Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geen belang in hoger beroep bij toetsing contractregeling. De schriftelijke aanwijzing was in eerste aanleg al vervallen verklaard.

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.245.205/01

rekestnummer rechtbank : JE RK 18-749

zaaknummer rechtbank : C/09/551356

beschikking van de meervoudige kamer van 12 december 2018

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Rotterdam,

tegen

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te [plaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming, [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 26 april 2018 en van 21 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

De moeder is op 31 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van de laatstgenoemde beschikking van de kinderrechter van 21 juni 2018, hierna: de bestreden beschikking.

2.2

De gecertificeerde instelling heeft op 12 oktober 2018 een verweerschrift ingediend.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 7 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI]

.

De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

De advocaat van de moeder heeft ter zitting nog een pleitnotitie en de beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 20 september 2018 en 9 oktober 2018 overgelegd.

3. De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Uit de moeder is [in] 2009 te [geboorteplaats] geboren de minderjarige [de minderjarige] , hierna te noemen: de minderjarige.

3.3

De moeder is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.

3.4

De minderjarige verblijft feitelijk in een perspectiefbiedend gezinshuis.

3.5

Bij beschikking van 24 april 2018 van de rechtbank Den Haag is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 25 april 2018 tot 25 april 2019. Daarbij is voor dezelfde duur een machtiging verleend om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en aansluitend in een gezinsgerichte voorziening.

3.6

Op 13 augustus 2018 heeft de gecertificeerde instelling een schriftelijke aanwijzing betreffende de omgang tussen de moeder en de minderjarige gegeven. Bij beschikking van 20 september 2018 heeft de rechtbank De Haag deze schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard.

3.7

Bij beschikking van 9 oktober 2018 heeft de rechtbank Den Haag, uitvoerbaar bij voorraad, het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige beëindigd met benoeming van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming tot voogdes. Voorts heeft de rechtbank Den Haag een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige bepaald.

4 De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is de schriftelijke aanwijzing van 30 januari 2018 (hierna: de schriftelijke aanwijzing) vervallen verklaard. Daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van deze vervallen verklaarde aanwijzing geheel in stand blijven. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4.2

De moeder verzoekt het hof – na wijziging van haar verzoek ter zitting – de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van het deel betreffende het in stand blijven van de rechtsgevolgen van de schriftelijke aanwijzing van 30 januari 2018. Namens de moeder is ter zitting toegelicht dat een oordeel gewenst is over de vraag of de rechtbank de schriftelijke aanwijzing in stand kon laten op basis van de informatie die er toen was. Daarbij is namens de moeder verklaard dat zij het niet eens is met de door de rechtbank bij beschikking van 9 oktober 2018 vastgestelde omgangsregeling en dat zij tegen die beschikking hoger beroep zal instellen.

4.3

De gecertificeerde instelling verweert zich daartegen en verzoekt het hof het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

5.1

Het hof overweegt met betrekking tot het belang van de moeder bij een beslissing op het door haar ingestelde hoger beroep als volgt. De kinderrechter heeft al een oordeel gegeven over de rechtmatigheid van de schriftelijke aanwijzing en heeft daarbij overwogen dat de schriftelijke aanwijzing niet zorgvuldig tot stand is gekomen, reden waarom deze vervallen is verklaard. De moeder komt op tegen de in stand gebleven rechtsgevolgen van de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling van 30 januari 2018, waarin de gecertificeerde instelling – voor de duur van de uithuisplaatsing – de bezoeken tussen haar en de minderjarige heeft beperkt. Het hof leest de bestreden beschikking aldus dat de rechtbank – na toetsing en vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing – een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige heeft vastgelegd op de voet van artikel 1:265f lid 2 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig de inhoud van die schriftelijke aanwijzing. Het hof stelt vast dat de rechtbank Den Haag bij beschikking van 9 oktober 2018 een nieuwe omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige heeft bepaald en de schriftelijke aanwijzing van 30 januari 2018 daardoor in feite is uitgewerkt. De moeder heeft niet gesteld welk rechtens relevant belang zij nog heeft om de – inmiddels uitgewerkte – omgangsregeling in hoger beroep te laten toetsen. Daarbij komt dat (gelet ook op de uitspraak van 9 oktober 2018) de moeder haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling in de onderhavige procedure ter zitting heeft ingetrokken. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de moeder thans geen belang meer heeft bij het onderhavige hoger beroep. Het hof zal de moeder in haar verzoek in hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

5.2

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

Het hof:

verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, S.H.M. van der Heiden en W. Burgerhart, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier en is op 12 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature