Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Vergoedingsvordering omdat gemeenschap is gebaat door een onder een uitsluitingsclausule verkregen erfenis. In hoeverre kan dit vergoedingsrecht geldend worden gemaakt.

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 11 oktober 2017

Zaaknummers : 200.203.838/01 en 200.203.839/01

Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-2333

Zaaknummer rechtbank : C/10/497739

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A. Maaskant te Hellevoetsluis,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. W.M. Smeets te Hellevoetsluis.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 21 november 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 augustus 2016 van de rechtbank Rotterdam.

De man heeft op 7 februari 2017 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de vrouw:

- op 27 december 2016 een V-formulier van 23 december 2016 met bijlagen;

- op 28 juni 2017 een faxbrief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van 28 juni met bijlagen,

van de zijde van de man:

- op 20 februari 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;

- op 20 februari 2017 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van 20 februari 2017 met bijlagen;

- op 29 juni 2017 een faxbrief met bijlage.

De zaak is op 30 juni 2017 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

Mr. Smeets heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.

Voorts heeft de rechtbank de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vastgesteld.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

Voorts is in hoger beroep vast komen te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 10 februari 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap alsmede de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie ).

2. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen:

I. dat de echtscheiding tussen partijen wordt uitgesproken, en

II. dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn inleidende verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen, en voorts:

III. dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw wordt gesteld op € 2.500,- bruto per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht.

3. De man bestrijdt het beroep. Hij verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad:

1. de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel niet bewezen;

2. met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit hoger beroep.

In incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen dan wel aan te vullen op het onderdeel waar het incidenteel appel van de man op ziet, en, in zoverre opnieuw beschikkende:

a. de vrouw te gelasten om binnen een maand na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking te verschijnen op plaats en uur als door [notaris] van [kantoor] te [vestigingsplaats] of zijn plaatsvervanger zal worden vastgesteld om te bewerkstelligen:

de levering aan de man van het perceel grond met woning en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [adres 1] te [postcode 1] [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale gegevens 1] ;

en

de levering aan de vrouw van het perceel grond met woning en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [adres 2] te [postcode 2] [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale gegevens 2] ;

en de vrouw te gelasten om de hiertoe noodzakelijke akten en stukken te (doen) passeren en te tekenen en al datgene te verrichten, wat nuttig, nodig of wenselijk mocht zijn en zou mogen, moeten of kunnen, alles met de macht van substitutie;

te bepalen dat, voor zover de vrouw in gebreke mocht blijven aan het hierboven verzochte tijdig te voldoen:

- primair deze beschikking in de plaats kan worden gesteld van (al)die akte(n) en stukken aan de opstelling en ondertekening waarvan de vrouw haar medewerking dient te geven teneinde te bewerkstelligen dat het perceel grond met woning en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [adres 1] te [postcode 1] [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale gegevens 1] aan de man zal worden geleverd en dat het perceel grond perceel grond met woning en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [adres 2] te [postcode 2] [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale gegevens 2] aan de vrouw zal worden geleverd;

- subsidiair op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag (delen van een dag daaronder begrepen) dat de vrouw in gebreke mocht blijven aan het hierboven verzochte tijdig te voldoen tot aan de dag dat alle noodzakelijke stukken zijn getekend.

met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit hoger beroep.

Procedure rechtbank

4. De vrouw voert een procesrechtelijke grief aan inhoudende dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de standpunten van de vrouw. Nu het hoger beroep mede dient om eventuele processuele verzuimen in eerste aanleg te herstellen, is het hof van oordeel dat, zo er al sprake is geweest van processuele verzuimen in eerste aanleg, deze verzuimen in hoger beroep zijn hersteld.

Echtscheiding

5. Het hof begrijpt uit de toelichting op het appelschrift en gelet op het feit dat de echtscheidingsbeschikking inmiddels is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (op [datum] ) dat de vrouw zich niet verzet tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. Gelet hierop zal het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek de echtscheiding uit te spreken en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.

Partneralimentatie

6. De man is allereerst van mening dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar verzoek om een partneralimentatie vast te stellen, nu dit verzoek volgens hem niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Daarnaast stelt hij dat de vrouw samenwoont en betwist hij gemotiveerd de behoefte van de vrouw alsmede haar behoeftigheid.

7. Het hof stelt voorop dat het verzoek om partneralimentatie heeft te gelden als een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zodat het ook voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan.

8. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat de vrouw samenwoont, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet nader heeft onderbouwd. Daarnaast heeft de man aan de vermeende samenwoning geen conclusie verbonden als omschreven in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek . Gelet hierop gaat het hof aan de stelling van de man dat de vrouw samenwoont, voorbij.

9. Het hof overweegt voorts als volgt. Nu de man de door de vrouw gestelde behoefte dan wel haar behoeftigheid betwist, dient de vrouw - als degene die stelt behoefte aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud te hebben - haar behoefte aannemelijk te maken.

10. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest, als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven geven immers een aanwijzing voor het niveau waarop de onderhoudsgerechtigde na de beëindiging van het huwelijk, wat de kosten van levensonderhoud betreft, in redelijkheid aanspraak kan maken.

11. Het hof stelt vast dat de vrouw haar behoefte niet heeft gespecificeerd. De vrouw heeft niet inzichtelijk gemaakt wat het uitgaven- en bestedingspatroon van partijen ten tijde van hun huwelijk was. De vrouw heeft evenmin een gespecificeerde behoefteberekening, onderbouwd met verificatoire bescheiden, in het geding gebracht. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om, zoals de vrouw heeft gedaan bij de berekening van de hoogte van haar behoefte, uit te gaan van 60% van het gezamenlijk gezinsinkomen dat partijen aan het einde van het huwelijk verdienden, nu de man met de toepasselijkheid van de hofnorm niet heeft ingestemd. Het hof kan derhalve de behoefte van de vrouw niet vaststellen op grond waarvan haar verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie dient te worden afgewezen. Het hof heeft bij dit alles nog in aanmerking genomen dat partijen reeds in 2006 feitelijk uiteen zijn gegaan en dat het de vrouw kennelijk is gelukt om sedertdien in haar eigen levensonderhoud te voorzien.

12. Gelet op het vorenoverwogene behoeft hetgeen de man heeft gesteld over zijn draagkracht geen bespreking.

Verdeling

13. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vastgesteld conform punt 4 tot en met 22 van het aan die beschikking gehechte aanvullend verzoekschrift van de man van 24 mei 2016.

14. Gezien de inhoud van het appelschrift alsmede het verhandelde ter zitting begrijpt het hof dat de vrouw zich ten aanzien van een tweetal punten met betrekking tot de verdeling niet kan verenigen:

a. de waarde waarvoor het onroerend goed in de verdeling moet worden betrokken;

b. dat niet alle banksaldi op de peildatum in de verdeling zijn betrokken.

15. Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat het haar niet bekend is dat de man onder een uitsluitingsclausule een bedrag van zijn ouders heeft ontvangen. En als de man onder een uitsluitingsclausule een bedrag heeft ontvangen dan is dit bedrag inmiddels consumptief verbruikt.

Peildatum

16. Het hof overweegt als volgt. Als peildatum voor de vaststelling van de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift, namelijk 17 maart 2016. Van dit tijdstip kan door de rechter niet worden afgeweken, ook niet op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Als peildatum voor de waardering van de huwelijksgemeenschap geldt als hoofdregel het tijdstip van de verdeling, tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken. Het hof begrijpt uit het appel van de vrouw dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat de onroerende zaak van [adres 1] te [woonplaats] aan de man wordt toegedeeld en het [adres 2] te [woonplaats] aan de vrouw. Nu de vrouw tegen de verdeling als zodanig geen bezwaar heeft geldt als peildatum voor de waardering de datum van de bestreden beschikking zijnde 1 augustus 2016. Per die datum dient de waarde in het vrije economische verkeer van de panden, vrij van bewoning en huur, te worden vastgesteld.

17. Banksaldi behoeven niet te worden gewaardeerd. Voor de omvang van de saldi is relevant het aanwezige saldo op datum van de ontbinding van de gemeenschap en wel datum indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.

Niet in de verdeling betrokken banksaldi

18. De vrouw voert, kort weergegeven, het volgende aan. De vrouw vermoedt dat er naast de door de man in zijn aanvullend verzoekschrift gegeven opsomming nog meer bankrekeningen tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren, waarvan het saldo nog verdeeld moet worden. Onder punt 5.c van haar appelschrift geeft zij aan om welke bankrekeningen het zou gaan.

19. De man erkent de genoemde bankrekeningen voor een deel, maar voor een ander deel niet. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat de vrouw geen inzicht heeft gegeven in de eventuele bankrekeningen op haar naam, op grond waarvan hij zich op het standpunt stelt dat hij ter zake van de verdeling van de banksaldi geen bedrag wegens overbedeling aan de vrouw verschuldigd is.

20. Het hof overweegt als volgt. Als goederen niet in de verdeling zijn betrokken dient zulks alsnog te geschieden. Het hof is van oordeel dat partijen het hof van onvoldoende concrete gegevens hebben voorzien om - eventuele - overgeslagen bankrekeningen (banksaldi) alsnog in de verdeling te betrekken. Het hof zal zich derhalve beperken tot de instructie aan partijen dat de saldi, zoals die op 17 maart 2016 op de diverse bankrekeningen stonden, bij helfte dienen te worden verdeeld, dan wel, indien het saldo negatief was, bij helfte moet worden gedragen.

Waardebepaling onroerend goed

21. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de voormelde woningen staande en gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] en het [adres 2] te [woonplaats] door de man te laag zijn gewaardeerd op een bedrag van respectievelijk € 320.000,- en € 149.000,-. Na raadpleging van enkele makelaarssites op internet, stelt de vrouw de waarde van de respectieve woningen vast op € 360.000,- en € 150.000,-.

22. De man persisteert bij de door hem (voor)gestelde en door de rechtbank in de bestreden beschikking overgenomen waarde van de woningen van € 320.000,- ( [adres 1] ) en € 149.000,- ( [adres 2] ).

23. Het hof zal, gelet op de wisselende standpunten van partijen ten aanzien van de waarde van de woningen bepalen dat beide woningen gewaardeerd dienen te worden door middel van een door een notaris aan te wijzen NVM-makelaar. Voor de waarderingsgrondslag verwijst het hof naar rechtsoverweging 16.

Vergoedingsvordering van de man op de gemeenschap

24. De gemeenschap van goederen omvat tegenwoordige en toekomstige goederen der echtgenoten, uitgezonderd de goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen (artikel 1:94 lid 1 BW). Na ontbinding van het huwelijk wordt een dergelijke gemeenschap bij helfte gedeeld, nadat eerst daaruit de bedragen zijn voldaan ter betaling van de vergoedingsvorderingen die de echtgenoten jegens de gemeenschap hebben. Mocht dit niet of slechts gedeeltelijk mogelijk zijn, bijvoorbeeld wegens een ontoereikend gemeenschapsvermogen, dan kan een echtgenoot die een vordering tot terugneming (reprise) uit de gemeenschap van hem toekomende goederen heeft, de helft van zijn restantvordering verhalen op het privévermogen van de andere echtgenoot.

25. Het hof overweegt als volgt. Door de man zijn in het geding gebracht de testamenten van zijn beide ouders. Het hof verwijst naar productie 13 van het verweerschrift. Uit de testamenten volgt dat hetgeen de erfgenaam verkrijgt niet in enige gemeenschap van goederen valt. Niet meer ter discussie staat tussen partijen dat de man in het kader van de afwikkeling van de nalatenschappen van zijn ouders een bedrag heeft verkregen van € 148.000,-. Voorts staat tussen hen vast dat de gelden zijn overgeboekt naar een rekening waarvan het saldo tot de gemeenschap behoorde. Het privévermogen van de man is derhalve vermengd met het gemeenschapsvermogen. De gemeenschap van partijen is daardoor gebaat met een bedrag van € 148.000,-. De man heeft in beginsel een vergoedingsrecht op de gemeenschap van € 148.000,-. De rechtsvraag die beantwoord moet worden is of de man zijn vergoedingsrecht jegens de gemeenschap kan effectueren of dat er feiten en omstandigheden zijn gesteld die zich er tegen verzetten dat de man zijn vergoedingsrecht kan verzilveren. De vrouw heeft daartoe enkel gesteld dat de gelden ten behoeven van beiden, maar ook ten behoeve van de man alleen verteerd zijn, maar dat dat niet meer valt te achterhalen. Het hof heeft zulks dan ook niet kunnen vaststellen. In het geval de gelden verteerd zijn door consumptieve uitgaven betekent dat in beginsel nog niet dat de man zijn vergoedingsvordering niet kan verzilveren. De onderhavige gemeenschap omvat nog voldoende activa waaruit de vergoedingsvordering kan worden voldaan. Door de vrouw zijn ook geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat de redelijkheid en billijkheid zich er tegen zouden verzetten dat de man zijn recht jegens de gemeenschap zou effectueren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de situatie dat de man gezegd zou hebben dat hij bepaalde gezamenlijke uitgaven ten laste van zijn erfenis zou hebben gebracht zonder dat hij aanspraak zou maken op een vergoedingsrecht of dat echtgenoten het eens waren over het doen van uitgaven die zij zonder de erfenis niet zouden hebben gemaakt. Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat de man zijn vergoedingsrecht kan effectueren.

Incidenteel appel

26. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep uitdrukkelijk verklaard dat zij bereid is mee te werken aan de overdracht van de woningen staande en gelegen aan de [adres 1] en het [adres 2] te [woonplaats] . In dat licht bezien en ook overigens acht het hof geen grond aanwezig voor toewijzing van de incidentele verzoeken van de man. Het hof zal die dan ook afwijzen.

Kostenveroordeling

27. Het hof zal – in tegenstelling tot het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten – zoals te doen gebruikelijk in familiezaken de proceskosten in hoger beroep compenseren.

28. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht vergt, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

29. Mitsdien zal als volgt worden beslist.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar echtscheidingsverzoek;

vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij:

- aan de onroerende zaak te [woonplaats] aan de [adres 1] een waarde is toegekend van € 320.000,-;

- aan de onroerende zaak te [woonplaats] aan het [adres 2] te [woonplaats] een waarde is toegekend van € 49.000,-;

- de man aan de vrouw in het kader van de overbedeling een bedrag moet voldoen van € 39.250,-

en in zoverre opnieuw beschikkende:

- voor de waardebepaling van de onroerende zaken dienen partijen uit te gaan zoals het hof in rechtsoverweging 23 heeft bepaald;

- partijen dienen over te gaan tot verdeling van de banksaldi per 17 maart 2016 voor zover die nog niet in de verdeling zijn betrokken;

- bij het passeren van de transportakte dient de man de overbedelingsvordering aan de vrouw te voldoen,

compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A.N. Labohm en L.H.M. Zonnenberg, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature