Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.344.582/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden 10932299
beschikking van 18 november 2024
in de zaak van
Stichting Antonius Zorggroep
die is gevestigd in Sneek
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster en verweerster in het voorwaardelijke tegenverzoek
hierna: Antonius
advocaat mr. R.U. Klaver
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verweerster en verzoekster in het voorwaardelijke tegenverzoek
hierna: [geïntimeerde]
advocaat mr. D.M. van Genderen
1 Het verloop van de procedure in hoger beroep
1.1
Antonius heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 8 mei 2024 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift, op de griffie ontvangen op 6 augustus 2024
- op 13 augustus 2024 ontvangen nagekomen stukken en een productie van Antonius
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde]
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep
- op 26 september 2024 ontvangen producties van [geïntimeerde]
- het verslag (proces-verbaal) van de op 2 oktober 2024 gehouden mondelinge behandeling.
1.3
Het hof heeft uitspraak bepaald op 18 november 2024 of eerder als dat mogelijk is.
2. De kern van de zaak
2.1
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van Antonius ontbonden omdat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord. Antonius is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan transitievergoeding. Op verzoek van [geïntimeerde] is Antonius ook veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, (achterstallig) salaris met wettelijke verhoging en wettelijke rente en een vergoeding voor (reis-)kosten.
2.2
Antonius vindt dat zij ten onrechte is veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding met wettelijke rente en bovendien tot een te hoog bedrag aan transitievergoeding en achterstallig loon. Verder bepleit zij afwijzing dan wel matiging van de wettelijke verhoging en verzoekt zij om terugbetaling van het teveel betaalde met wettelijke rente.
2.3
[geïntimeerde] erkent dat de transitievergoeding € 1.911,68 bruto lager had moeten zijn en dat uitgegaan moet worden van een lager loon vanaf 9 januari 2024. Zij heeft in hoger beroep haar verzoek vermeerderd met een bedrag voor aanvulling van haar salaris tijdens het tweede en derde ziektejaar tot 100% en met een bedrag voor advocaatkosten als schadevergoeding, omdat Antonius zich niet als goed werkgeefster heeft gedragen.
Ter zitting hebben partijen afgesproken dat Antonius € 20.000 inclusief btw aan advocaatkosten zal betalen, dat [geïntimeerde] de vermeerdering van haar verzoek voor het overige intrekt en dat hiermee ook een afdoende regeling is getroffen voor het geschil over het toegewezen bedrag van ruim € 18.000,- aan achterstallig loon. Antonius heeft dat bedrag al betaald. Dit wordt in de op te maken eindafrekening verrekend, evenals wat teveel aan transitievergoeding is betaald.
3 Het oordeel van het hof
de beslissing in het kort
3.1
Het hof vindt dat Antonius ernstig verwijtbaar heeft gehandeld waardoor ontbinding van de arbeidsovereenkomst onvermijdelijk werd, maar komt tot een lagere billijke vergoeding dan de kantonrechter. De bezwaren tegen de hoogte van de transitievergoeding en de omvang van het maandloon vanaf 9 januari 2024 zijn terecht en leiden tot aanpassing van de uitspraak van de kantonrechter. Het hof matigt het percentage van de wettelijke verhoging echter niet.
Het hof zal die beslissing hierna uitleggen, nadat eerst de feiten zijn vastgesteld.
eerst de vaststaande feiten
3.2
[geïntimeerde] is op 1 september 2018 als [functie] in dienst getreden bij Antonius en was laatstelijk voor onbepaalde tijd werkzaam met een arbeidsomvang van 32 uur per week. Clustermanager [naam1] was haar direct leidinggevende, klinisch chemicus [naam2] de medisch coördinator.
3.3
Met [geïntimeerde] zijn geen functioneringsgesprekken gevoerd. Wel twee samenwerkingsgesprekken in mei en juni 2020. De verslagen daarvan bevatten geen noemenswaardige kritiek op het functioneren van [geïntimeerde] . Een ‘360 graden rapportage’ van november 2020 laat hoge scores zien bij de competenties samenwerking en communicatie.
3.4
Op 16 december 2020 vond een confrontatie plaats tussen [naam2] en [geïntimeerde] tijdens een MT-overleg waarbij [naam2] irritaties uitte over de samenwerking met [geïntimeerde] . Omdat de vader van [geïntimeerde] kort daarna overleed, hebben [naam2] en [geïntimeerde] pas eind januari 2021 verder gesproken over die confrontatie.
3.5
[naam1] heeft [geïntimeerde] op 1 februari 2021 meegedeeld dat voor hem en andere MT-leden een grens was bereikt. [geïntimeerde] diende een verbetertraject in te gaan met als inzet dat zij de lat minder hoog moest leggen, meer loslaten en collega’s vertrouwen geven, minder veeleisend zijn en zaken kort en bondig bespreekbaar maken. In het verslag van dit gesprek staat dat het doel is om de verstoorde samenwerking op deze onderdelen structureel te verbeteren zodat op de werkvloer en in het MT prettig kan worden samengewerkt.
3.6
Op 4 februari 2021 kreeg [geïntimeerde] op het werk een ‘black out’ en zij meldde zich ziek. De bedrijfsarts stelde in maart 2021 vast dat [geïntimeerde] beperkingen heeft die deels te duiden zijn als een direct gevolg van een verstoorde arbeidsverhouding, maar ook beperkingen in het functioneren die te duiden zijn als een gevolg van ziekte. Geadviseerd werd met elkaar in gesprek te gaan omdat de situatie op het werk in de weg staat aan herstel in eigen werk.
3.7
Vanaf mei 2021 startte [geïntimeerde] in het kader van haar re-integratie met enkele werkzaamheden vanuit huis.
De bedrijfsarts berichtte Antonius op 6 juni 2021 dat er in de afgelopen weken weliswaar gesprekken zijn gevoerd tussen [geïntimeerde] en haar leidinggevende, maar dat die niet gericht waren op herstel van vertrouwen en veiligheid en dat Antonius als werkgever verantwoordelijk is voor het creëren van voldoende basis om een structurele opbouw in werk vorm te geven. Als de werkrelatie wordt hersteld, verwacht de bedrijfsarts binnen meerdere weken tot enkele maanden herstel.
3.8
In juli 2021 heeft de behandelend GGZ-arts van [geïntimeerde] de bedrijfsarts gedocumenteerd op de hoogte gebracht van de diagnose zware depressie.
3.9
In de periode van augustus tot en met december 2021 hebben mediationgesprekken plaatsgevonden. Op 20 december 2021 schreef [naam1] dat de mediator had vastgesteld dat voortzetting geen zin heeft indien partijen alleen hun verschil in zienswijzen herhalen. [naam1] wilde de mediation niet voortzetten en legde [geïntimeerde] een beëindigingsvoorstel (vso) voor, dat zij niet accepteerde.
3.10
In december 2021 gaf de bedrijfsarts zijn opdracht aan Antonius terug omdat zijn adviezen maar beperkt door partijen werden opgevolgd.
3.11
Antonius diende op 4 februari 2022 een ontbindingsverzoek in dat op 8 juni 2022 werd afgewezen. De kantonrechter vond dat [geïntimeerde] de gelegenheid moest krijgen verder te werken aan herstel, waarna partijen het gesprek konden oppakken over verbetering van de samenwerking en de vormgeving van re-integratie. Antonius stelde hoger beroep in.
3.12
Ondertussen had [geïntimeerde] vanaf 29 januari 2022 verzocht om een afspraak bij een nieuwe bedrijfsarts voor het oppakken van re-integratie. Dat werd pas op 21 juli 2022 gerealiseerd. De bedrijfsarts adviseerde een stappenplan: (stap 1) bespreken of het doel al dan niet terugkeer in eigen of ander werk is en wat daarvoor nodig is; (stap 2) koffiedrinken op werk met collega’s, maximaal 20 minuten, zonder over zichzelf te praten; (stap 3) opbouwen in werk als stap 2 zonder problemen verloopt.
Nadat [geïntimeerde] herhaaldelijk had aangedrongen op bespreking van het stappenplan, vond op
9 september 2022 een gesprek plaats tussen [geïntimeerde] en [naam1] in aanwezigheid van beide advocaten.
3.13
De bedrijfsarts adviseerde op 5 oktober 2022 dat [geïntimeerde] kon starten met re-integratie in aangepast werk bij de eigen werkgever, indien de weg daarvoor open is na een gesprek met de leidinggevende. Anders moest een andere oplossing gezocht worden, bijvoorbeeld een tweede spoor traject.
[naam1] liet [geïntimeerde] in het kader van stap 1 weten dat zij op 24 en 26 oktober 2022 met twee MT-leden ( [naam2] en [naam3] ) kon spreken. Gelijktijdig hiermee ontving [geïntimeerde] van Antonius nieuwe producties voor de zitting in hoger beroep, die op 28 oktober 2022 zou plaatsvinden. Bij die producties zaten negatieve verklaringen van genoemde twee MT-leden. [geïntimeerde] deelde [naam1] mee dat zij een gesprek met hen zo kort voor de zitting niet zag zitten en stelde voor een nieuwe afspraak te plannen na de zitting. [naam1] reageerde het niet acceptabel te vinden dat [geïntimeerde] daarmee terugkwam op de afspraak de gesprekken te voeren in week 43. Zij diende tenminste één gesprek te voeren, anders zou loonbetaling worden stopgezet omdat zij niet voldeed aan het advies van de bedrijfsarts om een gesprek met MT-leden te hebben.
[geïntimeerde] heeft na een koffiegesprek met [naam2] aan [naam1] laten weten dat zij het gesprek als erg onplezierig heeft ervaren en zich afvroeg of [naam2] wel op de hoogte was van haar gezondheidstoestand en het doel van het gesprek.
3.14
Op 23 november 2022 adviseerde de bedrijfsarts in het kader van de te nemen stappen in de re-integratie om de WIA-keuring en het hoger beroep af te wachten, omdat inmiddels duidelijk was dat het MT terugkeer van [geïntimeerde] niet zit zitten.
3.15
Het hof oordeelde op 23 november 2022 dat de kantonrechter terecht de verzochte ontbinding had afgewezen. Er is sprake van een opzegverbod tijdens ziekte en Antonius had aangevoerd dat verhoudingen verstoord zijn geraakt door het gedrag en functioneren van [geïntimeerde] zowel voor als na de ziekmelding. Gelet op de depressieve stoornis, die niet van de ene op de andere dag ontstaat, is aannemelijk dat die aandoening invloed heeft gehad op haar functioneren en gedrag voor en na de ziekmelding, aldus het hof.
3.16
De arbeidsdeskundige van het UWV heeft in het kader van de WIA-aanvraag per mail van 8 december 2022, die in c.c. naar [geïntimeerde] is gestuurd, aan [naam1] gevraagd waarom niet is onderzocht hoe [geïntimeerde] bij de eigen werkgever kan worden ingezet en wat zijn plannen zijn voor de komende periode. Ook meldde de arbeidsdeskundige dat hij heeft begrepen dat op 12 december 2022 zou worden gesproken over een ontbindingsverzoek en dat hij zich kan voorstellen dat hij eerst na die datum antwoord krijgt.
3.17
[naam1] stelde op 12 december 2022 schriftelijk aan [geïntimeerde] voor een nieuw mediationtraject te starten, bij voorkeur in aanwezigheid van beide advocaten. [geïntimeerde] antwoordde dat zij het vreemd vond om, na de uitspraak van het hof en de adviezen van de bedrijfsarts, van het UWV te horen dat op 12 december overleg over ontbinding zou plaatsvinden. Mediation met advocaten draagt volgens haar niet bij aan haar herstel en re-integratie binnen het laboratorium en is niet wat de bedrijfsarts adviseerde. Zij wil koffiegesprekken met de andere MT-leden en haar werkzaamheden langzaamaan hervatten.
De advocaat van [geïntimeerde] heeft Antonius op 23 december 2022 schriftelijk in gebreke gesteld met betrekking tot de nakoming van re-integratieverplichtingen.
3.18
Het UWV heeft Antonius op 2 januari 2023 een loonsanctie opgelegd tot 2 februari 2024 omdat zij niets aan re-integratie heeft gedaan wegens een arbeidsconflict. Het daartegen door Antonius ingediende bezwaar is in april 2023 verworpen, kort gezegd omdat het UWV van oordeel was dat re-integratie is gestagneerd hoewel de bedrijfsarts vanaf juni 2021 benutbare mogelijkheden had vastgesteld.
Later heeft Antonius nog verzocht om verkorting van de loonsanctie maar dit verzoek is door het UWV afgewezen. Antonius had ondanks herinnering de in dit verband gestelde vragen niet beantwoord.
3.19
De bedrijfsarts oordeelde op 9 januari 2023 dat met re-integratie gestart kon worden en adviseerde in gesprek te gaan. [naam1] liet op 20 januari 2023 weten dat er geen draagvlak was voor het eerste spoor en dat op het tweede spoor zou worden ingezet. [geïntimeerde] werd de toegang tot de gebouwen ontzegd en haar inlog-autorisatie zou vervallen.
Op 7 juni 2023 constateerde de bedrijfsarts dat aan spoor 1 geen vorm kon worden gegeven en dat recent een spoor 2 traject is gestart.
Vervolgens heeft arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden waarbinnen vergeefs is gepoogd bij Antonius een basis te vinden voor re-integratie in de eigen functie of passende taakonderdelen bij Antonius. De arbeidsdeskundige adviseerde ondersteuning bij het zoeken en vinden van passend werk elders.
3.20
Antonius schakelde bureau Vooruitzicht in. In de startrapportage van 31 augustus 2023 stelde dat bureau een traject voor van negen maanden met het doel zo snel mogelijk passende arbeid te vinden tegen zo hoog mogelijke loonwaarde, waar [geïntimeerde] structureel en duurzaam kan werken.
Inmiddels had [geïntimeerde] zelf contact opgenomen met Certe waar zij van 1 september tot 31 december 2023 werkzaamheden heeft verricht in het kader van re-integratie.
De bedrijfsarts adviseerde eind september 2023 de eerste zes weken maximaal 50% van de normale werktijden te re-integreren waarbij reisuren gelden als werkuren. Daarna kon worden uitgebreid met maximaal 25% van de normale werkuren.
De re-integratieovereenkomst met Certe is verlengd tot en met 2 februari 2024. Certe beoordeelde het functioneren van [geïntimeerde] positief, maar had geen mogelijkheid voor uitbreiding van de formatie en kon [geïntimeerde] daardoor niet in dienst nemen.
3.21
Op 9 januari 2024 oordeelde de bedrijfsarts dat [geïntimeerde] vrijwel geheel is hersteld. Reistijd is nog werktijd maar dat kan vervallen bij werk dichtbij huis. De bedrijfsarts ondersteunt medisch gezien het verzoek van [geïntimeerde] om opnieuw met Antonius in gesprek te gaan.
3.22
De advocaat van [geïntimeerde] heeft daarna Antonius verzocht om een gesprek over terugkeer van [geïntimeerde] die bijna geheel hersteld is, gelet op het advies van de bedrijfsarts en de wisselingen binnen het personeelsbestand. De advocaat van Antonius heeft daarop geantwoord dat sprake is van een totaal verziekte arbeidsrelatie die zo spoedig mogelijk moet eindigen. Na afloop van de loonsanctie wordt het loon stopgezet en zal een ontbindingsverzoek worden ingediend.
Antonius heeft vanaf 2 februari 2024 geen salaris meer betaald aan [geïntimeerde] . Ten tijde van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter had [geïntimeerde] zich geheel hersteld gemeld.
de beroepsgronden van Antonius
3.23
Antonius heeft 18 bezwaren (gronden van beroep) ingediend tegen de beslissing van de kantonrechter. Die gronden zal het hof themagewijs bespreken.
De eerste zes gronden zijn gericht tegen de feitenvaststelling. Antonius klaagt niet over een onjuiste vaststelling, maar wenst blijkens haar toelichting op die gronden een kleuring of aanvulling aan te brengen. Het is echter de rechter die een keuze maakt uit de feiten die van belang zijn voor de beoordeling. De door Antonius gewenste kleuring of aanvulling staat soms haaks op het standpunt van [geïntimeerde] , en daarmee is geen sprake van een vaststaand feit.
Wat daar verder van zij, het hof heeft hiervoor zelf opnieuw de feiten vastgesteld en daarbij rekening gehouden met wat Antonius daarover heeft aangevoerd en met de reactie van [geïntimeerde] daarop. Antonius heeft geen bezwaar gemaakt tegen het toegewezen loon over tijdens ziekte afgeboekte vakantie-uren en tegen de toegewezen reis- en overige kosten.
Antonius heeft wel ernstig verwijtbaar gehandeld
3.24
Met de gronden 7 tot en met 12 komt Antonius op tegen het oordeel dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en tegen de motivering daarvan.
In reactie op de overweging van de kantonrechter dat na 1 februari 2021 de grond voor ontbinding is ontstaan, te weten de ernstig verstoorde arbeidsverhouding waarvan Antonius een ernstig verwijt valt te maken, betoogt Antonius dat daarvoor al sprake was van een verstoring door de wijze waarop [geïntimeerde] werkte. Zij wilde volgens haar overal een check op doen, legde de lat onnodig hoog, had geen vertrouwen in anderen, en herkende niet de problemen die dat veroorzaakte. Antonius miskent dan dat [naam1] die kritiek op het functioneren van [geïntimeerde] op 1 februari 2021 aan haar heeft overgebracht en toen een verbetertraject heeft aangekondigd waarover nog verder gesproken zou worden. Er was dus toen, in de visie van Antonius, nog geen onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding en dat heeft de advocaat van Antonius ter zitting van het hof nog eens bevestigd.
3.25
De kantonrechter oordeelde dat de ernstig verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan omdat Antonius na 1 februari 2021 (en het hof preciseert dat tot: vanaf de ziekmelding, die op 4 februari 2021 plaatsvond) ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door structureel niet te voldoen aan haar verplichting om [geïntimeerde] binnen haar eigen werk te laten re-integreren en onvoldoende inspanningen te verrichten om het arbeidsconflict op te lossen.
Dat heeft de kantonrechter onderbouwd door te wijzen op de loonsanctie en het structureel niet meewerken aan re-integratie in het eerste spoor hoewel de bedrijfsarts steeds terugkeer in eigen werk verwachtte. De kritiek op haar functioneren staat daaraan niet in de weg en ook het gestelde conflict is geen reden voor het niet uitvoeren van re-integratieactiviteiten.
Voor het oplossen van het conflict lag het initiatief bij Antonius en zij heeft onvoldoende adequate initiatieven ontplooid, oordeelde de kantonrechter. Na één mediationtraject heeft Antonius, hoewel [geïntimeerde] ziek was, getracht de arbeidsovereenkomst te beëindigen (eerst met een beëindigingsovereenkomst en vervolgens met een ontbindingsverzoek in twee instanties). Daarna is weliswaar opnieuw mediation voorgesteld, maar zowel uit het voorstel daarbij de advocaten te betrekken als uit de opmerking van de arbeidsdeskundige in een c.c. aan [geïntimeerde] gericht bericht, mocht [geïntimeerde] begrijpen dat dit een exitmediation zou betreffen. Niet is gebleken dat Antonius dat beeld heeft rechtgezet. Dat [geïntimeerde] dit voorstel weigerde, ontsloeg Antonius niet van haar verplichting te proberen het conflict op andere wijze op te lossen. En het enige dat Antonius tussen de eerste uitspraak van de kantonrechter en de uitspraak van het hof aan re-integratie in het eerste spoor heeft gedaan, is het faciliteren van koffiegesprekken met laboratoriummedewerkers en met één MT-lid. Daartoe adviseerde de bedrijfsarts al op 21 juli 2022, maar pas medio oktober kreeg [geïntimeerde] een uitnodiging voor 24 en 26 oktober 2022. Dat moment was erg ongelukkig omdat [geïntimeerde] dezelfde dag negatieve verklaringen van haar beoogde gesprekspartners ontving ten behoeve van de zitting bij het hof. De kantonrechter noemt het onbegrijpelijk dat Antonius dreigde met een loonsanctie toen [geïntimeerde] om uitstel van die gesprekken vroeg. Daarna is niet voldaan aan het verzoek van [geïntimeerde] om nieuwe koffiemomenten in te plannen, waardoor re-integratie in het eerste spoor niet van de grond kwam.
Van Antonius mocht, na de uitspraken van kantonrechter en hof en de opgelegde loonsanctie, worden verwacht dat zij begin 2023 alsnog met [geïntimeerde] re-integratie in eigen werk zou bespreken. Daartoe heeft zij [geïntimeerde] geen kans gegeven, ondanks advies van de bedrijfsarts en ingebrekestelling. In plaats daarvan is [geïntimeerde] de toegang ontzegd.
Na afloop van de loonsanctie was [geïntimeerde] hersteld en had Antonius een gesprek over eventuele terugkeer niet meteen mogen afwijzen en salarisbetaling mogen stoppen. Het niet verrichten van arbeid ligt aan onwil van Antonius, aldus de kantonrechter.
3.26
Het hof deelt het hiervoor weergegeven samengevatte oordeel en neemt dat over als het zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. De kantonrechter heeft het juiste criterium vooropgesteld, namelijk dat een billijke vergoeding (alleen) kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671 b lid 9 aanhef en sub c BW ) en heeft terecht opgemerkt dat sprake is van een hoge drempel. In een geval als dit, waarin de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, is daarvoor nodig dat de werkgever de verstoorde arbeidsverhouding heeft veroorzaakt, door zich laakbaar te gedragen of door een ernstige schending van de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. In de wetsgeschiedenis is als één van de voorbeelden van ernstige verwijtbaarheid genoemd de situatie waarin de werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte grovelijk heeft veronachtzaamd. Dat is hier het geval terwijl Antonius ook kan worden verweten dat zij vanaf februari 2024 iedere loonbetaling heeft gestaakt. Die handelwijze heeft geleid tot de onherstelbare ernstige verstoring van de arbeidsrelatie. Dat optreden, bezien in samenhang, levert ook een ernstig verwijt op. Hierna zal het hof nog ingaan op de specifieke bezwaren daarover van Antonius.
3.27
Antonius stelt dat haar ten onrechte wordt verweten dat zij niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. De bedrijfsarts schreef eerst gesprekken voor.
Daaraan heeft zij voldaan, zo stelt zij, maar dat leidde niet tot herstel van vertrouwen en daarom werd mediation ingezet, die door de mediator is stopgezet.
Deze laatste stelling verdraagt zich niet met het onder 3.9 weergegeven feit. Overigens heeft [geïntimeerde] ter zitting verklaard dat ook zijzelf kenbaar heeft gemaakt dat zij mediation niet meer zag zitten.
Antonius heeft niet duidelijk gemaakt of in overleg met de bedrijfsarts is onderzocht wat een volgende stap zou kunnen zijn, mede gelet op de inmiddels bij de bedrijfsarts bekende diagnose. Het duurde vervolgens ongeveer acht maanden voordat [geïntimeerde] bij een nieuwe bedrijfsarts terecht kon, en nog eens anderhalve maand voordat weer een gesprek tussen Antonius en [geïntimeerde] plaatsvond.
3.28
Antonius voert verder aan dat zij in september/oktober 2022 werk heeft gemaakt van de geadviseerde koffiemomenten, waaraan [geïntimeerde] eind oktober medewerking weigerde. Ook weigerde zij medewerking aan de eind december 2022 voorgestelde mediation.
Antonius voert echter niets aan dat afbreuk doet aan de redenen van [geïntimeerde] om aldus te handelen en die de kantonrechter begrijpelijk achtte. Het hof deelt dat oordeel.
In hoger beroep voert Antonius nog aan dat zij op 20 december 2022 een reactie naar de arbeidsdeskundige van het UWV heeft gestuurd waaruit [geïntimeerde] had moeten begrijpen dat geen exitmediation was bedoeld. Die brief was echter niet, ook niet in c.c., aan [geïntimeerde] gericht.
Het hof vindt het opmerkelijk dat Antonius ervan uitgaat dat het UWV zelf wel een kopie van die brief naar [geïntimeerde] zal sturen. Het getuigt in ieder geval niet van zorgvuldige informatievoorziening aan [geïntimeerde] .
3.29
Antonius vindt ook dat haar ten onrechte wordt verweten dat zij begin 2023 niet meer heeft willen praten over re-integratie in eigen werk. Zij voert daarvoor geen andere argumenten aan dan reeds door de kantonrechter verworpen standpunten. Het hof heeft geen reden om daar anders over te denken; uit de overgelegde stukken volgt dat Antonius gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid geen, of tenminste onvoldoende, duidelijke grenzen heeft gesteld. Ook is niet gebleken dat Antonius (op andere wijze) duidelijke verwachtingen heeft gecreëerd en regie heeft gevoerd.
3.30
Antonius heeft ook niets nieuws aangevoerd op het punt van de gang van zaken begin 2024, toen [geïntimeerde] vrijwel hersteld was, aan het werk wilde en de loonsanctie afliep. Ook het
vervolgens weigeren van loondoorbetaling is door de kantonrechter terecht ernstig verwijtbaar geacht.
De gronden tegen het oordeel dat Antonius ernstig verwijtbaar heeft gehandeld falen. En dat betekent ook dat grond 13 niet opgaat. Daarin betoogt Antonius dat ten onrechte bij het bepalen van de datum van ontbinding geen rekening is gehouden met aftrek van de duur van de procedure. Aftrek vindt op grond van artikel 7:671b lid 9 aanhef en onder a BW alleen plaats als de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever.
bezwaren tegen hoogte transitievergoeding en loon vanaf 2024 zijn terecht
3.31
[geïntimeerde] erkent dat de toegewezen transitievergoeding € 1.911,68 bruto te hoog is berekend en toegewezen en dat bij het loon over 2024 ten onrechte is uitgegaan van een werkweek van 36 in plaats van 32 uur. [geïntimeerde] betwist niet dat haar brutoloon per maand tot 1 juni 2024 € 9.395,56 en daarna € 9.744,- bedraagt, exclusief emolumenten, en dat het teveel betaalde moet worden terugbetaald.
Partijen hebben al ter zitting afgesproken dat in de op te maken eindafrekening het teveel aan transitievergoeding verrekend kan worden. Dat dient naar oordeel van het hof ook te gebeuren met het over 2024 teveel betaalde salaris. Omdat, zoals hierna zal blijken, [geïntimeerde] aanspraak heeft op een aanzienlijk bedrag aan billijke vergoeding en Antonius de door de kantonrechter toegewezen billijke vergoeding nog niet aan [geïntimeerde] heeft uitgekeerd, kunnen de door [geïntimeerde] terug te betalen bedragen (waaronder ook nog € 18.845,16 bruto, zie hierna onder 3.42) daarmee geheel verrekend worden. Voor toewijzing van wettelijke rente over teveel betaald loon en transitievergoeding, zoals Antonius vraagt, is daarom geen reden.
geen matiging wettelijke verhoging over het over 2024 verschuldigde loon
3.32
De kantonrechter heeft Antonius veroordeeld tot betaling van 50% wettelijke verhoging over het achterstallige loon over 2024. Antonius bepleit matiging. Het hof ziet daarvoor geen reden. Antonius is geen kleine werkgever en behoorde te weten dat zij een herstelde werknemer na afloop van de (in dit geval met een derde jaar verlengde) arbeidsongeschiktheidsperiode moest doorbetalen, indien arbeid wordt aangeboden. Een arbeidsovereenkomst eindigt immers niet van rechtswege na de maximale loondoorbetalingstermijn bij ziekte.
Antonius is een billijke vergoeding verschuldigd
3.33
Antonius bepleit afwijzing dan wel sterke matiging van de door de kantonrechter toegekende billijke vergoeding van € 443.916 bruto met wettelijke rente vanaf de datum van uitspraak. Voor zover Antonius dat baseert op de stelling dat zij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, is hiervoor al anders geoordeeld.
3.34
Het ernstige verwijt dat Antonius wordt gemaakt van de ontstane grond voor ontbinding heeft betrekking op twee kwesties: schending van verplichtingen tijdens re-integratie, waaronder het aansturen op beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte, en de gang van zaken nadat [geïntimeerde] in 2024 (zo goed als) hersteld was. Daardoor werd ontbinding onvermijdelijk en dat rechtvaardigt een billijke vergoeding.
Bij het bepalen van de hoogte daarvan dient het hof de werknemer te compenseren voor het ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever. De hoogte moet worden bepaald op een wijze en een niveau waarmee wordt aangesloten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval.
3.35
[geïntimeerde] heeft in de kantonprocedure aanspraak gemaakt op een vergoeding van drie jaarsalarissen en de kantonrechter heeft dat verzoek toegewezen. Hij achtte de kans groot dat de arbeidsovereenkomst nog geruime tijd zou hebben geduurd als [geïntimeerde] tijdig met re-integratie in het eerste spoor had kunnen beginnen, Antonius zich voldoende had ingespannen om het arbeidsconflict op te lossen en [geïntimeerde] een verbetertraject had laten doorlopen. Verder ging de kantonrechter uit van een zeer slechte arbeidsmarkt voor klinisch chemici, de aannemelijkheid van reputatieschade en verlies van vereiste registratie.
Met de loonsanctie en de transitievergoeding hield de kantonrechter geen rekening in het voordeel van Antonius.
3.36
Antonius voert in hoger beroep terecht aan dat de kantonrechter bij bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding van een te hoog salaris is uitgegaan. Ook wijst Antonius er terecht op dat geen rekening is gehouden met het recht op een WW-uitkering gedurende 24 maanden.
Verder betoogt Antonius dat het dienstverband niet zo lang zou hebben voortgeduurd. Er waren al ernstige strubbelingen in de samenwerking en tijdens de ziekte van [geïntimeerde] is ook ontdekt dat het kwaliteitssysteem, dat [geïntimeerde] als aandachtsgebied had, niet op orde was. Verder wijst Antonius op het relatief korte dienstverband, de lange ziekteduur en het feit dat zij al een loonsanctie heeft gekregen en haar financiële positie.
3.37
Het hof onderkent dat het voor een werkgever lastig is wanneer er een verbetertraject moet worden ingezet en de werknemer arbeidsongeschikt raakt voordat zo’n traject concreet is besproken en aangevangen. Daarmee kan de werkgever in de regel pas weer verder wanneer de werknemer hersteld is. In dit geval had Antonius daar dus begin 2024 weer op terug kunnen komen, zo nodig met het nieuwe aandachtspunt betreffende het kwaliteitssysteem, maar die kans heeft zij niet te baat genomen.
Voor Antonius was de deur al veel eerder dicht. De gesprekken tussen [naam1] en [geïntimeerde] tijdens haar ziekte verliepen niet goed, ook niet gedurende de mediation, en partijen verweten elkaar over en weer onvoldoende te doen.
Het hof heeft de indruk dat Antonius niet voldoende onder ogen heeft gezien dat de communicatie van [geïntimeerde] tijdens ziekte beïnvloed kan zijn door de ernstige depressie waaraan zij toen leed. Niet gebleken is ook dat Antonius heeft onderzocht of de communicatie met [geïntimeerde] tijdens arbeidsongeschiktheid overgenomen kon worden door een ander dan [naam1] , zodat het stappenplan vervolgd kon worden.
Antonius onderbouwde haar (eerste) ontbindingsverzoek met kritiek van collega’s op [geïntimeerde] . Die informatie moet in ieder geval op [geïntimeerde] invloed hebben gehad bij de koffiemomenten ter uitvoering van ‘stap 2’ in het advies van de bedrijfsarts (zie onder 3.9), waarmee door ‘koetjes-en-kalfjesgesprekken’ geleidelijke re-integratie op de eigen werkplek juist voorbereid moest worden. Het is ten onrechte anders gegaan.
3.38
De periode van loonsanctie bood Antonius de gelegenheid om alsnog te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen. Ook in het eerste halfjaar daarvan is niets concreets gedaan; het verzoek tot verkorting van de sanctie werd afgewezen omdat Antonius vragen van de arbeidsdeskundige van het UWV in dat verband niet beantwoordde.
3.39
Het is in dit geval moeilijk om een vergelijking te maken tussen de huidige situatie en de hypothetische situatie waarin de re-integratie van [geïntimeerde] wel was verlopen zoals zij had gehoopt. Niet uit te sluiten is dat dit tot veel sneller herstel had geleid (zoals de bedrijfsarts aanvankelijk verwachtte) waarna het verbetertraject ingegaan zou zijn, dat wel of niet kon slagen. In het hypothetische geval dat het verbetertraject pas in 2024 aangevangen kon worden, zou dat omstreeks 1 augustus 2024 tot een oordeel hebben kunnen leiden of de arbeidsovereenkomst wel of niet zou kunnen worden voortgezet. De kans daarop schat het hof in op 50:50, omdat het hof niet kan inschatten of [geïntimeerde] langdurig in staat is meer ‘los te laten’, zoals Antonius wilde.
In de huidige situatie heeft [geïntimeerde] niet de kans gekregen zich in een verbetertraject te bewijzen. Zij is, met uitzondering van de periode in het tweede spoor voor een aantal uren per week bij Certe, ruim drie-en-een-half jaar niet aan het werk geweest en haar arbeidsmarktperspectief is niet goed, terwijl zij zich terecht zorgen maakt over haar reputatie binnen haar branche en het mogelijke verlies van haar registratie bij gebrek aan werk.
Antonius stelt wel dat [geïntimeerde] met haar opleiding ook ander werk kan doen dan in een (ziekenhuis)laboratorium, maar concrete informatie over een alternatief met vergelijkbaar loon ontbreekt. Wel is aannemelijk dat [geïntimeerde] over enige tijd bij haar opleiding passend werk kan vinden in een andere branche, maar tegen een lager salaris. [geïntimeerde] heeft ter zitting onbetwist gesteld dat de door Antonius genoemde functie van biomedisch wetenschapper een salarisval geeft van tenminste € 80.000,- bruto per jaar.
Een en ander afwegend vindt het hof het redelijk om in dit geval, de goede en kwade kansen afwegend, tot uitgangspunt te nemen dat het dienstverband na 1 augustus 2024 nog twee jaar zou hebben voortgeduurd. Uitgaande van het dan geldende maandloon met emolumenten van
€ 11.367,35 bruto komt dat neer op bijna € 273.000,- bruto gemist loon. Het hof acht het redelijk daarvan af te trekken wat [geïntimeerde] in die periode aan WW-uitkering zou kunnen ontvangen. Gelet op het maximum dagloon is dat ongeveer € 4.305,- bruto per maand. Het hof gaat er in een alternatief scenario van uit dat [geïntimeerde] in de komende tijd een andere baan zal kunnen krijgen waarmee zij tenminste een bruto maandloon ter hoogte van de maximale WW kan verdienen. Dat leidt tot een aftrek van ruim € 103.000,- bruto over de twee jaar. Daarmee komt het geschatte inkomensverlies over twee jaar uit op € 170.000,- bruto.
In deze wijze van berekening wordt geen rekening gehouden met de duur van het dienstverband en de duur van de arbeidsongeschiktheid en het hof ziet ook geen reden om de uitkomst te matigen met het oog op die argumenten.
Voor het verhogen is evenmin aanleiding. Niet is gebleken dat bij Antonius sprake was van kwade opzet of een vooropgezet plan om re-integratieverplichtingen niet correct uit te voeren, wel van onvoldoende professionele regie. Het ernstige verwijt in verband met het staken van de loonbetaling in 2024 is ook al ‘bestraft’ met de maximale wettelijke verhoging.
3.40
Het hof heeft evenmin als de kantonrechter aanleiding om de transitievergoeding in mindering te brengen. Juist vanwege het arbeidsmarktperspectief heeft [geïntimeerde] die vergoeding nodig voor het doel waarvoor de vergoeding in het leven is geroepen. De loonsanctie weegt, mede gelet op wat onder 3.38 is overwogen, niet mee in het voordeel van Antonius.
Voor matiging in verband met de financiële positie van het ziekenhuis is evenmin voldoende grond. Van een situatie van ‘habe nichts’ is geen sprake.
3.41
Het hof zal daarom € 170.000,- bruto toewijzen als billijke vergoeding in plaats van het door de kantonrechter bepaalde hogere bedrag. De kantonrechter heeft Antonius veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente over de billijke vergoeding vanaf de datum van zijn beschikking. Die datum lag voor het einde van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2024. Het hof ziet geen goede reden voor verschuldigdheid van rente voordat de arbeidsovereenkomst eindigt, en zal de ingangsdatum daarom in dit geval op 1 augustus 2024 bepalen.
de laatste bezwaren van Antonius
3.42
Met beroepsgrond 16 kaartte Antonius aan dat de kantonrechter ten onrechte een bedrag van € 18.845,16 bruto had toegewezen voor posten die deels al betaald waren en deels betwist werden. De advocaten van partijen hebben ter zitting op dit punt een regeling getroffen waarin zij de vermeerdering van verzoeken in hoger beroep van [geïntimeerde] meegenomen hebben. Bedoeld bedrag is daarmee ten onrechte betaald en kan verrekend worden in de eindafrekening. Daarom hoeft op de verschillende posten die onderdeel uitmaken van dit verzochte bedrag niet meer te worden beslist. Het is het hof niet duidelijk of de getroffen regeling ook expliciet inhoudt dat geen aanspraak meer bestaat op de toegewezen wettelijke verhoging en wettelijke rente daarover. Daarom beslist het hof wel op deze onderdelen. Het hof honoreert het beroep op matiging van de verhoging tot nihil en afwijzing van de wettelijke rente.
3.43
Met haar laatste beroepsgrond komt Antonius op tegen de door de kantonrechter uitgesproken proceskostenveroordeling. Die veroordeling is echter juist, gelet op de ernstige verwijtbaarheid van Antonius en in het licht van aanbeveling 3.3 van de Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz, die is te raadplegen op www.rechtspraak.nl.
het hoger beroep van werkneemster
3.44
[geïntimeerde] heeft de aanspraken ingetrokken op meer achterstallig salaris en schadevergoeding voor advocaatkosten, waarmee zij haar verzoek in hoger beroep heeft vermeerderd. Dit deed zij nadat ter zitting de afspraak is gemaakt dat Antonius € 20.000,- inclusief btw zal voldoen voor kosten van juridische bijstand. Het hof zal Antonius tot die schadevergoeding (dus een nettobedrag) veroordelen.
Daarmee resteert slechts de door [geïntimeerde] verlangde veroordeling van Antonius in de kosten van het door haar ingestelde hoger beroep.
Het hof zal die kosten compenseren, zodat iedere partij de aan eigen zijde gemaakte kosten van incidenteel hoger beroep moet dragen.
hof passeert bewijsaanbod van partijen
3.45
Aan het bewijsaanbod van partijen gaat het hof voorbij, want daarin worden geen concrete feiten en omstandigheden genoemd die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden.
de conclusie
3.46
De slotsom luidt dat de beroepsgronden van Antonius opgaan voor zover het gaat om een te hoog bedrag dat aan transitievergoeding, loon over 2024 en billijke vergoeding is toegewezen. Het door de kantonrechter aan [geïntimeerde] toegewezen bedrag van ruim € 18.000,- met wettelijke rente en wettelijke verhoging zal worden vervangen door de ter zitting gemaakte afspraak. Voor het overige wordt het hoger beroep van Antonius verworpen.
Antonius wordt, als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in het door haar ingestelde hoger beroep, veroordeeld in de proceskosten daarvan. Die bedragen aan de kant van [geïntimeerde] € 349,- voor griffierecht en € 2.428,- voor kosten van de advocaat (2 punten x tarief II in hoger beroep).
3.47
In het door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep kan worden volstaan met compensatie van proceskosten.
3.48
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
4 De beslissing
Het hof:
- verwerpt het hoger beroep van Antonius tegen de beslissing van de kantonrechter van 8 mei 2024, behoudens voor zover Antonius:
onder 6.3 is veroordeeld tot betaling van € 23.988,13 bruto transitievergoeding;
onder 6.4 is veroordeeld tot betaling van € 443.916,- bruto met wettelijke rente vanaf 8 mei 2024 als billijke vergoeding;
onder 6.11 is veroordeeld tot betaling van het daar genoemde maandloon van
€ 10.560,- bruto vanaf 9 januari 2024;
onder 6.12 is veroordeeld tot betaling van het daar genoemde bedrag met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
- vernietigt de beslissing van de kantonrechter op die onderdelen en veroordeelt Antonius in plaats daarvan tot betaling van:
( (onder 6.3) € 22.418,94 bruto aan transitievergoeding;
( (onder 6.4) € 170.000,- bruto met wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2024 als billijke vergoeding;
( (onder 6.11) het salaris vanaf 9 januari 2024 van € 9.395,56 bruto per maand en vanaf 1 juni 2024 van € 9.744,- bruto per maand;
( (onder 6.12) € 20.000,- inclusief btw aan (netto) schadevergoeding voor kosten van juridische bijstand;
- veroordeelt Antonius in de kosten van [geïntimeerde] in het door Antonius ingestelde hoger beroep, vastgesteld op € 349,- griffierecht en € 2.428,- kosten van de advocaat en bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen veertien dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
- compenseert de kosten van het door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep;
- verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E.L. Fikkers, W.F. Boele en M. Willemse en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 november 2024.
Gepubliceerd onder ECLI:NL:RBNNE:2024:1856.
Zie grond 16 van Antonius, die hiermee grotendeels onbesproken kan blijven.
Het incidenteel hoger beroep kan daarom onbesproken blijven, met uitzondering van de proceskosten.
Overweging 5.2 van de bestreden beschikking.
De gronden 1 tot en met 6 blijven verder onbesproken.
HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220.
De gronden 7 tot en met 13 gaan niet op.
De gronden 14 en 17 slagen grotendeels.
Grond 15 slaagt gedeeltelijk.
Beroepsgrond 16 slaagt gedeeltelijk.
Grond 18 gaat niet op.