Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling ter zake van overtreding van artikel 6 WvW , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

Uitspraak



Sector strafrecht

Parketnummer: 21-000850-11

Uitspraak d.d.: 23 maart 2012

TEGENSPRAAK

Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 24 februari 2011 in de strafzaak tegen

[Verdachte]

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 maart 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.L.J. Leijendekker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:

Primair:

hij op of omstreeks 19 maart 2009 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (autobus), rijdende over de weg, de Biltsestraatweg ter hoogte van de kruising met de Archimedeslaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, (terwijl ter plaatse wegwerkzaamheden werden uitgevoerd) te rijden met een snelheid van ongeveer 76 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de op dat moment toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, althans met een snelheid die gezien de bijzondere omstandigheden te plaatse te hoog was en/of (vervolgens) niet te stoppen voor het voor rechtdoorgaand verkeer bestemde verkeerslicht dat rood licht uitstraalde terwijl hij, verdachte, voornemens was rechtdoor zijn weg te vervolgen en/of (vervolgens) in aanrijding/botsing te komen met een jongen die de Biltsestraatweg overstak terwijl het voetgangerslicht in diens richting groen licht uitstraalde, waardoor die jongen, genaamd [slachtoffer] werd gedood;

Subsidiair:

hij, op of omstreeks 19 maart 2009, te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (autobus), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Biltsestraatweg, ter hoogte van de kruising met de Archimedeslaan (terwijl ter plaatse wegwerkzaamheden werden uitgevoerd) met een snelheid van ongeveer 76 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de op dat moment toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, althans met een snelheid die gezien de bijzondere omstandigheden te plaatse te hoog was en/of (vervolgens) niet is gestopt voor het voor rechtdoorgaand verkeer bestemde verkeerslicht dat rood licht uitstraalde terwijl hij, verdachte, voornemens was rechtdoor zjn weg te vervolgen en/of (vervolgens) in aanrijding/botsing is gekomen met een jongen die de Biltsestraatweg overstak terwijl het voetgangerslicht in diens richting groen licht uitstraalde, door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren.

Feitelijke gedragingen

Op 19 maart 2009 heeft op de voor het openbaar verkeer openstaande Biltsestraatweg te Utrecht, ter hoogte van de kruising met de Archimedeslaan, een ongeval plaatsgevonden. Daarbij heeft verdachte als bestuurder van een autobus [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], aangereden, toen deze de Biltsestraatweg overstak. Deze jongen is als gevolg van deze aanrijding ter plaatse overleden.

In de tenlastelegging is aan verdachte een tweetal verwijten gemaakt, te weten dat hij met een snelheid van ongeveer 76 kilometer per uur heeft gereden, althans met een (veel) hogere snelheid dan de op dat moment toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en dat hij niet is gestopt voor het voor zijn rijrichting (rechtdoorgaand verkeer) bestemde rode verkeerslicht.

Geldende maximumsnelheid

Op het moment van de aanrijding was de maximumsnelheid ter plaatse tijdelijk beperkt tot 50 km/h in verband met wegwerkzaamheden, die daar werden uitgevoerd. Deze snelheidsbeperking werd aan het begin van de Biltsestraatweg vlak na de Berekuil kenbaar gemaakt door plaatsing van het daarvoor aangewezen verbodsbord “50”, in combinatie met een waarschuwingsbord “werk in uitvoering”.

De eerste vraag die dient te worden beantwoord, is of deze op 19 maart 2009 enige tijd voor het tijdstip van het ongeval geplaatste verkeersborden vlak voorafgaand aan het ongeval zichtbaar waren voor het verkeer en dus ook voor verdachte, die het weggedeelte waar de borden waren geplaatst heeft gepasseerd.

De advocaat-generaal heeft betoogd dat dat wel het geval was en de verdediging heeft het tegendeel betoogd, omdat de borden een kwart slag waren weggedraaid. De rechtbank heeft niet de overtuiging bekomen dat deze borden voor verdachte zichtbaar waren geplaatst.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

In het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse relateert verbalisant [verbalisant] als volgt.

“In verband met wegwerkzaamheden op de zuidelijke rijbaan van de Biltsestraatweg waren voor deze rijbaan tijdelijke verkeersmaatregelen - borden - van kracht. Direct na het opnemen van de situatie op de plaats van het ongeval werden door mij, [verbalisant], de in verband met de werkzaamheden - tijdelijk - geplaatste borden (nabij de Berekuil) op foto vastgelegd. Ik zag dat de betreffende borden op dat moment een kwartslag gedraaid waren en niet duidelijk zichtbaar waren voor het verkeer. Bij navraag bleek dat één van de wegwerkers, na het ongeval (kort voordat ik de situatie kon vastleggen), deze borden had weggedraaid. De borden werden door mij voordat ik deze op foto heb vastgelegd, teruggedraaid in de positie zoals deze vermoedelijk gestaan hebben op het moment van het ongeval.”

Wegwerker [wegwerker 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij betrokken was bij het plaatsen van de 50 km/h-borden. Volgens hem zijn deze borden een kwartier of een half uur vóór het ongeval geplaatst. Hij heeft de borden zo geplaatst dat de automobilisten ze konden zien. De borden zijn afgedraaid (een kwartslag gedraaid) door een collega genaamd [wegwerker 2], nadat hij, [wegwerker 1], omstreeks 15.30 uur, een verklaring bij de politie had afgelegd. De weg kon toen weer vrijgemaakt worden.

Wegwerker [wegwerker 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij betrokken was bij het plaatsen van de 50 km/h-borden. Volgens [wegwerker 3] zijn deze borden vóór het ongeval geplaatst en is er gecontroleerd of de borden goed stonden. De borden zijn afgedraaid door ene ‘[wegwerker 2]’ nadat er – na het ongeval- was opgeruimd.

Deze getuige [wegwerker 3] heeft een gelijkluidende verklaring afgelegd tegenover verbalisant [verbalisant] (aanvullend proces-verbaal van 4 juni 2010).

Bij een aanvullend proces-verbaal van politie is als bijlage een aantal foto’s (op een cd-rom) gevoegd. Twee van deze foto’s (met de nummers 9666 en 9667), gemaakt vanaf de ongevalslocatie in de richting van de Berenkuil, zijn ter terechtzitting in hoger beroep ingezoomd getoond. Een afdruk van deze ingezoomde foto’s is door getuige [verbalisant] aan het hof (en de verdediging en de advocaat-generaal) overgelegd. Deze ter zitting bekeken foto’s bieden steun aan de lezing dat de borden op dat moment niet waren afgedraaid.

Op grond van bovengenoemd(e) relaas, verklaringen en foto’s is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de 50 km/h-borden zichtbaar waren voor het verkeer. Uitgegaan dient daarom te worden van een toegelaten maximumsnelheid van 50 km/u ten tijde van het ongeval.

Het feit dat een aantal getuigen zich niet kan herinneren of de borden zichtbaar waren voor het verkeer maakt dat niet anders.

Snelheid van verdachte

De tweede vraag die dient te worden beantwoord, is hoe snel verdachte reed ten tijde van het ongeval. De advocaat-generaal heeft betoogd dat verdachte minimaal 72 km/u reed. De verdachte heeft (ter terechtzitting in hoger beroep) verklaard dat hij 50 à 60 km/u reed.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Vanwege onbetrouwbaarheid van de registratie was de tachograafschijf van de bus niet bruikbaar om de snelheid te kunnen bepalen.

In het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse wordt op basis van loggegevens van lussen (elektrische spoelen die in het wegdek van een rijbaan zijn aangebracht) geconcludeerd dat verdachte direct voorafgaand aan het ongeval met een snelheid van 76 km/u heeft gereden.

Deskundige [deskundige] heeft geconcludeerd dat - mocht getuige [getuige 1] het groene licht voor de voetganger daadwerkelijk hebben kunnen zien c.q. heeft gezien - op basis van de loggevens verdachte tussen de 72 en de 83 km/u uur heeft gereden.

Getuige [getuige 2], die net voor de aanrijding achter verdachte reed, heeft verklaard dat zij ongeveer 70 km/u reed en dat de afstand tussen verdachte en haar ongeveer dezelfde bleef.

Op grond van deze bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat verdachte op de plaats van de aanrijding ongeveer 76 km/u heeft gereden.

Rood licht

Op basis van de loggegevens wordt in het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse geconcludeerd dat de aanrijding hoogstwaarschijnlijk heeft plaatsgevonden omstreeks 13.36.26 uur. Het verkeerslicht voor rechtdoorgaand verkeer straalde tussen 13.36.12 en 13.36.28 rood licht uit. Volgens die loggegevens straalde het voetgangersverkeerslicht van [slachtoffer] op dat moment groen licht uit.

Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 19 maart 2009, omstreeks 13.30 uur, zag dat een jongetje de Biltsestraatweg overstak. Hij zag dat het fiets- en voetgangerslicht op groen stond. Toen het jongetje de middenberm bereikte, zag hij een witte autobus aan komen rijden. Vrijwel daarna hoorde hij een klap.

Op grond van deze bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat vast is komen te staan verdachte door rood licht is gereden.

Deskundige [deskundige] heeft in zijn tweede deskundigenbericht van 6 december 2010 aangevoerd dat gelet op onderdelen van de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4] het ongeval ook op andere tijdstippen kan hebben plaatsgevonden, waarbij verdachte niet door rood licht heeft gereden. De verdediging heeft zich hierbij aangesloten. In een aanvullend proces-verbaal heeft de verkeerspolitie gereageerd op dit deskundigenbericht van [deskundige]. In dat aanvullende proces-verbaal is onder meer op grond van de loggevens geconcludeerd dat en waarom de alternatieve tijdstippen, waarop de aanrijding in de door [deskundige] geschetste scenario’s zou moeten hebben plaatsgevonden, niet juist kunnen zijn. Het hof volgt dit aanvullend proces-verbaal en ziet derhalve in het rapport van [deskundige] geen aanleiding om van een andere tijstip van aanrijding uit te gaan.

Het hof merkt hierbij op dat [deskundige] een aantal scenario’s heeft opgesteld, aan de hand van zekere aspecten in de getuigenverklaringen. Zoals de deskundige ook ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard, vloeit uit deze scenario’s niet een op basis van zijn deskundigheid dwingend te maken keuze voor de een of andere alternatieve toedracht voort.

Verzoek

De raadsman heeft verzocht om - als het hof afwijkt van wat de deskundige [deskundige] heeft geconcludeerd – een nieuwe deskundige te doen horen.

Het hof is van oordeel dat gezien het beschikbare materiaal in het dossier de noodzaak tot het horen van nog een deskundige niet is gebleken. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.

Schuld

De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 . Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.

Een automobilist heeft onder meer de bijzondere zorgplicht om zich te houden aan de maximumsnelheid en te stoppen voor het rode verkeerslicht. Dit geldt des te meer voor de bestuurder van een autobus. Verdachte heeft deze zorgplichten, gelet op de bewezenverklaarde gedragingen, niet in acht genomen.

Verdachte reed op 19 maart 2009 op een kruising af waar – voor hem duidelijk zichtbaar door de aanwezigheid van een pijlwagen- wegwerkzaamheden werden uitgevoerd, die van hem verlangden dat hij zijn autobus naar een rechts naastgelegen rijstrook stuurde, die niet correspondeerde met de plaats van het voor zijn rijrichting bedoelde verkeerslicht. Bovendien benam de pijlwagen en de pal daarvoor rijdende veegwagen het zicht op voetgangers, die zich tussen de noordelijke en zuidelijke rijbaan van de Biltsestraatweg ophielden en die daar gelet op de inrichting van de kruising te verwachten waren. Door de onoverzichtelijkheid van deze situatie had verdachte – zeker als beroepschauffeur - extra oplettend en voorzichtig moeten zijn. Dat was hij niet. Hij lette onvoldoende op de voor zijn rijrichting bedoelde verkeerslichten, met als gevolg dat hij door rood licht reed. Daarop volgde de aanrijding met [slachtoffer] die bij een voetgangersoversteekplaats groen licht had en overstak. Bovendien reed verdachte ruim 20 km/u sneller dan ter plaatse was toegestaan. De borden waarmee die snelheidsbeperking was kenbaar gemaakt waren door verdachte kennelijk niet opgemerkt. Voorts vloeide de noodzaak voor verdachte zijn snelheid aan te passen ook nog eens voort uit de voor verdachte bij het naderen van de kruising kenbare bijzondere situatie. Deze te hoge snelheid bracht mee dat verdachte door eigen toedoen niet meer kon anticiperen op bepaald niet uit te sluiten kruisend verkeer, waaronder voetgangers. Het hof is van oordeel dat dit handelen van verdachte als zeer onoplettend en onvoorzichtig moet worden aangemerkt en dat hij schuld aan het verkeersongeval heeft in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 19 maart 2009 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (autobus), rijdende over de weg, de Biltsestraatweg ter hoogte van de kruising met de Archimedeslaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, (terwijl ter plaatse wegwerkzaamheden werden uitgevoerd), te rijden met een snelheid van ongeveer 76 kilometer per uur, zijnde met een (veel) hogere snelheid dan de op dat moment toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur althans met een snelheid die gezien de bijzondere omstandigheden te plaatse te hoog was en/of (vervolgens) niet te stoppen voor het voor rechtdoorgaand verkeer bestemde verkeerslicht dat rood licht uitstraalde terwijl hij, verdachte, voornemens was rechtdoor zijn weg te vervolgen en/of (vervolgens) in aanrijding/botsing te komen met een jongen die de Biltsestraatweg overstak terwijl het voetgangerslicht in diens richting groen licht uitstraalde, waardoor die jongen, genaamd [slachtoffer] werd gedood.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het primair bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Utrecht heeft de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens het primair tenlastegelegde tot een werkstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar.

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft door zijn handelen een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Ten gevolge van dit verkeersongeval is de elfjarige [slachtoffer] om het leven gekomen. Onder meer uit de slachtofferverklaring van de opa van [slachtoffer] blijkt dat door het handelen van verdachte onzegbaar leed aan de nabestaanden is aangedaan. De vergelding van dat leed en de normbevestiging - verdachte heeft zich immers zeer onvoorzichtig gedragen - vormen de grondslag voor de strafoplegging. Het leed dat de nabestaanden is aangedaan zal echter met geen enkele straf vergolden kunnen zijn.

Daartegenover staat dat de gevolgen van het ongeval ook voor verdachte groot zijn. Verdachte is buschauffeur van beroep. Hij heeft lange tijd niet volledig kunnen werken en hij is onder behandeling van een psycholoog, welke behandeling ten tijde van de behandeling in hoger beroep, drie jaar na het ongeval, nog steeds voortduurt. Verdachte heeft ter terechtzitting spijt betuigd en hij maakte, hoewel dat wellicht anders is overgekomen op de nabestaanden, ter terechtzitting een aangeslagen indruk. Voorts houdt het hof in het voordeel van de verdachte rekening met het feit dat verdachte nooit eerder door de strafrechter is veroordeeld en dat inmiddels geruime tijd is verstreken na het incident.

Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat oplegging van een een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, en een gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, beide van hierna te noemen duur, passend en geboden is.

Bij de hoogte van het onvoorwaardelijke gedeelte van de rijontzegging heeft het hof er rekening mee gehouden dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en hem dit dus extra zwaar zal treffen. Dit is de reden om het onvoorwaardelijk deel van de ontzegging lager te doen zijn dat het voorwaardelijk deel.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Wijst af het verzoek tot het horen van een (nieuwe) deskundige.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.

Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 15 (vijftien) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Aldus gewezen door

mr A.E. Harteveld, voorzitter,

mr M. Barels en mr P.R. Wery, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,

en op 23 maart 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature