Uitspraak
Rolnummer: 22-004400-16
Parketnummer: 09-837016-16
Datum uitspraak: 8 maart 2017
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 september 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1995,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 22 februari 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met de bijzondere voorwaarden zoals in het vonnis waarvan beroep nader omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode 31 oktober 2014 tot en met 30 december 2015 te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem en/of elders in Nederland, (meermalen) met [minderjarige], geboren op [geboortejaar] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [minderjarige], te weten het met zijn penis penetreren van het lichaam/de vagina van die [minderjarige].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Evenals de rechtbank ziet het hof zich voor de vraag gesteld of de seksuele handelingen waarvan zowel [minderjarige] [minderjarige] (hierna: de minderjarige) als de verdachte erkennen dat die hebben plaatsgevonden, ontuchtige handelingen zijn als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken. Blijkens vaste jurisprudentie kan bij seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Als relevante omstandigheden in dat verband kunnen gelden de vaststelling dat die handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen evenals het bestaan van een affectieve relatie tussen beiden. Normale consensuele seksuele contacten tussen jongeren zijn niet als zodanig aan te merken en vallen derhalve buiten de strafwetgeving. De maatstaf hierbij is of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
Het hof stelt vast dat er sprake was van de volgende feiten en omstandigheden:
- de minderjarige was ten tijde van het ten laste gelegde feit 13 jaar oud en de verdachte 19 jaar;
- ten tijde van het gebeurde hadden de minderjarige en de verdachte verkering met elkaar;
- tussen hen was sprake van een seksuele relatie op basis van wederzijdse vrijwilligheid. Dit baseert het hof op de verklaring van de minderjarige zelf en van de verdachte; de vader gaat blijkens zijn aangifte eveneens uit van deze verklaring van zijn dochter; ook overigens zijn er geen aanwijzingen van het tegendeel;
- tussen de minderjarige en de verdachte was ondanks het feitelijke leeftijdsverschil sprake van een gelijkwaardige verhouding, waarbij het hof enerzijds in overweging neemt dat de minderjarige volgens haar vader op sommige gebieden volwassener was dan leeftijdgenoten en anderzijds dat de verdachte volgens de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de jeugdreclasseringswerker die de toezichthouder en begeleider van de verdachte was, minder ver in zijn ontwikkeling was dan leeftijdgenoten; ook op het hof kwam de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep jonger over dan men op grond van zijn kalenderleeftijd zou verwachten;
- de minderjarige heeft tijdens haar verhoor bij de politie – inmiddels 14 jaar oud en bijna een jaar na het ten laste gelegde - verklaard dat zij ook achteraf geen spijt had van het seksuele contact met de verdachte; de aangifte van haar vader sloeg volgens haar “nergens op”;
Gezien bovenstaande feiten en omstandigheden, juist in hun onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat tussen de minderjarige en de verdachte sprake is geweest van een “normale” consensuele seksuele relatie tussen leeftijdgenoten. De ten laste gelegde seksuele handelingen zijn dan ook niet aan te merken als ontuchtig in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Verzoek tot het horen van een deskundige
Gelet op voornoemde beslissing gaat het hof, bij gebreke van belang, voorbij aan de bespreking van het verzoek van de raadsman tot het horen van de deskundige R. Bullens zoals verzocht bij appelschriftuur en ter terechtzitting in hoger beroep gehandhaafd.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering,
mr. Chr.A. Baardman en mr. R.C. Langeler,
in bijzijn van de griffier mr. L.E.A. Jonkers.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 maart 2017.