee keer per week contact met [de minderjarige] via videobellen. De man wil heel graag weer fysieke omgang met [de minderjarige] . Volgens de vrouw zullen partijen eerst het hulpverleningstraject bij Ouderschap Blijft moeten doorlopen, voordat de fysieke omgang kan worden hervat met tussenkomst van de hulpverlening.

Fysieke omgang tussen de man en [de minderjarige] ?

16. Met betrekking tot de vraag of in het kader van dit kort geding beslist moet worden tot fysieke omgang tussen de man en [de minderjarige] overweegt het hof als volgt. Het is het hof duidelijk geworden dat de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord, vooral naar aanleiding van het incident op 17 oktober 2020 waarvoor de man strafrechtelijk is veroordeeld. Nog daargelaten dat de man hiervan in hoger beroep is gegaan, heeft het incident een grote impact gehad op de vrouw. Zij is bang voor de man. Ook is het wantrouwen van de vrouw in de man toegenomen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om, vooruitlopend op de bodemzaak, bij wijze van ordemaatregel onbegeleide fysieke omgang te bevelen, zonder dat partijen eerst hulpverlening hebben gehad in het kader van het traject bij Ouderschap Blijft. Nu er ruim zeven maanden geen fysieke omgang tussen de man en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden, ligt het naar het oordeel van het hof voor de hand dat bij hervatting van de fysieke omgang deze in eerste instantie begeleid zal plaatsvinden.

17. Ter zitting is gebleken dat partijen inmiddels twee gesprekken hebben gehad bij Ouderschap Blijft en dat zij beiden gemotiveerd zijn om deel te nemen aan dit traject met het doel om een blijvende oplossing te vinden voor fysieke omgang tussen de man en [de minderjarige] . Het hof gaat ervan uit dat partijen zich zullen inzetten voor dit traject, zodat zij onder begeleiding van een deskundige in gesprek blijven over wat er in het verleden is gebeurd, hoe voorkomen kan worden dat er zich wederom incidenten voordoen en hoe partijen in het belang van [de minderjarige] het ouderschap in de toekomst vorm kunnen geven. Nu fysieke omgang al geruime tijd niet heeft plaatsgevonden en in het kader van dit kort geding niet is gebleken van contra-indicaties voor omgang, is het hof van oordeel dat een begeleide omgang op korte termijn gestart dient te worden. Het hof zal partijen daarom verwijzen naar het Rotterdams Omgangshuis. Binnen het traject Ouderschap Blijft kunnen partijen verder afspraken maken over de zorgregeling, ook voor de periode na het traject bij het Rotterdams Omgangshuis.

18. In de tussentijd is het van belang dat partijen uitvoering blijven geven aan de wekelijkse videobelmomenten tussen de man en [de minderjarige] , zodat [de minderjarige] een beeld blijft houden van zijn vader.

Proceskosten

19. Gelet op de aard van de procedure, zal het hof de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:

vernietigt het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:

verwijst partijen, te weten:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

en

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

naar het Rotterdams Omgangshuis van Horizon Jeugdzorg en Onderwijs teneinde fysieke omgang tussen de man en [de minderjarige] te begeleiden, waarbij tijdstippen, duur, frequentie en inhoud van de contacten worden bepaald door de medewerkers van het Rotterdams Omgangshuis, na overleg met partijen;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;

wijs het meer of anders gevorderde in principaal en incidenteel appel af;

compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit arrest is gewezen door mrs. F. Ibili, E.A. Mink en E.C. Punselie, en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 20 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature