Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Vordering tot herroeping afgewezen. Geen gronden aangevoerd die tot herroeping kunnen leiden.

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.278.793/01

Zaaknummer arrest 4 april 2017: 200.177.943/01

arrest van 5 oktober 2021

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna: [appellant],

advocaat: mr. T.J. Roest Crollius te Woerden,

tegen

1 Gemeente Rotterdam,

zetelend te Rotterdam,

2. DIVOSA, de landelijke vereniging van leidinggevenden van gemeentelijke diensten op het terrein van werk, inkomen en zorg,

gevestigd te Utrecht,

geïntimeerden,

hierna: Gemeente Rotterdam c.s.,

advocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten.

1 De zaak in het kort

[appellant] vordert herroeping van het tussen partijen gewezen arrest van het hof van 4 april 2017. In dat arrest heeft het hof een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2015 gedeeltelijk bekrachtigd. In dat vonnis is [appellant] samen met twee door hem gecontroleerde vennootschappen veroordeeld om aanzienlijke bedragen die zij onrechtmatig aan het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. hebben onttrokken, terug te betalen. Het hof is van oordeel dat niet aan de vereisten voor herroeping van zijn arrest is voldaan.

2 Het verloop van de procedure

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

de dagvaarding van [appellant] van 14 april 2020;

de producties die [appellant] bij het aanbrengen van de dagvaarding heeft overgelegd;

de conclusie van antwoord met producties van de Gemeente Rotterdam c.s. van 6 oktober 2020;

de conclusie van repliek met producties van [appellant] van 26 januari 2021;

de conclusie van dupliek met producties van de Gemeente Rotterdam c.s. van 6 april 2021.

2.2.

[appellant] heeft arrest gevraagd. Daarop heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

3 De vordering van [appellant] en het verweer van de Gemeente Rotterdam c.s.

3.1.

In het arrest van 4 april 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:829) heeft het hof het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2015 bekrachtigd voor zover de rechtbank [appellant] heeft veroordeeld tot betaling van € 963.455,20 aan de Gemeente Rotterdam c.s., en heeft het hof bepaald dat Expertisz B.V. en Workfair Holding B.V. hoofdelijk met [appellant] tot een bedrag van € 746.373,59 aansprakelijk zijn voor de betaling van dit bedrag. [appellant] was enig bestuurder en enig aandeelhouder van Workfair Holding B.V. (hierna: Workfair), die op haar beurt enig bestuurder en enig aandeelhouder was van Expertisz B.V. (hierna: Expertisz). Naar het oordeel van het hof hebben [appellant], Expertisz en Workfair onrechtmatig gehandeld jegens de Gemeente Rotterdam c.s., door met behulp van valse facturen voor niet verrichte werkzaamheden subsidiegelden aan het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. te onttrekken, en heeft de Gemeente Rotterdam c.s. als gevolg daarvan schade geleden ten belope van de genoemde bedragen. [appellant] was in de periode waarin de facturen werden uitgebracht in dienst als ambtenaar bij de Gemeente Rotterdam.

3.2.

[appellant] vordert herroeping van dit arrest, heropening van de procedure en vernietiging van het vonnis van de rechtbank, met veroordeling van de Gemeente Rotterdam c.s. in de kosten van de procedure. Volgens [appellant] heeft hij na het arrest stukken in handen gekregen die door toedoen van de Gemeente Rotterdam c.s. zijn achtergehouden en die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid als zij aan het hof bekend zouden zijn geweest. Ook stelt [appellant] dat het arrest berust op bedrog gepleegd door de Gemeente Rotterdam c.s. in de procedure.

3.3.

De Gemeente Rotterdam c.s. voert verweer. Volgens de Gemeente Rotterdam c.s. is [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering omdat zij niet tijdig is ingediend. Daarnaast zijn er volgens de Gemeente Rotterdam c.s. geen gronden voor herroeping van het arrest. De Gemeente Rotterdam c.s. concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant], dan wel afwijzing van de vordering van [appellant]. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft bij conclusie van antwoord opgemerkt dat [appellant] failliet is verklaard, en dat het faillissement nog niet is afgewikkeld. [appellant] heeft dat niet weersproken. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft echter geen beroep gedaan op de niet- ontvankelijkheid van [appellant] vanwege het faillissement, dus het hof laat dit verder buiten beschouwing (behalve bij de kostenveroordeling, zie hierna onder 4.12).

4 Beoordeling

4.1.

Op grond van artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, op vordering van een partij worden herroepen indien:

het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd;

het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of

de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.

Artikel 383 Rv bepaalt dat een vordering tot herroeping moet worden ingediend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden.

4.2.

Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een onjuist geachte rechterlijke uitspraak in beginsel niet anders dan door het (tijdig) aanwenden van een gewoon rechtsmiddel (verzet, hoger beroep of cassatie) kan worden aangetast. Als dat niet gebeurt, is de uitspraak onherroepelijk en bindt zij de betrokken partijen op grond van het beginsel van het gezag van gewijsde. Herroeping is een buitengewoon rechtsmiddel waarop alleen in uitzonderlijke gevallen een beroep kan worden gedaan. De herroepingsgronden van artikel 382 Rv moeten daarom strikt worden toegepast.

4.3.

[appellant] beroept zich op de herroepingsgronden onder a. en c. van artikel 382 Rv .

4.4.

Ten aanzien van de herroepingsgrond onder a. (bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd) stelt [appellant] dat de Gemeente Rotterdam c.s. bedrog heeft gepleegd door in de eerdere procedure aanvankelijk niet het definitieve onderzoeksrapport van KPMG in het geding te brengen, maar slechts een conceptversie, terwijl de Gemeente Rotterdam c.s. al wel over het definitieve rapport beschikte en [appellant] uitgebreid had gereageerd op de conceptversie. Uiteindelijk heeft de Gemeente Rotterdam c.s. wel het definitieve rapport in het geding gebracht, maar heeft zij de bijlagen achtergehouden en geen melding gemaakt van de reactie van [appellant]. [appellant] heeft vervolgens geen gelegenheid meer gekregen om te reageren op het KPMG rapport. Zo heeft de Gemeente Rotterdam c.s. bewust een onjuist beeld met betrekking tot de bevoegdheden van [appellant] als budgethouder in de procedure in stand gehouden, aldus [appellant].

4.5.

Het definitieve rapport is door de Gemeente Rotterdam c.s. tijdens de pleitzitting op 12 december 2016 in het geding gebracht, nadat het op voorhand aan het hof en de advocaat van [appellant] was toegezonden (vgl. het arrest van 4 april 2017, onder 2. en 25.). De Gemeente Rotterdam c.s. heeft het definitieve rapport dus niet achtergehouden, en [appellant] heeft wel degelijk op het definitieve rapport kunnen reageren. Daar komt bij dat het hof heeft vastgesteld dat het definitieve rapport op enkele ondergeschikte punten na identiek is aan het conceptrapport (vgl. het arrest van 4 april 2017, onder 25.). De Gemeente Rotterdam c.s. heeft dus geen onjuiste voorstelling van zaken gegeven door het definitieve rapport niet eerder in het geding te brengen. Daarmee heeft [appellant] het beroep op deze herroepingsgrond onvoldoende onderbouwd.

4.6.

Op de herroepingsgrond onder c. (na het arrest stukken van beslissende aard in handen krijgen die door toedoen van de wederpartij zijn achtergehouden) doet [appellant] een beroep met betrekking tot de volgende stukken: (i) de Algemene Regeling Inkoop 2007 van de Gemeente Rotterdam en de bijbehorende uitwerkingsnota’s; (ii) de verslagen van vergaderingen van de actieve werkgroep Aanpak Jeugdwerkloosheid van 29 januari 2010, 12 april 2010, 23 augustus 2010, 18 oktober 2010 en 22 november 2010 en (iii) verklaringen van getuigen afgelegd bij de rechter-commissaris in de strafzaak tegen [appellant].

4.7.

[appellant] heeft niet of althans onvoldoende onderbouwd dat de Algemene Regeling Inkoop 2007 van de Gemeente Rotterdam en de bijbehorende uitwerkingsnota’s door toedoen van de Gemeente Rotterdam c.s. zijn achtergehouden en hij deze stukken eerst na het arrest in handen heeft gekregen. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft onweersproken gesteld dat het hierbij gaat om openbaar toegankelijke regelgeving die online bekend was gemaakt. Gezien zijn functies moet worden aangenomen dat [appellant] bekend was met de inhoud van deze regelingen. [appellant] erkent ook dat hij zelf over deze stukken beschikte maar deze stukken over het hoofd heeft gezien vanwege de vorm van de desbetreffende USB-stick (dagvaarding, onder 41.). Deze stukken zijn dus niet door toedoen van de Gemeente Rotterdam c.s. achtergehouden. [appellant] stelt bovendien dat hij deze USB-stick reeds in het najaar van 2017 heeft aangetroffen. Als deze ontdekking al een grond voor herroeping zou opleveren, heeft [appellant] daar in ieder geval niet tijdig een beroep op gedaan.

4.8.

Wat betreft de verslagen van de actieve werkgroep Aanpak Jeugdwerkloosheid beroept [appellant] zich op passages die volgens de Gemeente Rotterdam c.s. naderhand door hemzelf zijn toegevoegd. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft dit onder meer onderbouwd door overlegging van de verslagen van deze werkgroep die zich in het archief van de Gemeente Rotterdam bevinden. In deze verslagen zijn de passages waar [appellant] zich op beroept niet opgenomen. Verder heeft de Gemeente Rotterdam c.s. verwezen naar het vonnis van de strafkamer van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2020, waarbij [appellant] wegens valsheid in geschrift en witwassen tot 14 maanden gevangenisstraf is veroordeeld. In dat vonnis heeft de rechtbank Rotterdam met betrekking tot deze vergaderverslagen het volgende overwogen: “Het verweer dat de gemeente Rotterdam en Divosa toestemming hadden gegeven om gebruik te maken van zogenaamde “tussenstations”, is niet aannemelijk gemaakt. De verdachte [[appellant], toevoeging hof] heeft ruim na afronding van het strafrechtelijk onderzoek vergaderverslagen overgelegd waaruit voornoemde toestemming zou moeten blijken. Uit onderzoek van de rijksrecherche naar de door de verdachte overgelegde vergaderverslagen volgt dat ernstig getwijfeld moet worden aan de authenticiteit daarvan. Deze verslagen wijken in het voordeel van de verdachte af van vergaderverslagen van dezelfde datum die eerder zijn aangetroffen bij de gemeente Rotterdam en bij de verdachte. De rechtbank zal daarom geen acht slaan op de door de verdachte overgelegde vergaderverslagen.” Ten aanzien van één van de vergaderverslagen, het verslag van de vergadering van 22 november 2010, voert de Gemeente Rotterdam c.s. aan dat deze vergadering waarschijnlijk niet heeft plaatsgevonden, wat zij onderbouwt aan de hand van de originele vergaderverslagen van 18 oktober 2010 en 13 december 2010, waarin niet naar een vergadering op 20 november 2010 wordt verwezen.

4.9.

[appellant] brengt hier tegenin dat uit de metadata van de door hem overgelegde verslagen blijkt dat de documenten allemaal enkele dagen na de betreffende vergadering in 2010 zijn opgesteld en nadien niet zijn gewijzigd. De metadata van de door [appellant] overgelegde verslagen laten zien dat de documenten steeds zijn aangemaakt en voor het laatst zijn bewerkt op hetzelfde tijdstip. Het gaat dus niet om de originele documenten waarvan aan de hand van de metadata zou kunnen worden vastgesteld dat gedurende enige tijd aan de documenten is gewerkt, maar om kopieën die op een bepaald tijdstip zijn gemaakt. Aan de hand van deze metadata kan niet worden vastgesteld dat de door [appellant] overgelegde verslagen de originele verslagen zijn en [appellant] deze niet later heeft bewerkt. [appellant] geeft ook geen verklaring voor het feit dat de overgelegde vergaderverslagen afwijken van vergaderverslagen van dezelfde data die bij hem zijn aangetroffen (vgl. het hiervoor geciteerde vonnis van de strafkamer van de rechtbank Rotterdam). [appellant] heeft verder gewezen op bepaalde onjuistheden of onvolkomenheden in de door de Gemeente Rotterdam c.s. overgelegde verslagen, die niet voorkomen in de door hem overgelegde verslagen. Daarmee is echter geenszins weerlegd dat [appellant] in de door hem overgelegde verslagen achteraf passages heeft toegevoegd. Het hof zal gezien het voorgaande in navolging van de strafkamer van de rechtbank Rotterdam geen acht slaan op de door [appellant] overgelegde vergaderverslagen.

4.10.

Overigens geldt ook voor deze vergaderverslagen dat [appellant] niet tijdig een beroep op deze stukken heeft gedaan. [appellant] stelt zelf dat hij deze verslagen in het najaar van 2017 heeft aangetroffen. Net als in het geval van de inkoopregelgeving van de Gemeente Rotterdam was de termijn waarbinnen [appellant] een vordering tot herroeping op grond van deze stukken had kunnen indienen dus al ruim voor het uitbrengen van de dagvaarding in deze procedure verstreken.

4.11.

De getuigenverklaringen in de strafzaak tegen [appellant] zijn allemaal afgelegd na 4 april 2017. Alleen al daarom kunnen deze verklaringen niet worden beschouwd als stukken die door toedoen van de Gemeente Rotterdam c.s. zijn achtergehouden in de procedure die tot het arrest van 4 april 2017 heeft geleid. Het standpunt van [appellant] dat deze getuigenverklaringen nieuwe informatie hebben opgeleverd die een ander licht werpt op de zaak, kan onbesproken blijven. Het aan het licht komen van nieuwe informatie is immers als zodanig geen grond voor herroeping in het kader van artikel 382 Rv .

4.12.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot herroeping moet worden afgewezen. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [appellant] omdat dat onvoldoende specifiek is. Het hof zal geen kostenveroordeling uitspreken omdat de Gemeente Rotterdam c.s. daarom niet heeft gevraagd. Het hof neemt aan dat de Gemeente Rotterdam c.s. daarvan heeft afgezien vanwege het faillissement van [appellant].

5 Beslissing

Het hof:

- wijst de vordering af.

Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, J.J. van der Helm en H.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2021 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature