Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Omgangsregeling. Verwijzing naar omgangshuis. Geen traject omgangshuis gestart. Ander traject niet mogelijk omdat de vrouw niet meer met de man wil praten. Bekrachtiging beschikking rechtbank ter zake van de omgangsregeling.

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.219.656/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 14-8273

zaaknummer rechtbank : C/10/461063

beschikking van de meervoudige kamer van 1 april 2020

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. K. el Joghrafi te Hoogvliet Rotterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. V.S. Waterval te Spijkenisse .

In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,

locatie: Rotterdam.

hierna te noemen: de raad.

1 Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1.

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikkingen van 4 juli 2018 en van 8 mei 2019, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.

1.2.

Bij de beslissing van 8 mei 2019 heeft het hof de behandeling van de zaak ten aanzien van de omgang pro forma aangehouden tot 28 december 2019 en de ouders verwezen naar het Rotterdams Omgangshuis voor begeleiding bij het tot stand brengen van contact tussen de vader en de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2009 te [geboorteplaats] , en voor het maken van afspraken over (het starten van) een omgangsregeling.

1.3

Op 8 januari 2020 is bij het hof ingekomen een brief van Horizon, jeugdzorg en onderwijs van 7 januari 2020, met als bijlage een eindverslag van het traject Rotterdams Omgangshuis van 11 december 2019.

1.4.

Op 12 februari 2020 is ingekomen een brief van de Raad van 11 februari 2020, waarbij is medegedeeld dat de raad aanwezig is ter zitting en ter zitting verweer zal voeren.

1.5

De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de vader, bijgestaan door mr. A.T. Tilburg, die heeft waargenomen voor de advocaat van de vader;

- de raad, vertegenwoordigd door [geboorteplaats] .

2 De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1.

In geschil is de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht tussen de vader en [de minderjarige] .

2.2.

Horizon geeft met betrekking tot het traject van de ouders bij het Rotterdams Omgangshuis het volgende weer. De ouders hebben na het vorige traject wel enig mailcontact met elkaar gehad maar er heeft geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaatsgevonden. Beide ouders vinden de reis naar de locatie van het omgangshuis te ver. Het omgangshuis heeft daarop de ouders verteld dat er geen andere mogelijkheden vanuit het omgangshuis zijn en dat er meerdere ouders zijn die vanuit de regio’s [regio 1] en [regio 2] naar het omgangshuis komen. De ouders hebben besloten dat het voor hen niet mogelijk is om naar het omgangshuis te komen vanwege de lange reistijd en de kosten die daarmee gemoeid zijn. Afgesproken is dat de vader contact met het Jeugd Ondersteunings Team (JOT) zal opnemen om te vragen of daar mogelijkheden zijn voor het begeleiden van de omgang en de vader zal dit aan de moeder laten weten. De ouders zijn beiden van mening dat er eerst gesprekken moeten plaatsvinden waarin zij zonder verwijten met elkaar kunnen spreken, voordat er contact kan zijn tussen [de minderjarige] en de vader.

2.3.

Ter zitting is dit verslag met alle aanwezigen besproken.

2.4.

De moeder is van mening dat de vader zich niet inspant om contact op te nemen met [de minderjarige] . De vader neemt nooit contact op. Zij wil niet dat er nog een omgangsregeling met de vader komt. De moeder stelt dat er eerst gesprekken moeten plaatsvinden tussen haar en de vader, maar vervolgens heeft zij ter zitting gezegd dat zij niet meer in gesprek wil gaan met de vader onder begeleiding van het JOT, mocht het JOT die begeleiding kunnen bieden. De moeder vindt dat de zaak al te lang duurt.

2.5.

De vader voert aan dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Hij wil een rol spelen in het leven van [de minderjarige] . De vader heeft begin februari 2020 contact gezocht met het JOT met een verzoek om ondersteuning bij het tot stand brengen van omgang met [de minderjarige] . Hij heeft verder nog niets vernomen. Zodra de vader wel iets van het JOT hoort, zal hij dat aan de moeder laten weten. De vader is niet bekend met het adres van de moeder, dus een kaartje sturen kan hij niet.

2.6.

De raad heeft medegedeeld dat er een raadsonderzoek is gestart naar de situatie bij de moeder thuis vanwege een melding van zorgen bij de raad. Er zijn geen aanwijzingen waarom contact tussen de vader en [de minderjarige] slecht voor [de minderjarige] zou zijn. Het is belangrijk dat er contact gaat komen tussen [de minderjarige] en de vader. Negatieve ideeën van [de minderjarige] over de vader kunnen alleen van de moeder komen, want [de minderjarige] was twee en een half jaar oud toen hij de vader voor het laatst zag.

2.7.

Het hof overweegt als volgt. Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).

Indien de rechter de gronden die de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (Hoge Raad 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).

2.8.

Het hof ziet geen grond om anders te oordelen over de wenselijkheid van omgang tussen de vader en [de minderjarige] dan het heeft geoordeeld in zijn beschikking van 8 mei 2019. Het hof heeft toen overwogen dat het van belang is dat een kind zijn of haar vader leert kennen en zo mogelijk contact met hem dient te hebben en dat niet is gebleken van omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken. Duidelijk is dat de verhouding tussen de ouders al geruime tijd is verstoord en dat zij weinig tot geen vertrouwen in elkaar hebben. Dat brengt echter nog niet met zich mee dat geen omgang tussen de minderjarige en de vader dient plaats te vinden. Het hof volgt het oordeel van de rechtbank, dat het niet hebben van contact met de niet-verzorgende ouder in beginsel een bedreiging is voor de ontwikkeling van een kind en dat het kind tegen die bedreiging zoveel mogelijk moet worden beschermd.

De raad heeft in zijn rapport van 11 januari 2019, zoals ook in de eerdere beschikking is weergegeven, gesteld dat het feit dat [de minderjarige] sinds zijn tweede jaar geen contact meer heeft gehad met de vader, dat hij weet dat de vader is weggelopen en dat hij op de hoogte is van de juridische procedures, nadelig is voor zijn (identiteits)ontwikkeling. Het is voor een goede ontwikkeling van [de minderjarige] belangrijk dat hij met zowel de moeder als de vader onbelast contact heeft. [de minderjarige] moet de mogelijkheid krijgen om zichzelf een beeld te vormen over de vader. De raad ziet geen contra-indicaties in het starten van omgang. De raad is van mening dat de huidige situatie, waarin er geen contact is tussen de ouders, het lastiger zal maken voor [de minderjarige] om contact met de vader aan te gaan.

Het hof acht de opstelling van de moeder zorgelijk. Zij wil niet meer in gesprek met de vader en zij licht [de minderjarige] in over wat er aan procedures tussen ouders speelt, terwijl [de minderjarige] hiermee niet belast zou moeten worden. [de minderjarige] kan, zoals de raad ook stelt, problemen met zijn identiteitsontwikkeling krijgen als hij geen kans krijgt om zijn vader te leren kennen. De moeder heeft tegen de raad gezegd, zoals volgt uit het raadsrapport, dat zij het nodig heeft dat de vader een vader is voor [de minderjarige] . Het hoort bij goed ouderschap dat de moeder zich er actief voor inspant dat contact tussen [de minderjarige] en zijn vader wordt gerealiseerd. Het hof is van oordeel dat het uitblijven van dit contact strijdig is met de belangen van [de minderjarige] . Dat het al lang duurt dat er geen contact tussen vader en zoon is, wat daarvan ook de oorzaak is, geen grond om nu geen contact tot stand te brengen.

2.9.

De moeder heeft ter zitting gesteld dat zij niet meer in gesprek wenst te gaan met de vader. Dit betekent echter niet dat daardoor de omgang tussen de vader en [de minderjarige] moet worden geblokkeerd. De regeling die de rechtbank heeft vastgesteld is beperkt in omvang en zal [de minderjarige] en de vader de mogelijkheid geven contact met elkaar aan te gaan. Het is vervolgens aan de ouders om deze regeling in overleg uit te breiden.

Het hof verenigt zich verder met de gronden waarop de rechtbank een dwangsom aan het door de moeder nakomen van de omgangsregeling heeft verbonden. Er is niet gebleken van omstandigheden waardoor er nu niet langer een grond zou zijn om een dwangsom aan de nakoming te verbinden. De grief van de moeder hierover wordt dan ook gepasseerd.

2.10.

De slotsom is daarom dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd.

6 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2017;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.A.F. Donders en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door V.N. Gijlstra als griffier en is op 1 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature