U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

brandverzekering van bedrijfspanden, uitleg polisvoorwaarden, onderverzekering, schade aan terreinverharding, gedekt als deel van het gebouw of als tuinaanleg?, verkeersopvattingen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.270.043/01

Zaaknummer rechtbank : C/09/560424/ HA ZA 18-1000

arrest van 13 juli 2021

inzake

Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,

gevestigd te Den Haag,

appellante in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep

hierna te noemen: Nationale-Nederlanden,

advocaat: mr. M. de Haan te 's-Gravenhage,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in het principaal hoger beroep,

appellante in het incidenteel hoger beroep

hierna te noemen: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam.

Waar deze zaak over gaat

1. [geïntimeerde] heeft een aantal (bedrijfs)gebouwen tegen het risico van brand verzekerd bij Nationale-Nederlanden. Door een brand is schade ontstaan aan onder meer de terreinverharding rond die gebouwen. Na de brand is gebleken dat de verzekerde som lager was dan de waarde van de gebouwen en dat dus sprake was van onderverzekering. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de schade aan de terreinverharding op grond van de verzekeringspolis gedekt is als schade aan de gebouwen, schade aan de tuinaanleg, of in het geheel niet gedekt is. Het antwoord op deze vraag is relevant voor de beoordeling van de onderverzekering en de hoogte van het schadebedrag waarop [geïntimeerde] op grond van de polis recht heeft.

Het verloop van de procedure in hoger beroep

2. Bij dagvaarding van 15 november 2019 is Nationale-Nederlanden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 18 september 2019. Bij memorie van grieven met producties heeft Nationale-Nederlanden drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met een productie heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en incidenteel appel ingesteld. Nationale-Nederlanden heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel. Op 20 april 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden per videoconferentie, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het hof. Mr. De Haan en mr. Eisberg hebben, mede aan de hand van vooraf aan het hof overgelegde pleitnotities, het standpunt van partijen nader toegelicht. Tot slot is een datum voor arrest bepaald.

De feiten

3.1

De door de rechtbank in het vonnis van 18 september 2019 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan, en daarnaast zelf ook nog enige feiten vaststellen. Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.2

[geïntimeerde] is eigenaar van een groot aantal bedrijfsgebouwen, waaronder de gebouwen aan de [adres 1] en de [adres 2] te [plaatsnaam] (hierna: de gebouwen). Deze gebouwen bevinden zich op een industrieterrein.

3.3

In 2004 heeft [geïntimeerde] de gebouwen via zijn assurantietussenpersoon Buro Nomden onder meer voor het brandrisico verzekerd bij Nationale-Nederlanden. Op deze verzekering zijn van toepassing de polisvoorwaarden “Perfect Gebouwenverzekering” (hierna: de polisvoorwaarden). Op het polisaanhangsel is vermeld dat is verzekerd:

“De verzekering heeft betrekking op de adressen;

• [adres 2] te [plaatsnaam] waarin een metaalbewerkingsbedrijf en fabrikant van warmtekrachtcentrales en kantoor.

• [adres 1] , te [plaatsnaam] met de volgende bestemmingen;

-stalling en onderhoud van leasescooters;

-opslag van bedrijf in koffiebekers;

-opslag van bedrijf in gemberwortels;

-opslagen zagerij van bedrijf in kunststof platen;

-opslag van bedrijf in zonnecollectoren;

- opslag werkmaterieel en gereedschappen van bedrijf in betonwerken;

- stalling van meetauto's van Rijkswaterstaat;

-opslag en sorteren van bedrijf in gebruikte kleding en schoenen;”

3.4

De polisvoorwaarden bevatten onder meer de volgende bedingen:

“Artikel 1 Begrippen

(…) 1.4

Gebouw

Een als zodanig omschreven onroerende zaak met inbegrip van:

• al hetgeen volgens verkeersopvatting daarvan deel uitmaakt;

• alle bijbehorende bouwsels die naar hun aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven, voor zover niet voor afzonderlijke sommen verzekerd. Funderingen, zonweringen, antennes en lichtreclames worden niet tot het gebouw gerekend, tenzij deze uitdrukkelijk zijn meeverzekerd.

(…)

Artikel 5 De kking boven de verzekerde som

(…)

Tot ten hoogste 10% van de verzekerde som voor elk onderdeel 5.3 t/m 5.7 afzonderlijk:

5.3

kosten van tuinaanleg en beplanting behorende bij het gebouw tegen alle gedekte gebeurtenissen, (…);

Artikel 13 Onderverzekering

Indien de verzekerde som lager is dan de waarde waarvan wordt uitgegaan bij de schaderegeling, vindt vergoeding van de vastgestelde schade en kosten plaats in de verhouding van de verzekerde som tot die waarde onmiddellijk vóór de gebeurtenis en tot de toepasselijke maxima.

(…)”

3.5

Op 27 augustus 2017 zijn de gebouwen ten gevolge van brand ernstig beschadigd geraakt. Nationale-Nederlanden heeft dekking verleend.

3.6

Ten tijde van de brand was het polisblad van 2 november 2017 van toepassing. De verzekerde som bedroeg € 9.838.773.

3.7

Bij akte van taxatie van 22 februari 2018 hebben EMN namens Nationale-Nederlanden en Von Reth Contra-Expertise namens [geïntimeerde] de schade en kosten van de brand als volgt vastgesteld:

Waarde voor Waarde na Verschil/Schade

Op basis van herbouwwaarde:

Opstal € 14.191.481 € 10.549.350 € 3.642.131

Bestrating/terreinverharding € 950.000 € 911.990 € 38.010

Bereddingskosten € 7.400

Opruimingskosten € 41.720

Tuinaanleg € 2.000

Huurderving € 701.576

3.8

Op 14 maart 2018 heeft Nationale-Nederlanden onder meer als volgt bericht aan [geïntimeerde] :

“Onderverzekering

Uit de expertise is gebleken dat de verzekerde som ten tijde van de schade (zijnde € 9.838.773,00) niet toereikend was en € 15.141.481,00 had moeten bedragen.

Wij hebben daarom onderverzekering toegepast.”

3.9

Op 13 juli 2018 heeft mr. Ripmeester per e-mail het volgende aan Nationale-Nederlanden bericht:

“(…)

In het dossier trof ik onder meer uw e-mail d.d. 14 maart 2018 aan waarin u aangeeft dat de heer [geïntimeerde] (hierna: [geïntimeerde] ) slechts recht zou hebben op vergoeding van een fractie van de brandschade omdat sprake zou zijn van (forse) onderverzekering. (…)

Begrijp ik u juist, dan stelt u zich thans óók nog eens op het standpunt dat de terreinverharding onder de post opstal zou vallen waardoor de onderverzekering op de polis (fors) toeneemt. Dat standpunt is even onlogisch als onjuist. (…)

Ik verneem graag per ommegaande van u dat u uw schadeberekening in opgemelde zin corrigeert. (…)”

Het verloop van de procedure bij de rechtbank

4.1

[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg - samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang - gevorderd dat Nationale-Nederlanden wordt veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 204.477,34 te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten. Aan zijn vordering legde [geïntimeerde] ten grondslag dat de terreinverharding niet behoort tot het gebouw zoals bedoeld in artikel 1.4 van de polisvoorwaarden, maar valt onder het begrip “tuinaanleg” als bedoeld in artikel 5.3 van de polisvoorwaarden, waarvoor de verzekering dekking biedt boven de verzekerde som. Hieruit volgt dat Nationale-Nederlanden met betrekking tot de schade aan de terreinverharding ten onrechte een korting wegens onderverzekering heeft toegepast, en dat Nationale-Nederlanden nog aanvullend € 204.477,34 aan [geïntimeerde] moet uitkeren. [geïntimeerde] heeft kosten voor juridische bijstand moeten maken, en Nationale-Nederlanden is op grond van artikel 6:96 lid 2 BW gehouden deze aan [geïntimeerde] te vergoeden.

4.2

De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een uitleg van de polisvoorwaarden volgens de Haviltex-maatstaf meebrengt dat de terreinverharding niet valt onder het begrip “gebouw” en “al hetgeen volgens verkeersopvatting daarvan deel uitmaakt”. Terreinverharding is evenmin een “bijbehorende bouwsel dat naar zijn aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven”. Naar het oordeel van de rechtbank valt terreinverharding onder het begrip “tuinaanleg” als bedoeld in artikel 5.3 van de polisvoorwaarden. Alhoewel bij het bedrijfscomplex van [geïntimeerde] geen tuin aanwezig was, kan tot een tuininrichting ook bestrating of terreinverharding horen. De eigenaar van een bedrijfscomplex zoals in gebruik bij [geïntimeerde] zal ook de waarde van de terreinverharding willen verzekeren. Naar het oordeel van de rechtbank had Nationale-Nederlanden, indien zij had willen uitsluiten dat terreinverharding verzekerd was, dit duidelijk in de polisvoorwaarden tot uitdrukking moeten brengen. De rechtbank heeft niet het volledige door [geïntimeerde] gevorderde bedrag toegewezen omdat [geïntimeerde] bij zijn berekening van de onderverzekeringsbreuk ten onrechte geen rekening heeft gehouden met bepaalde schade en kosten. [geïntimeerde] heeft daarom aanspraak op een aanvullende uitkering van € 192.819,18. Van dit bedrag heeft de rechtbank de helft (€ 96.409,59) toegewezen, omdat de andere helft van de uitkering op grond van de polisvoorwaarden pas opeisbaar is na uitvoering van het herstel. De rechtbank heeft de vordering tot het betalen van de buitengerechtelijk kosten afgewezen, omdat [geïntimeerde] onvoldoende feitelijk heeft toegelicht dat er buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden anders dan die waarvoor de proceskosten een vergoeding inhouden.

De beoordeling van het principale en incidentele hoger beroep

5.1

In het principale hoger beroep vordert Nationale-Nederlanden - in het kort gezegd - dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen, en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen Nationale-Nederlanden uit hoofde van het bestreden vonnis aan hem heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente. Nationale-Nederlanden vordert terugbetaling van € 192.819,18 omdat, nadat [geïntimeerde] de schade had hersteld, de volledige vordering van [geïntimeerde] opeisbaar was geworden, en door Nationale-Nederlanden overeenkomstig de motivering van het bestreden vonnis is betaald. Daarnaast vordert Nationale-Nederlanden dat [geïntimeerde] in de kosten van beide procedures wordt veroordeeld. [geïntimeerde] heeft in het principale hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, en vordert in het incidentele hoger beroep dat Nationale-Nederlanden alsnog wordt veroordeeld tot het betalen van de buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] . Nationale-Nederlanden heeft de grieven in het incidentele hoger beroep bestreden.

Terreinverharding valt onder het begrip “gebouw”

5.2

Grief 1 in het principaal hoger beroep richt zich tegen rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.9. De rechtbank heeft in deze rechtsoverwegingen geoordeeld dat de terreinverharding niet onder het begrip “gebouw” in artikel 1.4 van de polisvoorwaarden valt. Het hof overweegt hierover het volgende.

5.3

Het komt in deze zaak aan op een uitleg van de polisvoorwaarden. Tussen partijen is niet in geschil dat daarbij de zogeheten Haviltex-norm het uitgangspunt is. Deze norm houdt in dat bij de uitleg van een overeenkomst niet kan worden volstaan met een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen, maar dat de uitleg mede afhankelijk is van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan (de bepalingen in) de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De uitleg van bedingen in een overeenkomst waarover niet is onderhandeld, zoals de polisvoorwaarden waarover het in deze procedure gaat, is met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel.

Daarnaast geldt als uitgangspunt dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen (vgl. HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9435). Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij - op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormelde objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is - binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten en omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht tegen elkaar aan liggen (vgl. HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793).

5.4

Het beroep van [geïntimeerde] op de contra-proferentemregel, die inhoudt dat een onduidelijke bepaling in een overeenkomst moet worden uitgelegd in het nadeel van degene die deze bepaling heeft opgesteld, wordt verworpen. Deze regel is in beginsel alleen van toepassing op overeenkomsten met consumenten. [geïntimeerde] heeft bij het sluiten van de verzekering echter niet gehandeld als consument maar in het kader van zijn bedrijfsvoering. Het hof ziet in de omstandigheden van dit geval geen aanleiding voor een analoge toepassing van de contra-proferentem-regel.

5.5

Het primaire standpunt van Nationale-Nederlanden is dat de terreinverharding bij de bedrijfsgebouwen van [geïntimeerde] naar verkeersopvatting deel uitmaakt van de verzekerde gebouwen, zoals bepaald in artikel 1.4 van de polisvoorwaarden. Het hof is, anders dan [geïntimeerde] , van oordeel dat ook wettelijke bepalingen bij de uitleg van artikel 1.4 een relevan t gezichtspunt kunnen vormen. Nationale-Nederlanden wijst in dit verband terecht op artikel 3:4 lid 1 BW , waarin is bepaald dat alles dat volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een zaak, bestanddeel is van die zaak. Een aard- of nagelvaste verbinding is daarvoor niet vereist. Een aanwijzing dat een zaak volgens verkeersopvatting als onderdeel van een hoofdzaak heeft te gelden, kan onder meer gelegen zijn in de omstandigheid dat de hoofdzaak, indien het onderdeel zou ontbreken, als onvoltooid moet worden beschouwd in de zin dat de hoofdzaak dan niet geschikt is om te beantwoorden aan haar bestemming. Of in een bepaald geval naar verkeersopvatting sprake is van een bestanddeel, moet echter in het licht van alle omstandigheden van het geval beoordeeld worden (HR 17 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2256).

5.6

Het hof is met Nationale-Nederlanden van oordeel dat de verzekerde gebouwen zonder terreinverharding onvoltooid zijn, in die zin dat ze dan niet geschikt zijn om te beantwoorden aan hun economisch doel. De betreffende terreinverharding heeft een uitsluitend functioneel doel, namelijk het ontsluiten van de bedrijfsgebouwen, waarmee het zich onderscheidt van de gebruikelijke sierbestrating (zoals terrassen en looppaden) die wordt aangelegd in het kader van een tuinaanleg. De gebouwen vormen (een onderdeel van) een bedrijventerrein. Zonder een verharde ontsluiting naar de openbare weg zijn de gebouwen niet goed bereikbaar voor klanten, werknemers en leveranciers. Het is ook niet goed voorstelbaar dat een bedrijfshal of een bedrijventerrein, zoals bij [geïntimeerde] in eigendom, wordt verhuurd of verkocht zonder bijbehorende terreinverharding. Het argument van [geïntimeerde] dat een gebouw zonder terreinverharding ook gewoon een gebouw blijft, legt hier tegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Het beroep van [geïntimeerde] op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2256) kan hem evenmin baten. Het ging in die procedure om container- of kweekvelden die met stelcon platen waren verhard, terwijl was gebleken dat er in het economisch verkeer ook onverharde container- of kweekvelden in gebruik zijn. Er kon daarom niet in zijn algemeenheid worden gesteld dat stelcon platen volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaken van container- of kweekvelden. De feiten in deze procedure zijn dus wezenlijk anders.

5.7

Het hof is om de bovenstaande redenen van oordeel dat de terreinverharding waar het hier om gaat volgens verkeersopvatting deel uitmaakt van de verzekerde gebouwen. Of de terreinverharding specifiek op de gebouwen is afgestemd en of [geïntimeerde] op grond van het taxatierapport van [taxateur] had moeten weten dat de waarde van de terreinverharding onderdeel was van de verzekerde som, zoals Nationale-Nederlanden heeft gesteld en door [geïntimeerde] is betwist, kan gelet op het voorgaande in het midden blijven.

5.8

De andere stellingen die [geïntimeerde] ter onderbouwing van zijn standpunt heeft aangevoerd, leiden niet tot een ander oordeel van het hof. [geïntimeerde] voert aan dat het in de verzekeringsbranche bij de afwikkeling van schade gebruikelijk is om schade aan bestrating en terreinverharding als schade aan de tuinaanleg aan te merken, en niet als schade aan het verzekerde gebouw. [geïntimeerde] heeft dit onderbouwd met een verklaring van de heer [naam 1] , schadedeskundige, en een aantal voorbeeldtaxaties waaruit volgt dat schade aan bestrating en terreinverharding is aangemerkt als schade aan de tuin. Nationale-Nederlanden heeft het bestaan van een dergelijk gebruik betwist. Het hof is van oordeel dat het hier niet gaat om de vraag wat bij andere verzekeraars, op grond van andere polisvoorwaarden, gangbaar is, maar om de invulling van het begrip “verkeersopvattingen” in de zin van artikel 1.4 van de hier toepasselijke poliswaarden en met inachtneming van de omstandigheden in deze zaak. Het staat Nationale-Nederlanden immers vrij om, binnen de grenzen van het in rechtsoverweging 5.4 omschreven kader, de reikwijdte van de dekking vast te stellen. Het hof gaat daarom voorbij aan het aanbod van [geïntimeerde] om de heren [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] te horen over de gebruikelijke wijze van schadevaststelling omdat dit niet tot een ander oordeel van het hof leidt.

5.9

Ook de definitie van het woord “gebouw” in de Van Dale, het begrip “gebouw” in de Woningwet en de omstandigheid dat op het polisblad staat vermeld dat de verzekering betrekking heeft op onder meer het adres aan de [adres 2] “waarin” een metaalverwerkingsbedrijf is gevestigd bieden, anders dan [geïntimeerde] aanvoert, geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Dat de terreinverharding (taalkundig) geen gebouw is, staat er niet aan in de weg dat deze naar verkeersopvattingen deel uitmaakt van een gebouw. Ook de door het Verbond van Verzekeraars opgestelde “herbouwwaardemeter woningen” biedt geen nader aanknopingspunt. Het gaat hier immers niet om schade aan een woning, maar om schade aan bedrijfsgebouwen, en uit de toelichting bij de herbouwwaardemeter volgt juist dat de waardevaststelling van zakelijke objecten specialistenwerk is.

5.10

Het hof overweegt ten overvloede dat de terreinverharding die in deze zaak aan de orde is niet kan worden aangemerkt als “tuinaanleg en beplanting” in de zin van artikel 5.3 van de polisvoorwaarden. Niet iedere terreinverharding rondom een gebouw maakt onderdeel uit van een tuin. Partijen zijn het er bovendien over eens dat bij de verzekerde gebouwen geen tuin (in de zin van een terreindeel met beplanting) aanwezig is. Er is daarom naar het oordeel van het hof geen reden om de schade aan de terreinverharding aan te merken als schade aan tuinaanleg.

5.11

Het hof is dus van oordeel dat uitleg van de polis meebrengt dat de terreinverharding in de omstandigheden van dit geval naar verkeersopvattingen onderdeel uitmaakt van de verzekerde gebouwen. Dit betekent dat Nationale-Nederlanden de waarde van de terreinverharding mag meetellen bij het toepassen van de onderverzekeringsbreuk.

Slotoverwegingen

5.12

Nu grief 1 in het principaal hoger beroep slaagt, behoeven de overige grieven geen verdere bespreking. Omdat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, en de vorderingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg alsnog zal afwijzen, kan [geïntimeerde] ook geen aanspraak maken op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Het incidentele hoger beroep wordt daarmee verworpen.

5.13

Nationale-Nederlanden heeft terugbetaling gevorderd van al hetgeen zij ter uitvoering van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan. De rechtbank heeft Nationale-Nederlanden in het dictum (onder meer) veroordeeld om € 96.409,59 aan [geïntimeerde] te betalen. Dit komt overeen met 50% van de schade-uitkering. Uit rechtsoverweging 4.11 van het bestreden vonnis vloeit voort dat [geïntimeerde] na herstel van de schade ook aanspraak heeft op het resterende gedeelte van de schade-uitkering. Tussen partijen staat vast dat Nationale-Nederlanden op grond van dit vonnis inmiddels de volledige schade-uitkering aan [geïntimeerde] heeft voldaan. Nationale-Nederlanden vordert terugbetaling door [geïntimeerde] van het gehele bedrag. [geïntimeerde] heeft de vordering inhoudelijk niet weersproken. Het hof is van oordeel dat de door Nationale-Nederlanden gevorderde terugbetaling in zijn geheel is op te vatten als een vordering tot ongedaanmaking van een ingevolge het vonnis verrichte prestatie, en dus als een direct gevolg van de vordering tot vernietiging van het vonnis (HR 30 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7327). De vordering van Nationale-Nederlanden tot terugbetaling van het gehele bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente, zal daarom worden toegewezen.

5.14

Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog volledig zal afwijzen. Het hof zal [geïntimeerde] gelet op deze uitkomst veroordelen in de kosten van de gehele procedure. De kosten van de procedure bij de rechtbank bestaan aan de zijde van Nationale-Nederlanden uit € 4.804 aan salaris advocaat (€ 2.402 x 2 punten) en € 3.946 aan griffierecht. De kosten van het principaal hoger beroep bedragen aan de zijde van Nationale-Nederlanden € 101,06 voor de appeldagvaarding, € 2.020 aan griffierecht, en € 8.128 (€ 4.064 x 2 punten) aan salaris advocaat. De kosten aan de zijde van Nationale-Nederlanden in het incidenteel hoger beroep worden vastgesteld op € 4.064 (1 punt) aan salaris advocaat. De door Nationale-Nederlanden gevorderde nakosten, met rente, zijn eveneens voor toewijzing vatbaar.

Beslissing

Het hof:

- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 september 2019,

en opnieuw rechtdoende:

- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;

- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Nationale-Nederlanden tot op 18 september 2019 begroot op € 3.946 aan verschotten en € 4.804 aan salaris advocaat;

- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Nationale-Nederlanden tot op heden in het principaal hoger beroep begroot op € 2.121,06 aan verschotten en € 8.128 aan salaris advocaat, en in het incidenteel hoger beroep op € 4.064 aan salaris advocaat, en op € 163 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;

- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Nationale-Nederlanden van al hetgeen Nationale-Nederlanden ter uitvoering van het bestreden vonnis aan hem heeft voldaan vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van de betaling tot aan de dag der algehele voldoening;

- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, J.M.T. van der Hoeven-Oud en J.J. Kuipers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature