Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Echtscheiding . Verdeling. Voor overeenstemming over de verdeling is ook nodig dat partijen het eens zijn over de financiële consequenties van de verdeling. Rechtsverwerking. Peildatum voor de waardering. Geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel, zijnde de waarde ten tijde van de verdeling.

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.252.532/01

Zaaknummer rechtbank : C/09/545013/ HA ZA 17-1317

arrest van 3 december 2019 (bij vervroeging)

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. J.W. Aartsen te Utrecht,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. I. Oolgaard te 's-Gravenhage.

Het geding

Bij exploot van 18 december 2018 is de man in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 3 oktober 2018, hierna: het bestreden vonnis.

Bij memorie van grieven met producties heeft de man twee grieven aangevoerd.

Bij memorie van antwoord met producties heeft de vrouw de grieven bestreden.

De man heeft ter gelegenheid van het pleidooi op 4 juli 2019 de producties 3 en 4 ingediend.

De man heeft pleidooi gevraagd. Partijen hebben op 31 oktober 2019 de zaak doen bepleiten, de man door mr. Aartsen voormeld, en de vrouw door mr. S.E. de Geus, advocaat te

's-Gravenhage, die heeft waargenomen voor mr. Oolgaard, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities.

Partijen hebben arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het vonnis van 3 oktober 2018 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.

2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank:

1) de man bevolen voor 14 november 2018 aan de (advocaat van de) vrouw bewijsstukken (huurcontract en bewijs van huurbetalingen van de afgelopen drie maanden) te doen toekomen waaruit blijkt dat de woning aan het [adres] ook nu nog deels is verhuurd aan derden;

2) bepaald dat, in het geval de man hierin ten genoege van de (advocaat van de) vrouw slaagt en de man de woning kan overnemen, de actuele waarde van de woning in deels verhuurde staat tussen partijen moet worden verdeeld;

3) bepaald dat, in het geval de man daarin niet ten genoege van de (advocaat van de) vrouw slaagt en de man de woning kan overnemen, de actuele vrije verkoopwaarde van de woning tussen partijen moet worden verdeeld;

4) bepaald dat de woning voor 31 december 2018 moet worden getaxeerd op de in het bestreden vonnis door de rechtbank omschreven wijze;

5) in het geval de man zich uiterlijk voor 1 maart 2019 jegens de (advocaat van de) vrouw schriftelijk bereid en in staat verklaart haar aandeel in de woning over te nemen, de woning aan de man toegedeeld, onder de verplichting de vrouw de helft van de actuele vrije verkoopwaarde dan wel van de waarde in deels verhuurde staat uit te keren, uiterlijk ter gelegenheid van het transport bij de notaris, en haar tevens te vrijwaren voor eventuele hypothecaire verplichtingen en bepaald dat de kosten van het transport voor rekening van de beide partijen komen, ieder voor de helft;

6) in het geval de man zich niet uiterlijk voor 1 maart 2019 jegens de (advocaat van de) vrouw schriftelijk bereid en in staat verklaart de woning over te nemen, bepaald dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de opbrengst aan partijen ieder voor de helft toekomt; bepaald dat de eventuele kosten van het transport voor rekening van beide partijen komen, ieder voor de helft;

7) bepaald dat, indien de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde en de man niet voor 1 april 2019 meewerkt aan de verkoop van de woning, het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de man aan de makelaar om de woning in de verkoop te brengen;

8) de proceskosten tussen partijen gecompenseerd;

9) het meer of anders gevorderde afgewezen.

3. De man vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad:

Primair:

zal verklaren voor recht dat de huwelijksgemeenschap tussen partijen volledig is verdeeld en een ieder behoudt wat hij onder zich heeft en als uitvloeisel van deze verdeling te bepalen dat de onverdeelde helft van de eigendom van de vrouw in de woning aan het [adres] toekomt aan de man, zonder verrekening en daartoe te bepalen dat het te wijzen arrest in de plaats treedt van de (handtekening van de vrouw op de) notariële akte van levering, te weten de overdracht van haar onverdeelde helft in de eigendom aan de man, althans de vrouw te veroordelen tot het verrichten en dulden van alle handelingen die benodigd zijn om haar onverdeelde helft in de eigendom over te dragen aan de man, binnen acht dagen na het arrest, bij gebreke waarvan zij een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere dag waarop zij in verzuim is om aan vorenstaand bevel te voldoen;

Subsidiair:

de verdeling te gelasten van de woning en daartoe de onverdeelde helft van de woning van de vrouw toe te wijzen aan de man, zonder verrekening, althans naar de waarde van de woning op 21 juli 1988, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum en daartoe te bepalen dat het te wijzen arrest in de plaats treedt van de (handtekening van de vrouw op de) notariële akte van levering, te weten de overdracht van haar onverdeelde helft in de eigendom aan de man, althans de vrouw te veroordelen tot het verrichten en dulden van alle handelingen die benodigd zijn om haar onverdeelde helft in de eigendom over te dragen aan de man, binnen acht dagen na het arrest, bij gebreke waarvan zij een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere dag waarop zij in verzuim is om aan vorenstaand bevel te voldoen;

Primair en subsidiair:

met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in beide instanties.

4. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn hoger beroep, althans tot ongegrondverklaring daarvan, met afwijzing van de vorderingen van de man.

5. Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen zijn van 5 augustus 1983 tot 21 juli 1988 in algehele gemeenschap goederen met elkaar gehuwd geweest. De man heeft op 10 januari 1986 een appartementsrecht gekocht en geleverd gekregen, recht gevende op het gebruik van de woning aan het [adres] voor een koopsom van ƒ 37.500,-. De man heeft een hypothecaire lening voor de woning afgesloten ten bedrage van ƒ 11.000,-. De man heeft de woning vervolgens verhuurd aan derden. Tijdens en na de echtscheidingsprocedure is wel over de verdeling van de gemeenschap gesproken, maar is het toen niet tot een - formele - verdeling gekomen. In 1995 heeft de notaris aan de vrouw verzocht aan te geven of hij de vrouw nog behulpzaam kon zijn bij de verdere afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen en heeft daaraan toegevoegd dat hij het dossier zou sluiten indien hij voor 1 juni 1995 geen reactie van de vrouw zou hebben ontvangen. De man is in 1995 in de woning gaan wonen. De hypothecaire geldlening heeft hij afgelost. Verder heeft de man sinds de echtscheiding alle aan de woning verbonden lasten voldaan en de huuropbrengsten van de woning ontvangen. Op 28 februari 2018 bedroeg de WOZ-waarde van de woning € 257.000,-. De advocaat van de man heeft de vrouw per brief op 12 september 2017 bericht dat de man was gebleken dat de woning formeel nog niet verdeeld was alhoewel dat niet de bedoeling was. De vrouw is toen verzocht haar handtekening onder een verdelingsakte te zetten. De vrouw heeft hierop niet gereageerd. De man heeft de vrouw gedagvaard om de verdeling van de woning, zonder verrekening, te vorderen. De vrouw heeft in reconventie de verdeling van de woning gevorderd en dat deze zal worden getaxeerd in onbewoonde staat, de woning en de eventuele hypothecaire verplichtingen toe te delen aan de man en de man te veroordelen tot betaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw. De grieven van de man zien op de aan het oordeel onderliggende motivering ten aanzien van de totstandkoming van de verdeling, de rechtsverwerking en ten aanzien van de peildatum voor de waardering van de woning.

6. In de eerste grief voert de man aan dat de rechtbank zijn beroep op rechtsverwerking door de vrouw ten aanzien van de woning ten onrechte niet honoreert. Dat beroep komt hem wel degelijk toe. Partijen hadden de huwelijksgoederengemeenschap feitelijk reeds verdeeld. De vrouw kende het standpunt van de man ten aanzien van de verdeling. Desondanks heeft zij zich toen gewend tot een notaris. De woning had toen geen of slechts een geringe overwaarde. De vrouw heeft in 1995 het aanbod van de notaris terzijde gelegd en gezegd dat zij voorlopig rust wilde maar is daar nooit meer op teruggekomen. Dat zij zich bij de feitelijke situatie heeft neergelegd omdat de man zijn medewerking weigerde is niet geloofwaardig. De vrouw werd bijgestaan door een advocaat. Het onverdeeld laten van de woning was gunstig voor de vrouw omdat de man huurinkomsten ontving die van invloed waren op de draagkracht van de man met betrekking tot de kinderalimentatie . De vrouw erkent dat zij in 1995 in de ontstane situatie heeft berust en dat zij ter zake een welbewuste keuze heeft gemaakt. Partijen mochten er over en weer op vertrouwen dat de wederpartij rechtens ook met de feitelijke verdeling instemde. De vrouw komt pas in 2017 op die berusting terug. Dat de man zelf ook om een verdeling had kunnen verzoeken is niet een argument om geen rechtsverwerking aan te nemen. De man heeft ook berust in de feitelijke verdeling. De vrouw heeft geen gelden bijgedragen aan de vermogensvorming na 1995.

7. De vrouw bestrijdt de grief. Zij heeft niet berust in de ontstane situatie. Zij heeft aangestuurd op een verdeling, echter de man werkte aan niets mee en heeft nooit zelf het initiatief genomen om tot verdeling en verrekening over te gaan. De vrouw verwijst naar door haar in hoger beroep overgelegde confraternele correspondentie tussen hun beider advocaten. De echtscheiding verliep moeizaam. Dat de vrouw op enig moment heeft gezegd rust te willen hebben vloeit voort uit de emotionele nasleep van de echtscheiding. Dat de woning destijds geen of nauwelijks overwaarde had en het onverdeeld laten van de woning mogelijk gunstig kon zijn, is niet een omstandigheid die leidt tot het aannemen van rechtsverwerking. De vrouw was niet bekend met de waarde van de woning in 1995. Het rendement van de woning was dusdanig hoog dat een onderwaarde niet in de rede lag. De hypothecaire lening had een looptijd van tien jaar (tot 1996). De man heeft zich stilgehouden om zo zelf de huuropbrengsten te kunnen innen en deze niet te delen met de vrouw.

8. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde producties kan niet de conclusie worden getrokken dat tussen partijen overeenstemming bestond over de verdeling. Op 6 september 1988 schrijft de advocaat van de vrouw nog aan de advocaat van de man, dat hij graag het voorstel van de advocaat van de man met betrekking tot de boedelscheiding ontvangt. Daarop antwoordt de advocaat van de man dat het alleszins redelijk is dat de situatie, zoals die dan is, in overeenstemming is met een gelijke verdeling van de boedel. De advocaat van de vrouw reageert daarop en stelt dat de waarde van het onroerend goed dient te worden betrokken bij de verdeling. Vervolgens volgt nog een rappel van de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man over de verdeling. Indien al moet worden aangenomen dat overeenstemming bestond over de feitelijke verdeling van de boedelbestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap is het hof van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat de omstandigheid, dat partijen met wederzijds instemming de tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren goederen hebben verdeeld, niet zonder meer impliceert dat partijen het over de financiële consequenties van de verdeling eens zijn geworden. Uit wat het hof hiervoor uit de correspondentie van partijen heeft weergegeven volgt dat dat zeker niet het geval was.

9. De vraag is vervolgens of de man zich terecht beroept op rechtsverwerking. Voor het aannemen van rechtsverwerking levert enkel tijdsverloop geen toereikende grond op. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (Hoge Raad 29 september 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1827).

Niet in geschil is dat de vrouw nimmer aan de man kenbaar heeft gemaakt dat zij er in berustte dat de woning zonder enige verrekening van de waarde zou worden toegedeeld aan de man. De vrouw heeft de door haar ingeschakelde notaris in 1995 laten weten “voorlopig rust te willen” en heeft toen de verdeling niet doorgezet. Deze mededeling heeft zij echter aan de notaris gedaan en niet aan de man. Partijen hebben, totdat deze procedure door de man aanhangig is gemaakt, jarenlang geen enkel contact met elkaar gehad. Van omstandigheden waaruit volgt dat de vrouw er jegens de man blijk van heeft gegeven niet langer aanspraak te maken op (de financiële consequenties van) een verdeling, is niet gebleken en de man heeft deze ook niet gesteld. Dat het voor de vrouw op dat moment gunstig was om niet financieel af te rekenen ten aanzien van de woning, staat geenszins vast en wordt door de vrouw bestreden.

De vrouw heeft verder betwist dat zij is blijven stilzitten omdat zij zelf een geldbedrag van ƒ 13.500,- zou hebben opgenomen van de gemeenschappelijke bankrekening. De vrouw heeft altijd betwist dat zij die geldopname heeft verricht. Dit is een veronderstelling van de man, die niet aan de vrouw is toe te rekenen. Het hof merkt daarover verder nog op dat de rechtbank heeft overwogen dat geen van partijen vordert dat nu nog een beslissing wordt genomen over andere zaken dan de woning die destijds ook tot de ontbonden gemeenschap van goederen behoorden. Daartegen is niet gegriefd en de man heeft daartoe ook geen vordering ingesteld.

Ter gelegenheid van het pleidooi is door de advocaat van de man nog naar voren gebracht dat het proces-verbaal van de comparitie van partijen niet geheel juist zou zijn opgemaakt en dat de vrouw zou hebben gezegd dat “zij het wel goed vond”. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om eventuele onjuistheden binnen twee weken na ontvangst schriftelijk kenbaar te maken aan de rechtbank. Van de zijde van de man is weliswaar nog een opmerking gemaakt over de verklaring van de vrouw, maar – voor zover dit al als een verzoek tot correctie van het proces-verbaal moet worden opgevat – heeft de rechtbank dit niet gehonoreerd. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal ten aanzien van de verklaring van de vrouw.

De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat ook de man stappen had kunnen zetten met betrekking tot de verdeling maar dat hij dit heeft nagelaten, zodat het tijdsverloop voor rekening van de man komt.

Het hof is van oordeel dat de positie van de man niet onredelijk wordt verzwaard. Weliswaar is de overwaarde op de woning nu aanzienlijk hoger dan ten tijde van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap, maar van die hogere overwaarde profiteert de man evenzeer.

Het hof is daarom van oordeel dat de rechtbank terecht en met juistheid heeft geoordeeld dat de man zich niet met vrucht op rechtsverwerking kan beroepen.

10. In de tweede grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte als peildatum voor de waardering de waarde ten tijde van de verdeling neemt. De man verwijst naar wat hij in zijn eerste grief heeft aangevoerd. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet in dit geval worden afgeweken van de hoofdregel zoals de Hoge Raad die in zijn uitspraak van 22 september 2000 heeft geformuleerd (ECLI:NL:HR:2000:AA7205). De man heeft geen gebruiksvergoeding betaald maar hij heeft de vrouw ook niet om een bijdrage in de lasten van de woning gevraagd. De huurpenningen van de man werden gezien als inkomen en zijn van invloed geweest op zijn draagkracht. De vrouw wist van meet af aan dat de man huurpenningen ontving en zij heeft deze nooit opgeëist. De vrouw zag de woning als een project van de man. Alle omstandigheden in deze zaak leiden er toe dat moet worden afgeweken van de hoofdregel. Daarnaast is de woning voor de man een compensatie voor gemiste pensioeninkomsten. De woning heeft door zijn inspanningen nu een hoge overwaarde. De vrouw heeft destijds al geld (de hiervoor gemelde ƒ 13.500,-) en sieraden meegenomen en zou nu ook nog een bedrag van meer dan € 100.000,- kunnen ontvangen terwijl de man een inkomen net boven het minimum heeft. Hij zal dan de woning moeten verkopen. Ook dit heeft te gelden als een onderbouwing van de redelijkheid en billijkheid. De woning dient gewaardeerd te worden naar een peildatum in 1988. Als de man dan een vordering op de vrouw heeft vanwege een onderwaarde berust de man daarin.

11. De vrouw bestrijdt de grief. De woning is sinds 1996 hypotheekvrij en er werden/worden vijf kamers verhuurd. De man heeft nooit kinderalimentatie betaald. De vrouw heeft ook voor de hypothecaire lening getekend en tot ver na de echtscheiding actie ondernomen om de man tot verdeling te bewegen. Dat de vrouw nooit in de woning heeft gewoond is niet redengevend. Partijen hebben deze woning gezamenlijk als investering aangeschaft en de man is daar pas tien jaar later in gaan wonen en is de woning altijd gedeeltelijk blijven verhuren. Niet gebleken is dat de man substantiële investeringen heeft verricht in de woning en de man kon die bekostigen vanuit de huuropbrengsten. Het staat niet vast dat de man niet met de vrouw kan afrekenen. De man kan mogelijk een nieuwe hypothecaire lening afsluiten. De vrouw heeft ook een laag inkomen.

12. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist dat als peildatum voor de waardering van de woning niet op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden uitgegaan van een andere peildatum dan ten tijde van de verdeling. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze – na eigen afweging – tot de zijne. In aanvulling daarop, naar aanleiding van wat de man nog in zijn grief heeft aangevoerd, overweegt het hof als volgt. Dat de man niet een gebruiksvergoeding heeft betaald maar hij ook niet de vrouw om een bijdrage in de lasten van de woning heeft gevraagd is niet redengevend. De destijds op de woning rustende hypothecaire lening op de woning is meer dan twintig jaar geleden geheel afgelost. Naast de omstandigheid dat de man geen gebruiksvergoeding heeft betaald, heeft hij alle jaren de huuropbrengsten volledig voor zichzelf gehouden. Dat de vrouw deze huurinkomsten nooit heeft opgeëist betekent niet dat zij daar geen rechten op kon doen gelden. Dat deze huuropbrengsten van invloed waren op de hoogte van de kinderalimentatie laat onverlet dat de man van de huuropbrengsten per saldo een voordeel heeft genoten. Bovendien is de man al enige jaren niet meer onderhoudsplichtig voor de dochter van partijen.

De woning is gekocht als een beleggingspand. Op enig moment is de man daarin, zonder medeweten van de vrouw, gaan wonen. Dat de man nu mogelijk de woning zou moeten verlaten indien hij de financiering niet zou rondkrijgen om de vordering tot overbedeling aan de vrouw te voldoen, is dan ook geen omstandigheid die in de weg staat aan het uitgaan van de peildatum ten tijde van de verdeling. Bovendien heeft de man naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat hij geen hypothecaire lening kan verkrijgen om de vordering wegens overbedeling aan de vrouw te voldoen. Dat de inkomsten uit de woning dienen als compensatie voor gemiste pensioeninkomsten van de man is evenmin een grond om van een andere peildatum uit te gaan.

De man beroept zich nog op de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 maart 2006 (ECLI:NL:GHSHE:AY9088). Anders dan de omstandigheden in de zaak die heeft geleid tot die uitspraak, hebben partijen destijds echter in het geheel geen overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bereikt.

De tweede grief wordt daarom eveneens gepasseerd.

13. Het hof gaat aan het bewijsaanbod van de man voorbij, reeds omdat dit niet voldoende is gespecificeerd.

14. De slotsom is, nu beide grieven falen, dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De vordering van de man, de vrouw in de proceskosten in beide instanties te veroordelen, zal worden afgewezen. Tegen de compensatie van kosten in eerste aanleg heeft de man overigens geen grief gericht. De proceskosten in hoger beroep zullen tussen partijen worden gecompenseerd.

Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het bestreden vonnis;

compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, C.M. Warnaar en O.I.M. Ydema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature