U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt. Er is naar het oordeel van het hof sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid van de verdachte, ten gevolge van welke onvoorzichtigheid het slachtoffer uiteindelijk is overleden.

Het hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

Uitspraak



Rolnummer: 22-004257-18

Parketnummer: 01-860398-16

Datum uitspraak: 10 september 2019

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 28 mei 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1986,

[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 27 augustus 2019.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder

1. primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, in combinatie met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren. Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde is de verdachte veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 250 euro, subsidiair 5 dagen hechtenis. Tevens is een beslissing genomen op de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij], een en ander zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De zaak is aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Den Bosch en vervolgens verwezen naar het gerechtshof Den Haag.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van feit 2

Ofschoon uit de opgave van bezwaren van de raadsman d.d. 30 mei 2018 blijkt dat het beroep is gericht tegen de bewezenverklaring van feit 1, moet op grond van de akte van beroep, die leidend is, ervan worden uitgegaan dat het hoger beroep onbeperkt is ingesteld. Ten aanzien van de beslissingen in het vonnis met betrekking tot feit 2 zijn geen grieven ingediend. Evenmin heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen dat onderdeel van het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van dat onderdeel van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de beslissingen in het vonnis met betrekking tot feit 2.

Nu in eerste aanleg reeds een aparte straf is opgelegd voor het onder 2 bewezen verklaarde, doet de situatie als omschreven in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich niet voor.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:

1. primair:hij op of omstreeks 12 mei 2016 te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, onvoldoende te controleren of alle bouten en/of moeren van de wielen van die oplegger voldoende stevig waren aangedraaid en/of te rijden met dat motorrijtuig terwijl meerdere bouten en/of moeren van een of meer wielen van die oplegger onvoldoende stevig waren aangedraaid, (mede) waardoor twee wielen van die oplegger zijn losgeraakt en/of waarna (vervolgens) een van die losgeraakte wielen van een viaduct van die Rijksweg A2 naar beneden is gerold en/of gevallen, en/of bovenop een in de onmiddellijke nabijheid van dat viaduct op de daaronder lopende weg, Poeldonkweg, rijdende personenauto (merk Renault , kenteken [nr]) is terecht gekomen en/of (mede) waardoor (de bestuurster van) die personenauto tegen (een pilaar van) dat viaduct is gereden, waardoor een ander (te weten die bestuurster van die personenauto, genaamd [aangeefster]) werd gedood;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 12 mei 2016 te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A2, onvoldoende heeft gecontroleerd of alle bouten en/of moeren van de wielen van die oplegger voldoende stevig waren aangedraaid en/of heeft gereden met dat motorrijtuig terwijl meerdere bouten en/of moeren van een of meer wielen van die oplegger onvoldoende stevig waren aangedraaid, (mede) waardoor twee wielen van die oplegger zijn losgeraakt en/of waarna (vervolgens) een van die losgeraakte wielen van een viaduct van die Rijksweg A2 naar beneden is gerold en/of gevallen, en/of bovenop een in de onmiddellijke nabijheid van dat viaduct op de daaronder lopende weg, Poeldonkweg, rijdende personenauto (merk Renault, kenteken [nr]) is terecht gekomen en/of (mede) waardoor (de bestuurster van) die personenauto tegen (een pilaar van) dat viaduct is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zaken van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, in combinatie met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 12 mei 2016 te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, onvoldoende te controleren of alle bouten en/of moeren van de wielen van die oplegger voldoende stevig waren aangedraaid en/of te rijden met dat motorrijtuig terwijl meerdere bouten en/of moeren van een of meer wielen van die oplegger onvoldoende stevig waren aangedraaid, (mede) waardoor twee wielen van die oplegger zijn losgeraakt en/of waarna (vervolgens) een van die losgeraakte wielen van een viaduct van die Rijksweg A2 naar beneden is gerold en/of gevallen, en/of bovenop een in de onmiddellijke nabijheid van dat viaduct op de daaronder lopende weg, Poeldonkweg, rijdende personenauto (merk Renault, kenteken [nr]) is terecht gekomen en/of (mede) waardoor (de bestuurster van) die personenauto tegen (een pilaar van) dat viaduct is gereden, waardoor een ander, (te weten die bestuurster van die personenauto, genaamd [aangeefster]), werd gedood.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Bewijsoverweging

Vaststaande feiten

Niet ter discussie staat dat, zoals uit de bewijsmiddelen valt op te maken, de verdachte op 12 mei 2016 op de A2 te Den Bosch een trekker met oplegger met een laadvermogen van 35.000 kg, beladen met rijplaten, heeft bestuurd en dat toen twee van de in totaal twaalf wielen van deze oplegger los zijn gekomen, doordat de moeren die deze wielen op hun plek moesten houden, waren los gekomen van de bouten. Een van deze wielen is daarbij terechtgekomen op een rijdende personenauto, waardoor deze is verongelukt, ten gevolge waarvan de bestuurder van die personenauto ([aangeefster]) om het leven is gekomen.

Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte daarvan het strafrechtelijke verwijt van artikel

6 Wegenverkeerswet 1994 kan worden gemaakt, zoals ten laste is gelegd, acht het hof het navolgende van belang.

Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de hierna te noemen rapportages van de deskundige Nieuwelink en de mondelinge toelichting daarop van deze deskundige ter terechtzitting in hoger beroep, stelt het hof vast dat een vrachtwagenchauffeur in zijn opleiding voor het rijexamen leert om elke dag voor aanvang van de eerste rit het vastzitten van de wielmoeren van zijn voertuig visueel te controleren en dat elke chauffeur behoort te weten dat roestsporen bij de boutgaten van een wiel, zoals deze na het ongeval zijn aangetroffen op het wiel dat het dodelijke ongeval heeft veroorzaakt, indicatoren zijn van loslopende wielmoeren. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, dat hij heeft geleerd om elke ochtend voor aanvang van een rit de wielen te controleren en dat als hij die roestsporen tevoren had gezien, hij de moeren had aangedraaid.

Kennelijk is het dus – zo leidt het hof uit een en ander af – voor een chauffeur van dergelijke voertuigen evident dat de wielmoeren voorafgaande aan een eerste rit per dag visueel gecontroleerd dienen te worden en dat de wielmoeren aangedraaid dienen te worden indien dergelijke roestsporen worden waargenomen. Het hof neemt dit als uitgangspunt voor de verdere beoordeling van het bewijs.

Zichtbaarheid roestsporen

Het hof ziet zich bij de beoordeling van deze zaak aldus in de kern voor de vraag gesteld of de roestsporen bij de boutgaten van de wielen van de oplegger (hierna: de roestsporen) op de ochtend van het dodelijke ongeluk, voordat de verdachte met het voertuig de weg op ging, te zien zijn geweest.

Ter beantwoording van deze vraag bevinden zich in het dossier onder meer twee rapportages van deskundige J. Nieuwelink. Het eerste rapport is van 15 februari 2017, het tweede rapport is van 23 augustus 2019. Het hof is van oordeel dat deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld, inzichtelijk zijn en dat de in de rapporten genomen conclusies gedragen worden door de daaraan voorafgaande argumentatie. De deskundigheid van Nieuwelink is ter terechtzitting in hoger beroep ook niet betwist.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich ten aanzien van de rapporten overeenkomstig zijn pleitnotitie uitgelaten over de op pagina 5 van het eerst opgemaakte rapport opgenomen zin:

“Het lijkt mij (…) onwaarschijnlijk dat er niets aan de velg en de wielmoeren van één van de wielen te zien was, voorafgaand aan de laatste rit naar de ongevalslocatie waaruit opgemaakt kon worden dat een of meerdere wielmoeren niet goed vast zaten. Technisch is dit met behulp van dossier niet te bewijzen of er voorafgaand aan de laatste rit (…) iets te zien was aan de wielmoeren.”

Naar het oordeel van het hof roept bovenstaande zin inderdaad vragen op. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige evenwel verklaard dat die zin ongelukkig geformuleerd is en heeft hij ten overstaan van het hof, de advocaat-generaal en de verdediging toegelicht wat hij met een en ander heeft bedoeld, waarbij alle partijen in de gelegenheid zijn gesteld aan de deskundige vragen te stellen.

De in het meest recente rapport genomen conclusie dat de roestsporen op de dag van het ongeval minimaal één dag oud waren en mogelijk zelfs enkele dagen zichtbaar zijn geweest op een aantal van de buitenste wielen van de oplegger, heeft de deskundige ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd en overtuigend toegelicht.

Het hof neemt die conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de zijne. Dit betekent dat het hof er in het navolgende van uit gaat dat de roestsporen zichtbaar waren op de ochtend van het ongeval.

Controle voertuig door de verdachte

Uit het voorgaande concludeert het hof dat indien de wielbouten van de oplegger in de ochtend voor het ongeval zorgvuldig visueel waren gecontroleerd, zoals een chauffeur van een dergelijk voertuig behoort te doen, de roestsporen waren opgemerkt en aanleiding hadden gegeven tot het aandraaien van de moeren. De verdachte heeft daaraan kennelijk niet voldaan en is desondanks met het voertuig de weg op gegaan, hetgeen heeft geleid tot het noodlottige ongeval.

Juridische kwalificatie

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van de verdachte voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 .

Anders dan de raadsman ter terechtzitting heeft betoogd, is niet slechts sprake geweest van een moment van onoplettendheid van de verdachte. Het controleren van een dergelijke oplegger, voorzien van drie assen met elk vier wielen, is een actieve handeling, die enige tijd – meer dan een moment - in beslag neemt. Daarbij komt dat soortgelijke roestsporen (en loszittende bouten) bij meerdere wielen van de betreffende oplegger zijn aangetroffen, welke roestsporen (en loszittende bouten) kennelijk geen van alle door de verdachte zijn opgemerkt.

Het zich in het verkeer begeven met een zwaar beladen oplegger zonder voorafgaande zorgvuldige visuele controle van de wielmoeren moet naar het oordeel van het hof, gelet op de gevaarzetting daarvan, als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag worden aangemerkt.

Conclusie

Er is naar het oordeel van het hof derhalve sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid van de verdachte, ten gevolge van welke onvoorzichtigheid het slachtoffer uiteindelijk is overleden. Het onder 1 primair ten laste gelegde artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is wettig en overtuigend bewezen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft op de bewezen verklaarde wijze een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij het slachtoffer is gedood. Het ongeval heeft bij de nabestaanden onherstelbaar leed teweeggebracht, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen.

Hoewel het hof aanneemt dat de verdachte nooit heeft gewild dat het ongeluk zou plaatsvinden, rekent het hof hem wel aan dat hij zijn trekker met oplegger voor vertrek niet zorgvuldig heeft gecontroleerd. Hiermee heeft hij blijk gegeven van een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de veiligheid van andere verkeersdeelnemers.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.

1 augustus 2015.

Tevens weegt het hof mee dat de verdachte de zorg heeft over minderjarige kinderen en voor zijn inkomen afhankelijk is van zijn rijbewijs.

Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf dient ertoe recidive te voorkomen.

Vordering benadeelde partij

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij medegedeeld de vordering tot schadevergoeding niet langer te handhaven. Het hof zal daar derhalve geen beslissing op nemen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 , zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.

Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. A.L. Frenkel en mr. M.A.J. van de Kar, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 september 2019.

Mr. A.L. Frenkel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature