Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verjaring; stuiting. Betekening door deurwaarder aan geheim adres tijdens detentie. Schriftelijke verklaring; ontvangstleer. Dwingend bewijs. Passeren aanbod tot tegenbewijslevering in hoger beroep.

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer: 200.256.784/01

Zaaknummer rechtbank: 7067254 \ CV EXPL 18-29214

Arrest van 21 april 2020

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: [appellante] ,

advocaat: mr. M.R. Kok te Rotterdam,

tegen

ING Bank N.V.,

gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te Rotterdam,

geïntimeerde,

hierna te noemen: ING,

advocaat: mr. R.J.P. Jager te Amsterdam.

Het geding

Voor het procesverloop tot 23 april 2019 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum, waarbij een comparitie van partijen is gelast.

De comparitie heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Van de comparitie is proces-verbaal gemaakt.

Bij memorie van grieven (met productie) heeft [appellante] één grief aangevoerd.

Bij memorie van antwoord (met productie) heeft ING de grief bestreden.

Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam (zittingsplaats Rotterdam) in het vonnis van 14 december 2018 (hierna: het bestreden vonnis) vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.1.1. In september 2005 heeft (de rechtsvoorganger van) ING met [appellante] een

kredietovereenkomst gesloten.

1.2.

In de op die overeenkomst van toepassing zijnde voorwaarden is onder meer bepaald dat [appellante] van een wijziging van haar woonplaats onverwijld mededeling dient te doen aan ING (artikel D) en dat het door [appellante] verschuldigde bedrag terstond in zijn geheel opeisbaar is ingeval van bedrijfsbeëindiging (artikel L).

1.3.

Bij brief van 9 maart 2011 heeft de gemachtigde van ING [appellante] geschreven dat ING de kredietovereenkomst met onmiddellijke ingang opzegt omdat er gedurende geruime tijd sprake was van een niet toegestane overschrijding van de verleende kredietlimiet en omdat ING gebleken was dat [appellante] haar bedrijfsactiviteiten per 12 oktober 2010 had beëindigd zonder dat daarbij algehele aflossing van de onderhavige kredietfaciliteit had plaatsgevonden.

1.4.

Op 18 juli 2015 heeft ING met betrekking tot hetgeen zij uit hoofde van onderhavige kredietovereenkomst nog van [appellante] had te vorderen, een stuitingsexploot laten uitbrengen. Het door de gerechtsdeurwaarder uitgebrachte exploot vermeldt het volgende:

‘AAN:

[appellante] , (...) blijkens verificatie in het GBA van de gemeente [gemeente]

wonende op een bij mij (t k.-)gerechtsdeurwaarder bekend geheim adres binnen voornoemde gemeente,

en van welk adres betrokkene heeft aangegeven deze voor derden geheim te houden, mitsdien aan dat adres mijn exploot doende en afschrift dezes (...) latende aan:

voormeld adres in gesloten envelop met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven, omdat aldaar niemand werd aangetroffen aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten (…)’

2. In eerste aanleg heeft ING gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van € 16.094,42 met rente en kosten. Zij heeft daartoe gesteld dat [appellante] in gebreke is gebleven te betalen wat zij uit hoofde van de kredietovereenkomst aan ING verschuldigd is, te weten € 12.747,08 aan hoofdsom, € 2.395,34 aan wettelijke handelsrente berekend tot de dag van dagvaarding en € 952,-- aan buitengerechtelijke kosten. [appellante] heeft zich beroepen op verjaring van de vordering van ING. Aan dit verweer legde zij ten grondslag dat noch de brief van 9 maart 2011, noch het stuitingsexploot van 18 juli 2015 haar heeft bereikt. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter dit verweer verworpen en de vordering van ING toegewezen. Daartoe heeft de kantonrechter geoordeeld dat het door ING uitgebrachte stuitingsexploot haar werking als bedoeld in artikel 3:37 lid 3 BW heeft gekregen.

3. Tegen dit oordeel is de grief van [appellante] gericht. Naar [appellante] stelt, kan uit het stuitingsexploot niet worden opgemaakt dat het haar heeft bereikt. Zij verbleef bovendien in detentie zodat het exploot, ongeacht het adres waaraan het zou zijn betekend, haar feitelijk niet heeft bereikt, aldus [appellante] . Naar zij stelt, kan niet gecontroleerd worden of de deurwaarder het stuitingsexploot aan het juiste adres heeft betekend nu het adres van [appellante] geheim was en aldus niet op het exploot vermeld staat. Niet kan worden uitgesloten dat het exploot aan het verkeerde adres in een gesloten enveloppe is achtergelaten. Volgens [appellante] is de post aan haar woonadres gedurende de periode waarin zij in detentie verbleef geregeld door een derde opgehaald en deze derde heeft het stuitingsexploot niet aangetroffen. Nu de vordering niet is gestuit door het stuitingsexploot, is de vordering verjaard, aldus [appellante] .

4. Het hof volgt [appellante] niet in haar betoog en licht dit als volgt toe. De kantonrechter heeft als vaststaand aangenomen dat de vordering van ING uit hoofde van de kredietovereenkomst op 9 maart 2011 opeisbaar is geworden. Hiertegen is geen grief gericht. Zoals de kantonrechter heeft overwogen, is de verjaringstermijn van (in dit geval) vijf jaar op de daaropvolgende dag gaan lopen en is de vordering verjaard indien de verjaring niet rechtsgeldig is gestuit door het stuitingsexploot van 18 juli 2015.

5. Het hof overweegt dat de vraag of het op 18 juli 2015 door de deurwaarder uitgebrachte stuitingsexploot zijn werking heeft gehad, moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 3:37 lid 3 BW . Deze bepaling luidt:

‘Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Nochtans heeft ook een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.’

In zijn arrest van 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, heeft de Hoge Raad artikel 3:37 lid 3 BW als volgt uitgelegd. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. Het antwoord op de vraag wanneer kan worden gezegd dat een verklaring door de geadresseerde is ontvangen, wordt noch in de wettekst noch in de daarbij behorende toelichting gegeven. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zonodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen. Als adres in vorenbedoelde zin kan in beginsel – behoudens andersluidend beding – worden aangemerkt de woonplaats van de geadresseerde in de zin van art. 1:10art. 1:10 BW, dan wel, indien de mededeling een zakelijke kwestie betreft, het zakelijke adres van de geadresseerde, en voorts het adres waarvan de afzender op grond van verklaringen of gedragingen van de geadresseerde mocht aannemen dat deze aldaar door hem kon worden bereikt, bijvoorbeeld diens postbus, e-mailadres of ander adres dat bij recente contacten tussen partijen door de geadresseerde is gebruikt.

6. Nu [appellante] betwist dat zij het stuitingsexploot heeft ontvangen, dient ING feiten of omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring namens ING is verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat de [appellante] als geadresseerde aldaar door ING kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen.

7. [appellante] heeft niet betwist dat zij destijds stond ingeschreven in het GBA (thans: BRP) van de gemeente [gemeente] op een geheim adres. In het exploot heeft de deurwaarder vermeld dat dit geheime adres hem bekend is en dat hij, omdat hij op dat adres niemand aantrof aan wie hij het afschrift rechtsgeldig kon laten, het afschrift aan dat adres heeft gelaten in een gesloten envelop met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 47 Rv . [appellante] stelt zelf dat zij ten tijde van het uitbrengen van het exploot niet verbleef op het adres waar zij stond ingeschreven, maar in een detentiecentrum. Daargelaten of dit moet worden aangemerkt als een wijziging van haar woonplaats, in welk geval zij op grond van de overeenkomst verplicht was hiervan onverwijld mededeling te doen aan ING, mocht ING in ieder geval bij gebreke van een kennisgeving hiervan redelijkerwijs aannemen dat [appellante] kon worden bereikt op het adres waar zij stond ingeschreven. Daarnaast heeft de kantonrechter er terecht op gewezen dat een deurwaardersexploot een authentieke akte is en dat niet behoeft te worden getwijfeld aan de juistheid van de gedane mededelingen door die gerechtsdeurwaarder in het kader van de uitoefening van zijn ambt (waaronder de mededeling over het desbetreffende geheime adres). Het exploot levert immers op grond van artikel 157 lid 1 Rv. dwingend bewijs op van wat de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid over zijn waarnemingen of verrichtingen heeft verklaard. Voor degene voor wie het exploot bestemd is, geldt het afschrift als het oorspronkelijke exploot (artikel 46 lid 2 Rv). Dit brengt in dit geval mee dat (het afschrift van) het stuitingsexploot dwingend bewijs oplevert dat het is gelaten aan het geheime adres waar [appellante] stond ingeschreven en dus dat het daar is aangekomen. Dat het exploot, ongeacht het adres waaraan het is betekend, [appellante] feitelijk niet heeft bereikt (waarmee zij kennelijk bedoelt dat zij het feitelijk niet heeft ontvangen) aangezien zij in detentie verbleef, zoals zij nog heeft aangevoerd, doet hieraan dus niet af: dit is immers geen vereiste.

8. [appellante] heeft (tegen)bewijs aangeboden van het feit dat zij tussen 13 november 2013 en 8 november 2015 in detentie verbleef. Nu niet in geschil is dat [appellante] in detentie verbleef, maar, zoals hiervoor overwogen, dit feit voor de beoordeling of het stuitingsexploot haar heeft bereikt als bedoeld in artikel 3:37 lid 3 BW, niet van belang is, wordt dit bewijsaanbod als niet terzake dienend gepasseerd.

9. [appellante] heeft verder tegenbewijs aangeboden tegen het dwingende bewijs van het betekeningsexploot door het horen van de deurwaarder, [deurwaarder] . Zij stelt in dit verband dat niet kan worden uitgesloten dat het deurwaarderexploot (niet aan het geheime GBA-adres, maar) aan het verkeerde adres in een gesloten enveloppe is achtergelaten. Ook dit bewijsaanbod wordt gepasseerd om de volgende reden. De deurwaarder heeft in het exploot verklaard dat het geheime adres van [appellante] in Rotterdam hem bekend is en dat hij op dat adres een afschrift van het exploot in gesloten envelop heeft achtergelaten. Een deurwaarder is verplicht van ieder exploot een afschrift te bewaren ten behoeve van zijn administratie (artikel 15 lid 4 Gerechtsdeurwaarderswet). ING heeft bij memorie van antwoord een schriftelijke verklaring namens het deurwaarderskantoor overgelegd met de volgende inhoud:

‘In reactie op onderstaande email kunnen wij u mededelen dat het exploot beteken[d] is op het adres waar betrokkene sinds 4 augustus 2011 staat ingeschreven en nu nog steeds woonachtig is. Daar betrokkene een geheim adres heeft in de BRP kunnen wij u dit adres niet doorgeven.’

Het hof leidt uit de overgelegde verklaring af dat aan de hand van de administratie van de deurwaarder is nagegaan aan welk (geheim) adres hij destijds het exploot aan [appellante] heeft betekend en dat is geverifieerd dat dit het adres is waarop [appellante] stond (en nog steeds staat) ingeschreven. Mede gelet op deze schriftelijke verklaring, is gesteld noch gebleken dat de deurwaarder meer of anders kan verklaren dan wat hij in het stuitingsexploot reeds heeft verklaard over het adres waaraan hij een afschrift in gesloten enveloppe heeft gelaten (vgl. HR 23 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1149). [appellante] heeft ter onderbouwing van haar betoog dat de deurwaarder het exploot op het verkeerde adres heeft betekend slechts gesteld dat tijdens haar detentie een derde geregeld haar post heeft opgehaald en verzameld en dat zich tussen de post geen stuitingsexploot heeft bevonden. [appellante] heeft deze stelling niet onderbouwd door een schriftelijke verklaring van deze derde in het geding te brengen en ook niet aangeboden deze derde als getuige te horen. Het hof ziet evenmin ambtshalve aanleiding om deze derde als getuige te horen. Aan deze stelling wordt om die reden voorbijgegaan. In het licht hiervan heeft [appellante] haar stelling dat de deurwaarder het exploot aan het verkeerde adres heeft betekend onvoldoende onderbouwd en is bewijslevering niet aan de orde, althans is haar bewijsaanbod onvoldoende gespecificeerd. Onder de gegeven omstandigheden mocht die eis wel aan het bewijsaanbod worden gesteld, ook al wordt het gedaan door de partij op wie de bewijslast niet rust en het gaat om tegenbewijs.

10. Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. Een opdracht tot het leveren van tegenbewijs tegen het dwingend bewijs dat het exploot aan het juiste adres is betekend zou, gelet op het betekeningsexploot en de overgelegde schriftelijke verklaring van het deurwaarderskantoor, impliceren dat de deurwaarder zou moeten verklaren over het adres waaraan hij het voor [appellante] bestemde exploot heeft betekend. Een getuigenverklaring van de deurwaarder over het adres waaraan hij het exploot heeft betekend, zonder dat het juiste adres van [appellante] aan het hof bekend is gemaakt, zou echter niet voldoende zijn om te komen tot een bewezenverklaring dat het exploot aan een verkeerd adres is betekend. Zijn verklaring had alleen kunnen bijdragen aan het bewijs dat dit adres niet het juiste was als [appellante] bovendien had gesteld, en deugdelijk onderbouwd, op welk (ander) adres zij was ingeschreven. [appellante] heeft, om haar moverende redenen, in deze procedure niet bekend gemaakt, door een deugdelijk onderbouwde – lees: te verifiëren – stelling van die strekking, op welk (geheime) adres zij destijds stond ingeschreven. Evenmin heeft zij zich bereid verklaard dat adres op enig moment in deze procedure alsnog bekend te zullen maken, wat in het kader van haar bewijsaanbod wel van haar mocht worden verwacht. Dat [appellante] dit adres aan het hof niet bekend wil maken, komt voor haar risico. Het bewijsaanbod is in zoverre niet relevant en moet ook om die reden worden verworpen.

11. De grief is dus ongegrond. Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam (zittingsplaats Rotterdam) van 14 december 2018;

veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 2.020,-- aan verschotten en € 1.074,-- aan salaris advocaat; en

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Verduyn, M.J. van Cleef-Metsaars en J.W. Frieling en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 21 april 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature