Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.206.706/01
Zaak/Rolnummer rechtbank : 5028933 RL EXPL 16-12545
arrest van 25 april 2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant],
appellant,
advocaat: mr. J-F. Grégoire te Den Haag,
tegen
de vereniging VERENIGING VAN EIGENAARS VVE [naam]
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: VVE,
advocaat: mr. J.J.A. Janssen te Wassenaar.
Het geding
Verwezen wordt naar het in deze zaak gewezen tussenarrest van 21 februari 2017 waarbij een comparitie van partijen na aanbrengen is bevolen. Tijdens de comparitie, die op 5 april 2017 heeft plaatsgevonden, hebben beide partijen toelating tot de Second Opinion-procedure (SO-procedure) verzocht en hebben de advocaten van partijen ieder een SO-formulier als bedoeld in het Second Opinion reglement (SOR) ingevuld en ondertekend. Voornoemd verzoek is toegestaan en arrest is bepaald.
Beoordeling van het hoger beroep volgens de SO-procedure
1. Met de namens hen verrichte invulling en ondertekening van de SO-formulieren hebben partijen ingestemd met het SOR en worden zij geacht een conclusie van eis en een conclusie van antwoord als bedoeld in artikel 347, lid 1 Rv te hebben genomen (zie ook de artikelen 3.3 en 3.4 SOR ). De enige grief luidt dat de rechtbank Den Haag, team kanton Den Haag, in het bestreden vonnis niet heeft beslist overeenkomstig hetgeen [appellant] in eerste aanleg had geconcludeerd.
2. Partijen hebben ermee ingestemd dat het hof de zaak beoordeelt in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip waarop voor het laatst vonnis door de kantonrechter werd bepaald (artikel 3.6 SOR en de “Verklaring” in de SO-formulieren) en dus aan de hand van de stukken in eerste aanleg en de daarin betrokken stellingen.
3. Het hof neemt de overwegingen en het oordeel van de kantonrechter over en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof overigens dat het verweer van [appellant] in zijn conclusie van antwoord in eerste aanleg dat hij de werkzaamheden zelf wil uitvoeren om de kosten te drukken (ook) afstuit op het bepaalde in artikel 5:130 BW .
4. Het bestreden vonnis zal derhalve worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in hoger beroep worden veroordeeld in de daarop gevallen kosten, welke zullen worden begroot op het griffierecht (€ 716,--) en één punt volgens het toepasselijke liquidatietarief (€ 632,--).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het door de rechtbank Den Haag, team kanton Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 12 september 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van VVE tot op heden begroot op € 1.348,--.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, M.A.F. Tan-de Sonneville en H.J.M. Burg; het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.