Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Poging doodslag in het verkeer en vervolgens verlaten plaats ongeval. Veroordeling tot drie jaar gevangenisstraf en tot vier jaar ontzegging rijbevoegdheid. Met bestelbus ingereden op het slachtoffer. Zeer ernstig letsel: been moest worden geamputeerd. Overwegingen inzake opzet. Vaststelling feitelijke toedracht mede aan de hand van camerabeelden. Slachtoffer is in “hulpeloze” toestand achtergelaten. Exceptie straffeloosheid (tijdig vrijwillig melden bij de politie) gaat niet op. Aanwezigheid van omstanders bij het verlaten slachtoffer staat bewezenverklaring niet in de weg.

Uitspraak



Rolnummer: 22-005248-19 PROMIS

Parketnummer: 09-180017-19

Datum uitspraak: 22 juli 2020

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 november 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats]

op [geboortedatum],

adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 8 juli 2020.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder

1. primair -impliciet primair- ten laste gelegde (poging tot moord) vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair -impliciet subsidiair- ten laste gelegde(poging tot doodslag) en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 26 juli 2019 te [plaats], gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een (bedrijfs)auto met hoge/verhoogde snelheid (meermalen) tegen die [slachtoffer] is aangereden en/of (vervolgens) (meermalen) over genoemde [slachtoffer] is heengereden en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) die [slachtoffer] (meermalen) heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 26 juli 2019 te [plaats], gemeente [plaats] aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzeld been, heeft toegebracht door met een (bedrijfs)auto met hoge/verhoogde snelheid (meermalen) tegen die [slachtoffer] aan te rijden en/of (vervolgens) (meermalen) over genoemde [slachtoffer] heen te rijden en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) die [slachtoffer] (meermalen) te slaan/stompen;

2.

dat hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats], gemeente [plaats], op/aan (op de hoek) [plaats], op of omstreeks 26 juli 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, letsel of schade aan een ander (te weten [slachtoffer]) is toegebracht en/of een ander (te weten genoemde [slachtoffer]), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair –impliciet primair- ten laste gelegde (poging tot moord) en ter zake van het onder 1 primair -impliciet subsidiair- ten laste gelegde (poging tot doodslag) en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Nadere (bewijs)overwegingen feit 1 primair

Inleiding

In de namiddag van vrijdag 26 juli 2019 raakt [slachtoffer] (verder: het slachtoffer) in [plaats] op de stoep bij een kruising levensgevaarlijk gewond. Hij is aangereden door een bestelbus die werd bestuurd door de verdachte.

Op de hoek van de [plaats] komt de bestelbus na een harde klap tot stilstand tegen een hekwerk van het bedrijf [naam]. Door dit geweld is dat hekwerk omgevallen. Daar ligt het slachtoffer. De verdachte stapt vervolgens uit en geeft het slachtoffer een paar klappen in het gezicht. Daarna rijdt hij weg.

Het rechterbeen van het slachtoffer bleek verbrijzeld en moest dientengevolge worden geamputeerd.

De verdachte wordt primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot levensberoving van het slachtoffer (doodslag), al dan niet met voorbedachte raad (moord).

Standpunten

Zowel de advocaat-generaal en de verdediging stellen dat poging tot moord niet kan worden bewezen.

Volgens de advocaat-generaal is wel sprake van een poging tot doodslag.

De verdediging bepleit ook hiervan vrijspraak omdat sprake was van een ongeluk: de verdachte heeft geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. Volgens de verdachte liep het slachtoffer hem over de rotonde dreigend tegemoet, raakte hij daardoor in “shock”, dook hij naar beneden en reed hij vervolgens met de bestelbus onbedoeld tegen het slachtoffer aan.

Tussenconclusie

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat een poging tot moord niet kan worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met “voorbedachte rade” heeft gehandeld. Dat leidt tot partiele vrijspraak en wel van het onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde.

Evenmin kan worden vastgesteld dat het volle, oftewel onvoorwaardelijke opzet, van de verdachte was gericht op de dood van het slachtoffer. Om die reden zal het handelen van de verdachte langs de lat van het voorwaardelijke opzet worden beoordeeld.

Een nadere schets van de feiten

Alvorens tot die beoordeling te kunnen komen is een nadere vaststelling van de relevante feiten van belang.

De verdachte was klaar met zijn bezigheden bij Van Gils Auto Onderdelen en verlaat met zijn bestelbus dat bedrijfsterrein, naar zijn zeggen om naar huis in [plaats] te gaan. Hij rijdt vervolgens over de [straat] in de richting van het kruispunt met de [straat]. Uit de processtukken mag worden afgeleid dat het gaat om een afstand van circa vijftig meter.

Midden op het kruispunt bevindt zich een “rotonde”, in de vorm van een rood geverfde cirkel midden op de weg. Je kan er gewoon overheen rijden. De straten die uitkomen op het kruispunt hebben aan beide zijden voetgangerspaden. Voertuigen die het kruispunt naderen hebben een volkomen vrij zichtveld, zo zijn er bijvoorbeeld geen fysieke obstakels.

Het voornemen van de verdachte was, naar eigen zeggen, om bij dit kruispunt rechts af te slaan, de [straat] op, richting de snelweg naar [plaats].

De verdachte nadert het kruispunt en moet vrij zicht hebben gehad op zijn directe omgeving, in elk geval op de voetpaden aan de overkant van waar hij zich bevond. Vanuit zijn gezichtsveld, aan de overkant rechts, bevindt zich het terrein van “[naam]”. Dit terrein is omringd met een voetpad met direct daar achter een hekwerk en een heg(je).

Het hof zal thans de ter terechtzitting getoonde camerabeelden bespreken. Meer specifiek: de beelden die een camera van [naam] heeft gemaakt (bestand “Compilatie” vanaf 3:26).

Deze camera is gericht op de [straat] met links parallel daaraan het eigen bedrijventerrein. In “de verte” is de kruising met de [straat] zichtbaar. Als de camera onze ogen zou zijn, zien we het volgende. Het camerazicht op de kruising bij de straathoek links is enigszins beperkt: dat is het terrein van [naam], met daarop een fietsenhok, een omringend hekwerk en een heg(je). De aanrijding vindt in die directe omgeving plaats en is niet op de beelden te zien.

Wel te zien is dat de bestelbus van de verdachte de kruising nadert. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat de verdachte vervolgens –vanuit deze camerapositie bezien- links zal afslaan naar de [straat] richting de snelweg.

Ook is te zien, rechts in “de verte”, dat het slachtoffer (gekleed in een wit t-shirt) over de stoep van de [straat] loopt. Hier is het camerazicht niet beperkt. De omgeving is erg rustig en er zijn geen andere voetgangers te zien. Hij loopt in een rechte lijn richting de kruising, kennelijk met de bedoeling om over te steken richting [naam]. Hij nadert nu dat punt, vol in het zicht van de verdachte. Het hof neemt waar dat het slachtoffer langzaam loopt, hij slentert.

Op dit moment passeert een stadsbus de kruising. Deze rijdt vrij langzaam op de [straat] en verdwijnt rechts uit beeld. De verdachte zou “links” hebben kunnen afslaan, er waren immers geen tegenliggers die hem zouden kunnen hinderen. Het slachtoffer begint met oversteken op het moment dat de stadsbus langs hem rijdt. Ook voor hem geldt dat er op dat moment geen potentiële tegenliggers zijn. Kort daarna rijdt een zwarte personenauto de stadsbus achterna en is er weer gelegenheid voor de verdachte om “links” af te slaan. Dit is het moment dat het slachtoffer inmiddels is overgestoken en de overkant bij [naam] heeft bereikt. Het is ook het moment waarop te zien is dat de bestelbus van de verdachte in beweging lijkt te komen, voorzichtig richting naar “links”. Deze laatste momenten vinden weliswaar plaats in “de verte”, maar een kritische en nauwkeurige blik rechtvaardigen de juistheid van deze observaties.

Vrijwel direct daarna moet de aanrijding hebben plaatsgevonden, net buiten het zichtveld van de camera.

Bevindingen

Hierboven is onder meer besproken wat te zien valt op de beelden.

Gelet op het door de verdediging gevoerde verweer is echter vooral van belang wat niet op de beelden te zien is. Niet is te zien dat het slachtoffer het kruispunt oversteekt in de richting van de bestelbus. Niet is te zien dat hij op enig moment genoemde “rotonde” zou hebben betreden. Evenmin is te zien dat het slachtoffer agressief jegens de verdachte zou hebben gebaard of gehandeld.

Daarnaast is opvallend dat de verdachte er niet voor heeft gekozen om af te slaan, vooral op die twee momenten (passerende stadsbus en personenauto) toen hij aantoonbaar geen tegenliggers had. De verdachte heeft op 24 oktober 2019 ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het slachtoffer had gezien en vanaf het passeren van de stadsbus bij de kruising stond en even “moest” wachten. Uit de camerabeelden komt echter, in verkeerskundig opzicht, geen enkele noodzaak tot wachten naar voren.

Concluderend: als de verdachte wel was afgeslagen toen dat mogelijk was en gewoon zijn eigen weg naar huis had gevolgd, had de aanrijding niet kunnen plaatsvinden. De verdachte was dan immers met zijn bestelbus buiten het bereik van het slachtoffer gebleven.

Al deze omstandigheden maken dat de aangevoerde feitelijke grondslag van het verweer niet kan worden vastgesteld en ook overigens niet aannemelijk is geworden. Dat maakt dat het er voor moet worden gehouden dat het slachtoffer in de korte momenten voorafgaande de aanrijding geen bedreiging vormde voor de verdachte. Dat doet vermoeden dat de verdachte doelbewust heeft aangestuurd op een confrontatie met het slachtoffer.

Conclusie

Zoals reeds geoordeeld kan niet worden vastgesteld dat het volle opzet van de verdachte was gericht op de mogelijke dood van het slachtoffer.

Wel is gezien zijn handelen sprake van een daarop gericht voorwaardelijk opzet. Vooropgesteld: het met kracht inrijden op een voetganger levert reeds naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op van levensgevaarlijk, dodelijk, letsel. De verdachte heeft dat gedaan en die aanmerkelijke kans bovendien bewust aanvaard. De kracht was zodanig dat het hekwerk omver is gereden en dat het slachtoffer zeer ernstig gewond is geraakt; zijn been was verbrijzeld en moest worden geamputeerd. De klap was dermate luid dat meerdere getuigen er enorm van schrokken.

Al het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de verdachte door zich aldus te gedragen zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging doodslag. Het feit zal bewezen worden verklaard.

Nadere bewijsoverweging feit 2

Na het verkeersongeval (en het vervolgens mishandelen van het slachtoffer) is de verdachte weggereden. De verdachte wordt verweten dat hij het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.

Anders dan de raadsman –kennelijk- primair voorstaat wordt het vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie niet aangetast door het gegeven dat de verdachte zich vervolgens na twee uren “vrijwillig” zou hebben gemeld bij de politie. De tenlastegelegde overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 valt namelijk niet onder de door de raadsman kennelijk voorgestane, tot straffeloosheid leidende, exceptie als neergelegd in artikel 184 van die wet.

Vervolgens heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat de aanwezigheid van omstanders in de directe nabijheid van het slachtoffer maakt dat hij niet in hulpeloze toestand kan zijn achtergelaten. Ook dit verweer kan niet slagen. Het berust namelijk op een onjuiste opvatting van het in “hulpeloze toestand” achterlaten in de zin van genoemde bepaling (zie ook Hoge Raad 10 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:394).

Het feit zal worden bewezenverklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair (poging tot doodslag) en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij op of omstreeks 26 juli 2019 te [plaats], gemeente [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een (bedrijfs)auto met hoge/verhoogde snelheid (meermalen) tegen die [slachtoffer] is aangereden en/of (vervolgens) (meermalen) over genoemde [slachtoffer] is heengereden en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) die [slachtoffer] (meermalen) heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats], gemeente [plaats], op/aan (op de hoek) van de [straat] en de [straat], op of omstreeks 26 juli 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, letsel of schade aan een ander (te weten [slachtoffer]) is toegebracht en/of een ander, (te weten genoemde [slachtoffer]), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair impliciet subsidiair en 2 bewezen verklaarde levert op:

1 poging tot doodslag;

2 overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 .

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon agressieve verkeersdaad. Hij is met zijn bestelbus op het slachtoffer ingereden. Het was een forse klap. Het slachtoffer kwam klem te zitten tussen de bestelbus en het bij de aanrijding omgevallen hekwerk. Vervolgens stapte de verdachte uit en sloeg hij het slachtoffer nog een paar keer in het gezicht. Daarna reed de verdachte weg en liet hij het slachtoffer in deze hulpeloze toestand achter. De gevolgen voor het slachtoffer zijn onomkeerbaar, omdat zijn been is verbrijzeld en moest worden geamputeerd. Dit levensbedreigende letsel had heel wel zijn dood kunnen betekenen. De verdachte heeft dat risico voor lief genomen. Het heeft er alles van weg dat de verdachte het slachtoffer “een lesje” wou leren na een gewelddadige confrontatie tussen hen beiden kort daarvoor. Het slachtoffer heeft een operatie moeten ondergaan en heeft lange tijd in een revalidatiecentrum doorgebracht. Hij heeft veel fantoompijn ondervonden. Het slachtoffer is door deze gebeurtenis voor het leven getekend.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.

23 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.

Voorts heeft het hof bij de op te leggen straf mede in aanmerking genomen, maar gezien de ernst van de bewezen feiten in heel beperkte mate, dat de verdachte kort voor het incident door aangever is aangevallen, waarbij de verdachte letsel heeft opgelopen.

Ook heeft het hof, anders dan de rechtbank, rekening gehouden met het feit dat de verdachte al geruime tijd gebukt gaat onder een slechte gezondheid als gevolg een levensbedreigende ziekte waarvan de uitkomst onzeker is.

Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.

De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij bevel van dit hof d.d. 9 april 2020 geschorst met ingang van 10 april 2020. Het hof zal ambtshalve overgaan tot opheffing van de bevolen schorsing. De bewezenverklaarde ernstige feiten maken dat naar oordeel van het hof aan de tot schorsing leidende persoonlijke omstandigheden van de verdachte minder gewicht moet worden toegekend.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994 , zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder

1. primair impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair en

2 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 primair impliciet subsidiair en

2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) jaren.

Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 v óór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179a van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,

mr. F.W. van Lottum en mr. C.M. Derijks, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 juli 2020.

Mr. C.M. Derijks en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature