Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Uitspraak



Gerechtshof Arnhem

derde enkelvoudige belastingkamer

nummer 95/2083

U i t s p r a a k

op het beroep van *X te *Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane district *P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de na te melden nahe?ngsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM).

1. Nahe?ngsaanslag en bezwaar

1.1. De nahe?ngsaanslag, genummerd * en gedagtekend 21 augustus 1995, bedraagt ƒ 4 017 aan belasting met een verhoging van 100% die is kwijtgescholden tot op ƒ 1 004 en vermeldt een totaalbedrag van ƒ 5 021. Als verder gegeven is vermeld dat op 14 juni 1995 de weg is gebruikt met de personenauto, merk *a, gekentekend *.

1.2. Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend bij de inspecteur op 12 september 1995.

1.3. Bij uitspraak van 10 november 1995 heeft de inspecteur de nahe?ngsaanslag gehandhaafd en de verhoging verder kwijtgescholden tot op nihil.

2. Geding voor het hof

2.1. Het beroepschrift is ter gri?e ontvangen op 21 december 1995, waarbij negen bijlagen zijn overgelegd.

2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

2.3. Bij de mondelinge behandeling op 23 augustus 1996 te Arnhem zijn belanghebbende, zijn echtgenote *X-Y en de inspecteur gehoord.

3. Conclusies van partijen

3.1. Belanghebbende verzoekt de uitspraak van de inspecteur te vernietigen.

3.2. De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. De vaststaande feiten

4.1. Voor de voormelde auto is deel I van het kentekenbewijs afgegeven op 21 oktober 1991. Deel II is op 23 maart 1993 op naam van belanghebbende gesteld.

4.2. Op 14 juni 1995 omstreeks 8.10 uur is door ambtenaren van de Belastingdienst/Douane post *P team Ambulant vastgesteld dat met de auto de weg (*b-weg te *Q) werd gebruikt.

4.3. Op 9 juni 1995 ging belanghebbende * bouwen, waarvoor hij bouwmaterialen, waaronder lange balken, leende die hij met de auto vervoerde. Daartoe had hij tijdelijk de wand tussen de cabine en de laadruimte losgeschroefd en verwijderd maar na een week weer bevestigd.

5. Het geschil en de standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt verdeeld, of de nahe?ngsaanslag terecht is opgelegd.

5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

5.3. Daaraan is mondeling toegevoegd – zakelijk weergegeven –

5.3.1. door en namens belanghebbende:

5.3.1.1. De bijlagen bij het vertoogschrift waren hem onbekend. Uit de foto's blijkt wel dat er geen achterbank in de laadruimte geconstateerd was.

5.3.1.2. De tijdelijke verwijdering van de scheidingswand is nu het enige juridische argument. Maar de auto is staande gehouden op grond van een verkeerde indruk.

5.3.1.3. Vanaf 1 januari 1995 is de motorrijtuigenbelasting naar het personenautotarief voldaan.

5.3.1.4. Hij was te goeder trouw.

5.3.1.5. De verwijderde wand zat met schroeven tegen de zijwand van de auto bevestigd. De gaten hiervoor in de linkerwand zijn te zien op de rechterfoto bij het rapport van bevinding, vlak achter de zijruit, en zijn ook weer gebruikt bij de herbevestiging.

5.3.1.6. Hij heeft nooit de bedoeling gehad te auto om te bouwen tot bestelauto door de dubbele cabine te verwijderen. Hij heeft dus ook geen gebruik willen maken van de door de inspecteur bedoelde ombouwregeling.

5.3.1.7. De nageheven BPM staat niet in verhouding tot de feitelijke situatie.

5.3.2. en door de inspecteur:

5.3.2.1. Artikel 3 van de Wet op de BPM 1992 (tekst-1993) eist achter de dubbele cabine een vaste wand over de gehele hoogte en breedte van het motorrijtuig, wilde dit vallen onder de uitzondering op het begrip personenauto.

5.3.2.2. Als de wand met schroeven bevestigd was, voldeed de auto al niet aan de eisen voor de toepasselijkheid van de uitzondering. De wand moest namelijk gelijmd of gelast zijn.

5.3.2.3. BPM is voor reeds geregistreerde auto's niet verschuldigd zolang men ze ongewijzigd laat. De auto van belanghebbende was eigenlijk al vanaf 1 januari 1994 een personenauto.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Volgens artikel 1 van de Wet op de BPM 1992, voor zover hier van belang, is de belasting verschuldigd (lid 2) ter zake van de registratie van een personenauto in het krachtens de Wegenverkeerswet (1994) aangehouden register van opgegeven kentekens, dan wel (lid 3) ingeval een geregistreerd ander motorrijtuig dan een personenauto in een zodanige staat wordt gebracht dat het een personenauto is, ter zake van de registratie als personenauto dan wel, indien geen nieuw kenteken wordt opgegeven, ter zake van de aanvang van het gebruik als personenauto in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet.

6.2. Partijen gaan er eenstemmig van uit dat de zogenoemde ombouwregeling (artikel II, lid 2, van de wet van 16 december 1993, Stb. 673 ) op belanghebbendes auto niet van toepassing is. Dit houdt in, dat deze auto niet uiterlijk op 1 juli 1994 door het aanbrengen van zijruiten of zitplaatsen in de laadruimte een personenauto is geworden.

6.3. In de aangevallen uitspraak heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat artikel III van de zo ëven genoemde wet evenmin van toepassing is, daar belanghebbendes auto niet uitsluitend tengevolge van die wet een personenauto is geworden, maar tengevolge van de verwijdering van de tussenwand.

6.4. De inspecteur heeft evenwel de onder 5.3.1.5 weergegeven stelling van belanghebbende niet weersproken, doch daarop gereageerd als onder 5.3.2.2 en 5.3.2.3 is weergegeven. Met die nadere stelligname van de inspecteur is zijn zoëven bedoelde standpunt niet verenigbaar. Dit brengt mee, dat de auto reeds een personenauto in de zin van de Wet op de BPM 1992 was toen op 9 juni 1995 de wand achter de cabine werd verwijderd. Van enige andere wijziging aan de auto is niets gesteld of gebleken. Een belastbaar feit heeft zich dus noch volgens artikel 1 voormeld, noch volgens artikel II van de onder 6.2 genoemde wet, noch volgens artikel 31, lid 4, van de Wet op de BPM 1992 voorgedaan.

6.5. Na het vorenstaande behoeven de overige grieven van belanghebbende geen behandeling.

7. Slotsom

De nahe?ngsaanslag kan niet in stand blijven.

8. Proceskosten

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hoewel belanghebbendes echtgenote tot zijn bijstand is verschenen, blijkens het rapport van bevinding de bestuurster van de auto was en mede in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 27 september 1989, nr. 24 297 (BNB 1990/61*), als partij is te beschouwen, is niet gebleken dat door haar afzonderlijk reiskosten zijn gemaakt. Belanghebbendes reiskosten (*Z-*P v.v.) zijn dan ook te begroten op ƒ 25.

9. Beslissing

Het gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur voor zover daarbij de naheffingsaanslag is gehandhaafd;

– vernietigt de naheffingsaanslag;

- gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte grifffierecht van ƒ 75 te vergoeden;

– veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 25, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.

Aldus gedaan te Arnhem op 23 januari 1997 door mr Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 januari 1997.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature