Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Draagplicht van gemeenschapsschuld en wanneer ontstaat de regresvordering van de ene partij op de andere partij indien hij/zij meer dan 50% van de gemeenschapsschuld uit eigen middelen heeft voldaan.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 28 oktober 2020

Zaaknummer : 200.277.751/01

Rekestnummers rechtbank : FA RK 19-635 en FA RK 19-3006

Zaaknummers rechtbank : C/09/567282 en C/09/572203

[appellant] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. J. de Haan te Alkmaar,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. S.F. Yap te Amsterdam.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 30 april 2020 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 februari 2020 van de rechtbank Den Haag, hierna: de bestreden beschikking.

De vrouw heeft op 17 juli 2020 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

- op 27 mei 2020 een V-formulier van 27 mei 2020 met bijlage;

- op 17 juni 2020 een V-formulier van 16 juni 2020 met bijlagen;

- op 20 augustus 2020 een V-formulier van 19 augustus 2020 met bijlage;

van de zijde van de vrouw:

op 24 augustus 2020 een faxbrief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van

eveneens diezelfde datum met bijlage.

De zaak is op 4 september 2020 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar tussenbeschikking van 28 november 2019 van de rechtbank Den Haag en de bestreden beschikking.

Bij de voormelde tussenbeschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen de op 25 april 2014 te [plaats] in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwde partijen uitgesproken. Tevens is bepaald dat de behandeling van de verzoeken ten aanzien van de verdeling en het huurrecht zal worden voortgezet op de terechtzitting van 10 januari 2020. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling en het huurrecht is aangehouden.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - vastgesteld dat partijen in hun onderlinge verhouding en in afwijking van de wettelijke uitgangspunten zijn overeengekomen dat de man zijn schuld aan DUO als eigen schuld voor zijn rekening neemt en dat de vrouw haar schuld aan DUO als eigen schuld voor haar rekening neemt.

De echtscheidingsbeschikking is op 24 december 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In geschil is in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap de draagplicht met betrekking tot de studieschulden van partijen bij DUO.

2. De man verzoekt het hof het oordeel van de rechtbank van 7 februari 2020 met betrekking tot de schuld van partijen aan DUO te vernietigen en bepalen dat de man na betaling van zijn schuld aan DUO een regresrecht op de vrouw heeft op grond van artikel 6:10 lid 2 BW waarvoor als peildatum van de omvang van de DUO-schulden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding geldt, een en ander kosten rechtens.

3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof bij beschikking;

- primair met verwerping van de grief van de man de bestreden beschikking te bekrachtigen;

- subsidiair opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man na betaling van zijn volledige schuld aan DUO een regresrecht heeft op de vrouw en de vrouw na betaling van haar schuld aan DUO een regresrecht heeft op de man.

4. De man ontkent dat partijen een overeenkomst inzake de DUO-schulden hebben gesloten zoals in de bestreden beschikking is weergegeven. De man heeft, zo stelt hij, ter zitting in eerste aanleg niet aangegeven, althans niet bedoeld, dat hij ter zake de DUO-schuld afziet van regres. Hij is niet zomaar bereid om af te zien op zijn aanspraak op het verschil tussen beide schulden van duizenden euro’s, vooral niet omdat de man ten aanzien van de “onderneming” van partijen ook al in heeft moeten leveren. De man wijst erop dat in de in eerste aanleg overgelegde formulieren ‘Verdelen en verrekenen’ van partijen ter zake de schulden door beiden wordt aangegeven: toedelen aan de man respectievelijk de vrouw onder verrekening bij helfte van het saldo met de vrouw respectievelijk onder nader verrekening bij helfte van het saldo met de man. Volgens de man bedroeg zijn studieschuld per 31 oktober 2018 € 20.191,35 en die van de vrouw per 31 december 2018 € 10.713,26.

5. De vrouw erkent dat partijen in de stukken in de echtscheidingsprocedure in eerste aanleg beiden hebben aangegeven dat er een verrekening diende plaats te vinden met betrekking tot de DUO-schulden van de man en de vrouw. Echter, ter zitting zijn zij tot andere afspraken gekomen. Zij hebben daar (onder meer) afgesproken dat ieder het saldo per peildatum van de eigen DUO-schuld voor eigen rekening zal aflossen zonder nadere verrekening met de ander. De rechter in eerste aanleg heeft ter zitting nog gewezen op het verschil van € 10.000,- tussen beide schulden, maar daar zijn partijen niet meer op ingegaan. Verder merkte de rechter volgens de vrouw op dat eerst bij de volledige aflossing van de schuld moet blijken hoeveel er te verrekenen valt, omdat DUO ook wel schulden kwijtscheldt. De vrouw wijst erop dat de afspraak tussen partijen betreffende de draagplicht de DUO-schulden is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. De man is derhalve aan deze afspraak gehouden. Voor het geval het hof de afspraak tussen partijen toch terzijde stelt, wenst de vrouw na betaling van haar DUO-schuld een regresrecht op de man.

6. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de stukken en hetgeen ter terechtzitting bij het hof naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat partijen in de procedure in eerste aanleg overeenstemming hebben bereikt omtrent de draagplicht met betrekking tot ieders schulden bij DUO zoals weergegeven in het dictum van de bestreden beschikking. Uit het overgelegde proces-verbaal blijkt niet van aanbod van de ene partij en aanvaarding door de andere partij, althans van een verklaring van beide partijen waaruit blijkt dat hun wil is gericht op het afzien van regres op de andere partij met betrekking tot de DUO-schulden. Uit het proces-verbaal volgt dat de rechtbank er vanuit gaat en partijen daar ook op wijst dat als de studieschulden zijn voldaan er in de onderlinge verhouding wellicht nog een bedrag te verrekenen valt, ofwel dat regres mogelijk een rol kan spelen. Dit alles strookt niet met de door de vrouw gestelde overeenstemming over een afwijkende draagplicht ter zake van de studieschulden van partijen. Naar het oordeel van het hof is er derhalve geen wilsovereenstemming tot stand gekomen, blijkende uit een verklaring van beide partijen in die zin dat ieder de eigen studieschuld per peildatum 24 januari 2019 (datum inleidend verzoek) zal dragen en ter zake zal afzien van regres op de wederpartij. De grief van de man treft doel.

7. Nu de grief van de man doel treft, dient de bestreden beschikking in zoverre te worden vernietigd. Dat de studieschulden gemeenschapsschulden zijn en dat voor de omvang daarvan moet worden uitgegaan van de peildatum 24 januari 2019 is - mede gelet op het partijdebat in eerste aanleg - tussen partijen niet in geschil. Het hof zal derhalve bepalen dat die schulden per peildatum door beide partijen - ieder voor de helft - moeten worden gedragen.

8. Dit brengt mee dat voor zover een van partijen een betaling op die schulden heeft voldaan van meer dan 50%, deze partij op de voet van artikel 6:10 BW voor hetgeen hij /zij meer heeft betaald dan 50% het meerdere op de andere partij kan verhalen. Aangezien het recht op regres volgt uit de wet, zal het hof dit niet opnemen in het dictum.

9. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het andersluidende verzoek van de man zal worden afgewezen.

10. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin is vastgesteld dat partijen in hun onderlinge verhouding en in afwijking van de wettelijke uitgangspunten zijn overeengekomen dat de man zijn schuld aan DUO als eigen schuld voor zijn rekening neemt en dat de vrouw haar schuld aan DUO als eigen schuld voor haar rekening neemt en, in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de studieschuld van de man en de studieschuld van de vrouw per peildatum 24 januari 2019 gemeenschapsschulden zijn die door partijen - ieder voor de helft - moeten worden gedragen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, A.N. Labohm en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature