Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Kort geding. Hoger beroep omgangregeling. Verzetten zwaarwegende belangen van de minderjarigen zich tegen omgang? Dwangsom.

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.258.332/01

Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/569755 / KG ZA 19/237

Arrest van 28 januari 2020

Inzake

[de vrouw] ,

woonplaats kiezende aan het adres van haar advocaat te Voorburg,

appellante,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. J.C.G.J. van der Linden te Voorburg,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. F. Kellouh te Den Haag.

Het verloop van het geding

De vrouw is op 12 april 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 14 maart 2019 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, team handel, tussen partijen gewezen.

In de memorie van grieven heeft de vrouw twee grieven geformuleerd.

Bij memorie van antwoord heeft de man verweer gevoerd.

Partijen hebben arrest gevraagd, de vrouw heeft daartoe haar procesdossier gefourneerd.

De beoordeling van het hoger beroep

Enige feiten

1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren:

- [naam een] , geboren op [in] 2013, en

- [naam twee] , geboren op [in] 2015.

2. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [naam een] , de vrouw heeft alleen het ouderlijk gezag over [naam twee] . De minderjarigen verblijven bij de vrouw.

3. Bij vonnis in kort geding van 8 maart 2018 is onder meer bepaald dat de man, totdat in de bodemprocedure anders zal zijn beslist, wekelijks gedurende een uur omgang zal hebben met de minderjarigen, onder begeleiding van een neutrale derde persoon en op een neutrale locatie – bij voorkeur via Samen Veilig of het Omgangshuis – en dat de vrouw daaraan haar medewerking zal verlenen.

4. Bij een volgende procedure in kort geding hebben partijen ter zitting van 28 augustus 2018 met betrekking tot de omgangsregeling overeenstemming bereikt, welke overeenstemming is opgenomen in een door beide partijen ondertekend proces-verbaal. De overeenstemming zoals opgenomen in het proces-verbaal luidt als volgt:

- Vanaf 8 september 2018 zal begeleide omgang plaatsvinden tussen de man en de kinderen via het Omgangshuis te [plaatsnaam] of een andere in overleg af te spreken locatie beginnend met 3 keer 1 uur van 12.00 uur tot 13.00 uur op de zaterdag of de zondag. Voor 8 september 2018 zullen partijen een intakegesprek hebben bij Het Omgangshuis.

- Daarna wordt de omgang uitgebreid naar 3 keer 3 uur van 12.00 uur tot 15.00 uur op de zaterdag of de zondag.

- Daarna wordt de omgang uitgebreid naar 3 keer van 12.00 uur tot 18.00 uur op de zaterdag of de zondag.

- Vervolgens wordt de omgang uitgebreid naar 3 keer 9.00 uur tot 18.00 uur op de zaterdag of de zondag.

- Na het tweede omgangsmoment van 9.00 uur tot 18.00 uur vindt er een evaluatiegesprek plaats tussen partijen. Als uit de evaluatie blijkt dat de omgang goed verloopt, vindt een uitbreiding van de omgang plaats met een overnachting. De overnachting zal de tweede of derde zaterdag na de evaluatie plaatsvinden. De omgang zal dan plaatsvinden van 9.00 uur op zaterdag tot 18.00 uur op zondag.

- De facetimegesprekken tussen de man en de kinderen lopen door onder begeleiding van maatschappelijk werkster ( [naam] ).

- Partijen dragen ieder de eigen proceskosten.

- Partijen stemmen in met doorhaling per heden van de procedure.

5. In een opvolgend kort geding hebben partijen vervolgens ter zitting van 18 oktober 2018 afgesproken dat het WilmaHuis de op 28 augustus 2018 overeengekomen voorlopige omgangsregeling zal begeleiden. Deze afspraak is vastgelegd in een door beide partijen ondertekend proces-verbaal.

Eerste aanleg

6. De man wenst nakoming door de vrouw van de gemaakte afspraken zoals deze zijn vastgelegd in het proces-verbaal van 29 (het hof begrijpt 28) augustus 2018, onder bepaling van een dwangsom. De vrouw is van mening dat het contact tussen de man en de minderjarigen alleen onder begeleiding plaats mag vinden.

7. De voorzieningenrechter heeft, met wijziging in zoverre van voornoemd proces-verbaal van 28 augustus 2018, de vrouw veroordeeld tot medewerking aan de voorlopige zorgregeling, waarbij de minderjarigen bij de man zullen zijn – zonder begeleiding door derden - :

- op zaterdag 16 maart 2019 van 9.00 uur tot 18.00 uur;

- om de week van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij het eerste weekend op zaterdag 30 maart 2019 zal plaatsvinden;

waarbij de man de kinderen zal ophalen bij het WilmaHuis en de kinderen daar ook weer zal terugbrengen.

De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250,- voor elke keer dat zij aan de voorlopige zorgregeling geen uitvoering geeft, met een maximum van € 5.000,-.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Vorderingen hoger beroep

8. De vrouw vordert dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende:

- de vorderingen van de man afwijst;

- met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties, te voldoen binnen 7 dagen na het wijzen van het arrest, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn betaald, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.

9. De man voert verweer en vordert – zo begrijpt het hof zijn petitum - dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk verklaart dan wel haar vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis afwijst, onder bekrachtiging van het bestreden vonnis;

- de vrouw veroordeelt in de kosten van de procedure in beide instanties, te voldoen binnen 7 dagen na het wijzen van het arrest, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen de genoemde termijn zijn betaald, hierover van de achtste dag rente verschuldigd is.

Standpunten partijen

10. De vrouw geeft allereerst aan dat het voor haar niet goed voelt toch de memorie van grieven in te dienen omdat partijen immers dichter bij elkaar lijken te zijn gekomen, en de memorie van grieven daar verandering in zou kunnen brengen. Zij heeft de memorie van grieven toch ingediend omdat het voor haar belangrijk is om vrij van de dreiging van een dwangsom afspraken te kunnen maken. Ter onderbouwing van haar appel voert de vrouw vervolgens het volgende aan. De vrouw is van mening dat van haar nagenoeg het onmogelijke is verwacht, nu zij de kinderen voor onbegeleide omgang aan de man mee moest geven terwijl er sprake was van allerlei contra-indicaties. Zo gaf [naam een] zelf aan dat hij niet naar de man wilde en durfde. Ook de school sprak intussen zorgen uit omtrent het welzijn en functioneren van [naam een] ; dit begon rond de periode dat de omgang met de man werd opgestart. De school raadde sterk aan om [naam een] in behandeling te laten gaan voor hetgeen hij heeft gezien en meegemaakt, maar de man gaf hier geen toestemming voor. De vrouw is zelf door de man bedreigd toen zij de kinderen onbegeleid kwam brengen, waardoor haar angst vergroot werd en het vertrouwen in de man tot het vriespunt daalde. [naam een] heeft in een gesprek met de adviserend kinderpsycholoog diverse signalen afgegeven die door haar als ernstig zijn aangemerkt. Op basis hiervan is een melding gedaan bij Veilig Thuis. Omdat de vrouw de uitkomsten van de bodemprocedure wilde afwachten, is de melding even vastgehouden door Veilig Thuis. Op het moment van het kort geding speelden deze zorgen al bij de vrouw. De vrouw zat klem tussen enerzijds het belang van de man om de kinderen te zien en het belang van de kinderen om een band met de man te behouden en anderzijds door de grote zorgen die zij had en heeft om het welzijn van de kinderen. De vrouw acht, als hoofdverzorger van de kinderen, onbegeleide omgang tussen de man en de kinderen niet in het belang van de kinderen. De vrouw geeft aan dat zij zich ter zitting van 28 augustus 2018 geïntimideerd voelde en haar gevoel en wensen onvoldoende heeft kunnen uitspreken, mede door de confrontatie met de man. Hierdoor heeft zij ingestemd met een regeling die door haar eigenlijk niet gedragen werd en kon zij deze afspraken niet nakomen. De opgelegde dwangsom is volgens de vrouw niet op zijn plaats, aangezien zij niet weigerachtig is om aan omgang mee te werken en er bovendien sprake is van de reeds genoemde contra-indicaties voor omgang. De vrouw biedt bewijs aan van haar stelling dat er contra-indicaties zijn voor omgang, die worden onderschreven door de intern begeleider van school, door het inbrengen van diverse verklaringen.

11. De man voert verweer en stelt dat er geen sprake is van contra-indicaties voor onbegeleide omgang tussen hem en de kinderen. Hij is altijd goed voor de kinderen geweest en de omgang tussen hem en de kinderen gaat nu ook goed. Juist de dwangsom heeft hier volgens hem een duidelijke rol bij gespeeld. Voorheen stopte de vrouw de omgang keer op keer en nu denkt zij na en frustreert zij de omgang niet meer zonder reden en op basis van onwaarheden. Het is volgens de man niet juist en ook niet komen vast te staan dat [naam een] niet naar hem toe zou willen. Ook de door de vrouw gestelde zorgen van de school zijn er niet. Begeleiding en toestemming van [naam een] is destijds niet met de man besproken, hij werd overal buiten gehouden. Het is een bekend gegeven dat schoolprestaties van kinderen bij een echtscheiding achteruit kunnen gaan. Dit heeft niets met de eventuele omgangsregeling te maken. Uit de stukken blijkt bovendien dat de omgang tussen de man en de kinderen alleen maar goed voor de kinderen is. De situatie over de bedreiging is door de vrouw totaal uit zijn verband getrokken. De door de vrouw genoemde melding bij Veilig Thuis is meteen afgesloten nadat een gesprek met de man heeft plaatsgevonden en Veilig Thuis de situatie heeft onderzocht. Uit het vorenstaande volgt volgens de man dat het opleggen van de dwangsom meer dan gerechtvaardigd is, aangezien de vrouw bij gebreke van contra-indicaties stelselmatig niet heeft meegewerkt aan het tot stand komen van een (onbegeleide) omgangsregeling. De man betwist voorts nog dat er sprake is geweest van intimidatie tijdens de zitting van 28 augustus 2018. De afspraken zijn gemaakt door partijen en hun advocaten, in een aparte kamer van de rechtbank.

Het oordeel van het hof

12. Het hof stelt voorop dat de onderhavige procedure een procedure in kort geding betreft, waarin het gaat om het treffen van een ordemaatregel.

13. Uitgangspunt is, zoals ook de voorzieningenrechter heeft aangegeven, de voorlopige zorgregeling die partijen zijn overeengekomen ter zitting van de voorzieningenrechter op 28 augustus 2018, en die is vastgelegd in het proces-verbaal van diezelfde datum. Het hof gaat er van uit dat dit een overeenkomst is, die rechtsgeldig tussen partijen tot stand is gekomen. De vrouw is ter zitting en bij de totstandkoming van de overeenkomst bijgestaan door een advocaat. Voorts maakt het hof noch uit hetgeen door de vrouw naar voren is gebracht noch uit de overgelegde stukken op dat de vrouw op enige wijze gedwongen is met die voorlopige zorgregeling akkoord te gaan. Bovendien is de regeling binnen twee maanden in een nieuwe procedure in kort geding weer ter sprake gekomen ter zitting bij een voorzieningenrechter. De vrouw werd ook hier bijgestaan door een advocaat en had de gelegenheid om haar bezwaren tegen de overeenkomst naar voren te brengen, hetgeen zij blijkbaar niet heeft gedaan. Immers, partijen zijn aldaar overeengekomen dat de omgangsregeling van 28 augustus 2018 zal worden nageleefd, alleen nu via een andere neutrale derde persoon, te weten het WilmaHuis.

14. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken van zwaarwegende belangen van de minderjarigen die zich verzetten tegen (onbegeleide) omgang tussen de man en de minderjarigen en tegen uitbreiding van de contacten tussen de man en de minderjarigen. Het hof sluit zich aan bij de gronden van de voorzieningenrechter en neemt deze over. Ook in hoger beroep is niet gebleken van zwaarwegende belangen op grond waarvan het belang van de minderjarigen zich tegen omgang met de man als vastgelegd in het proces-verbaal van 28 augustus 2018, en inmiddels gewijzigd door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis, zou verzetten. De vrouw heeft in hoger beroep geen stukken in het geding gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. Het hof is uit de overgelegde stukken niet gebleken van contra-indicaties voor (onbegeleide) omgang tussen de man en de minderjarigen. Uit de verslagen van het WilmaHuis blijkt dat de omgang tussen de man en de minderjarigen goed is verlopen. Aan hetgeen de vrouw stelt met betrekking tot de adviserend kinderpsycholoog gaat het hof voorbij. De e-mail die de vrouw als bijlage 3 bij haar memorie van grieven in het geding heeft gebracht is geschreven door ene ‘ [naam] ’. In deze e-mail noemt deze [naam] zich de individuele begeleidster/gezinsondersteuner bij het gezin en zij schrijft dat zij vanuit haar deskundigheid als adviseur kinderpsychologie de bevoegdheid heeft om gedragsveranderingen te kunnen analyseren en observeren. De e-mail is echter slechts ondertekend met ‘ [naam] ’ en het e-mailadres is onleesbaar gemaakt, zodat voor het hof op geen enkele wijze te achterhalen is in welke hoedanigheid dan wel vanuit welke expertise deze persoon haar advies uitbrengt.

Inmiddels is ook, zo begrijpt het hof uit de stukken, tussen partijen een (bodem)procedure aanhangig in welke procedure op 8 mei 2019 een gezinsvoogd is benoemd die een rol zal gaan spelen in het omgangstraject.

Dit alles maakt dat het hof het bestreden vonnis in zoverre zal bekrachtigen.

Dwangsom

15. Gelet op de weigerachtige houding van de vrouw om omgang tussen de man en de minderjarigen te laten plaatsvinden, acht het hof een dwangsom nog steeds geëigend. Het hof zal het bestreden vonnis ook in dat opzicht bekrachtigen.

Bewijsaanbod

16. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van de vrouw om diverse verklaringen in het geding te brengen ter onderbouwing van de door haar gestelde contra-indicaties. Nog daargelaten dat een procedure in kort geding zich in het algemeen niet leent voor het toelaten tot bewijs, had de vrouw deze verklaringen direct bij haar memorie van grieven in het geding kunnen brengen.

Proceskosten

17. In het feit dat partijen een affectieve relatie hebben gehad, ziet het hof aanleiding de proceskosten – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard - te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het bestreden vonnis van 14 maart 2019 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen;

compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat iedere partijen zijn eigen kosten draagt;

wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A.N. Labohm en P.B. Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2020 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature