U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Mediation in strafzaak – mishandeling van een kassamedewerkster in een bouwmarkt.

Uitspraak



Rolnummer: 22-001680-20

Parketnummer: 09-099142-20

Datum uitspraak: 26 maart 2021

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 26 juni 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1972,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is omtrent de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, beslist als nader in het vonnis omschreven.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

zij op of omstreeks 10 april 2020 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door haar:

- ( met kracht) beet te pakken bij haar polo/t-shirt (ter hoogte van de kraag) en/of

- ( vervolgens) (met kracht) naar voren te trekken, in elk geval aan haar kleding en/of lichaam te trekken, ten gevolge waarvan slachtoffer van haar stoel af viel en/of op de grond viel en/of (met kracht) met haar hoofd, in elk geval haar lichaam, tegen een plaat plexiglas aan kwam en/of

- ( vervolgens) (nogmaals) (met kracht) aan het lichaam te trekken, ten gevolge waarvan slachtoffer met haar schouder, in ek geval haar lichaam, tegen de/het kassa(hokje) aankwam, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) breuk en/of dispositie van de schouder/arm (arm uit de kom) ten gevolge heeft gehad.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 25 dagen subsidiair 12 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof een tekstuele correctie aanbrengt in de bewezenverklaring. Ook komt het hof tot een andere strafoplegging en motivering daarvan, alsmede tot een andere beslissing met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding.

Gevoerd verweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman met betrekking tot het tenlastegelegde aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het strafverzwarende gevolg, te weten het zwaar lichamelijk letsel.

Het hof overweegt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel moet worden vooropgesteld dat artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht een opsomming bevat van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt, maar dat die bepaling de rechter de vrijheid laat om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij kunnen als algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.

Ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat het slachtoffer, als gevolg van het handelen van de verdachte, tegen de kassa is gevallen waardoor zij een dispositie van haar schouder/arm heeft opgelopen, die tot op heden niet volledig is hersteld. Ter terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer lange tijd niet heeft kunnen werken en ook thuis haar taken niet kon vervullen, voorts dat de behandelingen nog steeds doorgaan en dat zij binnenkort weer een afspraak heeft bij een orthopedisch chirurg. Zij is nog altijd beperkt in haar dagelijkse/huishoudelijke bezigheden. Sinds kort heeft zij haar fulltime dienstverband in de bouwmarkt hervat, maar zij is nog niet in staat haar vaste werkzaamheden van voor het incident uit te voeren. Nu er 11 maanden na het incident nog steeds klachten zijn die het slachtoffer beperken in haar gewone (beroeps) bezigheden kwalificeert het hof het letsel dat is ontstaan als gevolg van de handelwijze van de verdachte als zwaar lichamelijk letsel.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

zij op of omstreeks 10 april 2020 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door haar:

- (met kracht) beet te pakken bij haar polo/t-shirt (ter hoogte van de kraag) en/of

- ( vervolgens) (met kracht) naar voren te trekken, in elk geval aan haar kleding en/of lichaam te trekken, ten gevolge waarvan het slachtoffer van haar stoel af viel en/of op de grond viel en/of (met kracht) met haar hoofd, in elk geval haar lichaam, tegen een plaat plexiglas aan kwam en/of

- ( vervolgens) (nogmaals) (met kracht) aan het lichaam te trekken, ten gevolge waarvan het slachtoffer met haar schouder, in elk geval haar lichaam, tegen de/het kassa(hokje) aankwam, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) breuk en/of dispositie van de schouder/arm (arm uit de kom) ten gevolge heeft gehad.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolg heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich in een bouwmarkt, uit ongenoegen over de bejegening, schuldig gemaakt aan mishandeling van een kassamedewerkster, ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te vallen en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op lichamelijke integriteit van het slachtoffer.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 februari 2021, op grond waarvan het hof de verdachte aanmerkt als een first offender.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het feit erkend en inzicht getoond in het kwalijke van haar handelen. Dit weegt het hof in het voordeel van de verdachte mee.

Voorts is gebleken dat de verdachte bereid was zich open te stellen voor bemiddeling. Zij en het slachtoffer hebben inmiddels een succesvol mediation -traject hebben doorlopen, waarin ze nader tot elkaar zijn gekomen. De verdachte heeft tegenover het slachtoffer welgemeend spijt betuigd en excuses gemaakt. Het slachtoffer heeft dit ruimhartig geaccepteerd. Een mediation-overeenkomst kon niet worden gesloten wegens verschil van inzicht over de gevorderde schadevergoeding. Het hof zal in het voordeel van de verdachte meewegen dat het mediation-traject voor het overige voor beide partijen een heel bevredigend uitkomst had, zoals zij elk ter terechtzitting hebben bevestigd.

Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]

In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 8.330,00, bestaande uit € 5.830,00 ter zake van materiële schade en

€ 2.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, en wel tot een bedrag van € 2.500,00 ter zake van immateriële schade, en niet-ontvankelijkverklaring ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.

De behandeling van de vordering voor zover het de materiële schade betreft, levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering thans onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij dient derhalve in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit deel van de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan haar vordering voor dit deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Het hof acht evenwel aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen- voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.

Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van

€ 2.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.

Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 25 (vijfentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 12 (twaalf) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 april 2020.

Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts,

mr. A.J.M. Kaptein en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 maart 2021.

Mr. A.J.M. Kaptein is buiten staat dit arrest te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature