Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.337.791/01
CJIB-nummer
: 250108644
Uitspraak d.d.
: 15 juli 2024
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 7 november 2023, betreffende
[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is [naam1] , wonende te [plaats1] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De beoordeling
1. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie juist heeft beslist.
2. Tegen de inleidende beschikking kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wahv en de artikelen 3:41, 6:7 en 6: 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beschikking aan de betrokkene is toegestuurd.
3. De inleidende beschikking is op 22 juni 2022 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 3 augustus 2022. Het beroepschrift is gedateerd 22 september 2022. Uit een stempel blijkt dat het op 23 september 2022 door de officier van justitie is ontvangen.
4. De gemachtigde van de betrokkene, ten tijde van de gedraging kennelijk de bestuurder van het voertuig, voert aan dat hij de gemeente heeft gebeld, op hun verzoek een mail heeft gestuurd en vervolgens een mail terug heeft gekregen dat hij het CJIB moet mailen om bezwaar te maken. De vertegenwoordiger van de officier van justitie op de zitting kon niet eens meer vinden of er een brief naar hem was verstuurd. Dit is dan ook niet gedaan. Nu wordt er alleen nog maar naar data gekeken. Dat klopt totaal niet.
5. Voor zover de gemachtigde aanvoert dat er niet een brief naar hem is verstuurd en hij de boete niet kon vinden om digitaal bezwaar te maken, wijst het hof er op dat de sanctie is opgelegd aan de kentekenhouder. Hoewel de gemachtigde de sanctie ervaart als ‘zijn boete’ omdat hij ten tijde van de gedraging de bestuurder van het voertuig was, worden poststukken zoals de inleidende beschikking in eerste instantie naar de kentekenhouder gestuurd. Pas op het moment dat bekend is bij het CJIB dan wel het Parket CVOM dat er een gemachtigde in de beroepsprocedure is, worden poststukken in de beroepsprocedure naar de gemachtigde gestuurd (vgl. art. 6:17 Awb).
6. Bij het beroepschrift aan de kantonrechter is als bijlage een mail gevoegd van 1 juni 2022, gericht aan info@noordwijk.parkeer.nl, waarin [naam1] bezwaar aantekent tegen een bekeuring van eergisteren. Daarbij is kennelijk de aankondiging van beschikking gevoegd. De gemachtigde heeft met deze e-mail van 1 juni 2022 kennelijk gepoogd beroep in te stellen tegen de beschikking bij de gemeente Noordwijk. Dat bestuursorgaan is echter niet bevoegd daarop te beslissen. Artikel 6:15, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bij een onbevoegd bestuursorgaan ingediend beroepschrift wordt voorzien van de datum van ontvangst en dat het vervolgens zo spoedig mogelijk wordt doorgezonden aan het bevoegde orgaan. Naar het oordeel van het hof had de gemeente op basis van de beschikbare gegevens kunnen en moeten begrijpen dat het hier om een beroepschrift tegen de onderhavige sanctie gaat en deze mail moeten doorzenden naar het wel bevoegde orgaan, te weten de officier van justitie bij het Parket CVOM.
7. Het hof stelt vast dat op het moment dat het beroepschrift werd gemaild, de inleidende beschikking nog niet was verstuurd. Artikel 6:10, eerste lid, van de Awb bepaalt onder meer dat een voortijdig ingediend beroepschrift niettemin ontvankelijk kan zijn indien het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. Naar het oordeel van het hof doet die situatie zich hier voor, nu de gemachtigde enkele dagen daarvoor een aankondiging van beschikking heeft aangetroffen. Het voorgaande brengt mee dat het beroep tegen de inleidende beschikking ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door de officier van justitie. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen, en met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beslissing van de officier van justitie vernietigen. Vervolgens zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
8. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 310,- voor: “parkeren op gehandicaptenparkeerplaats zonder duidelijk zichtbare gehandicapten parkeerkaart”. Deze gedraging zou zijn verricht op 30 mei 2022 om 12.01 uur op het Jan Kroonsplein in Noordwijk met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
9. De gemachtigde ontkent de gedraging niet, maar voert aan dat hij al vijftien jaar een gehandicaptenparkeerkaart heeft en daar al vijftien jaar mee in Noordwijk parkeert. Die kaart legt hij altijd neer, maar hij is dat schijnbaar dus een keer vergeten. In zo’n kleine gemeente, waar ze weten wie de gemachtigde is en waar hij werkt, zou je toch een beetje coulance verwachten. Eerder in de procedure heeft de gemachtigde een kopie van zijn kaart gestuurd.
10. De gedraging wordt niet betwist. De door de ambtenaar vastgestelde gedraging staat vast. Gelet op de aangevoerde grond dient het hof te beoordelen of er omstandigheden zijn om te oordelen dat het bedrag van de sanctie moet worden gematigd.
11. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat door de gemachtigde voldoende aannemelijk is gemaakt dat hij gebruik maakte van het voertuig van de betrokkene en dat hij in het bezit was van een geldige gehandicaptenparkeerkaart. In deze situatie wordt het beleid gehanteerd dat de sanctie gematigd wordt tot € 30,-. Daarom wordt het hof voorgesteld de inleidende beschikking in die zin te wijzigen.
12. In aanmerking nemend dat de officier van justitie in het kader van de Wahv-procedure, op de voet van artikel 9, tweede lid, Wahv , een eigen bevoegdheid heeft om in een concrete zaak vast te stellen wat het bedrag van de sanctie dient te zijn, zal het hof de advocaat-generaal hierin volgen en het bedrag van de sanctie matigen tot € 30,-. Naar het oordeel van het hof is er met voornoemde matiging voldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden waaronder de gedraging is begaan.
13. Het voorgaande brengt mee dat het hof het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond zal verklaren en de inleidende beschikking in zoverre zal wijzigen dat het bedrag van de sanctie wordt gewijzigd in € 30,-.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond;
wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat het bedrag van de sanctie wordt gewijzigd in € 30,-;
bepaalt dat als de betrokkene op grond van artikel 11 van de Wahv teveel zekerheid heeft gesteld, het meerdere door de advocaat- generaal wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.