Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.205.358/02
zaaknummer rechtbank Overijssel C/17/139415/HA ZA 15-11
arrest van 12 maart 2024
in de zaak van
Algemene Friese Onderlinge Schadeverzekeringsmaatschappij "Zevenwouden" U.A.,
die is gevestigd in Heerenveen,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: Zevenwouden,
advocaat: mr. M. Kremer te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.J. [naam7] te Zwolle.
1 Het verloop van de procedure bij het hof
1.1
Naar aanleiding van het arrest van 11 juli 2023 heeft op 10 november 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden, gecombineerd met de parallelle procedure onder zaaknummer 200.313.257. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.1.2 In een brief van 28 november 2023 heeft de advocaat van Zevenwouden twee opmerkingen gemaakt over de inhoud van het proces-verbaal. Die brief is toegevoegd aan de gedingstukken. De opmerkingen van de advocaat zijn terecht. Het proces-verbaal dient met inachtneming van die opmerkingen te worden gelezen. Voor de uitkomst van deze zaak heeft het geen gevolg.1.3 Het hof heeft partijen laten weten dat in beide zaken op 9 januari 2024 arrest zou worden gewezen. Enkele dagen voor die datum, toen de arresten in beide zaken al gereed lagen, hebben partijen in de zaak met 200.313.257 laten weten dat zij een regeling hebben bereikt en dat zij om doorhaling van de zaak verzoeken. Ook in deze zaak heeft Zevenwouden om doorhaling verzocht, maar [geïntimeerde] wil daaraan niet meewerken. Het gevolg is dat het hof in deze zaak alsnog arrest zal wijzen en daarbij rekening houdt met het feit dat in de andere zaak geen arrest zal worden gewezen.
2 De kern van de zaak
2.1
[geïntimeerde] is als eigenaar en bezitter van de pony [naam1] door, [naam2] (hierna: [naam2] ), de berijdster van de pony aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan bij een ongeval met de pony. Het gaat in deze zaak om de vraag of Zevenwouden aan [geïntimeerde] dekking moet verlenen voor dit incident op basis van een door [geïntimeerde] bij Zevenwouden afgesloten particuliere aansprakelijkheidsverzekering.
2.2
[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank Noord-Nederland gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Zevenwouden gehouden is tot nakoming van haar verplichtingen uit de polis en dekking moet verlenen onder deze polis indien en voor zover hij aansprakelijk wordt gehouden voor de schade die door [naam2] is geleden ten gevolge van de val van pony [naam1] .
2.3
De rechtbank heeft deze vorderingen voor een belangrijk deel toegewezen, met dien verstande dat zij aan de verklaring voor recht heeft toegevoegd “tenzij de aansprakelijkheid wordt gebaseerd op een erkenning van de aansprakelijkheid door [geïntimeerde] jegens (…) [naam2] en deze erkenning tussen partijen heeft te gelden als een op grond van de
AV-polis niet toegestane erkenning.”
2.4De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vordering alsnog worden afgewezen.
2.5Het hof zal oordelen dat het hoger beroep ongegrond is en dat Zevenwouden dus dekking moet verlenen voor het ongeval met de pony. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) van Zevenwouden zullen daarbij thematisch worden behandeld.
3 De relevante feiten
3.1[geïntimeerde] is bij Zevenwouden verzekerd tegen aansprakelijkheid als particulier. In de polisvoorwaarden is onder meer bepaald:“2. Begripsomschrijvingen
(…)
2.2Hoedanigheid:
verzekerd is de aansprakelijkheid van de verzekerde als particulier, mits de schade niet is toegebracht tijdens:
2.2.1het uitoefenen van een (neven)bedrijf of (neven)beroep:
(…). 4. Uitsluitingen 4.1 Deze verzekering geeft geen dekking voor schade waarover verzekeringnemer of een andere belanghebbende onjuiste informatie verstrekt. (…) 6. Verplichtingen na schade
6.1Zodra de verzekeringnemer kennis draagt van een gebeurtenis die voor de maatschappij tot een verplichting tot uitkering kan leiden is hij verplicht:
(…)
6.1.2.zijn volle medewerking te verlenen bij de regeling van de schade en alles na te laten, wat de belangen van de maatschappij zou kunnen schaden;
(…)
6.1.4.zich te onthouden van al hetgeen waaruit erkenning van schuld of aansprakelijkheid zou kunnen worden afgeleid;
6.1.5.alle gegevens die op de schade betrekking hebben aan de maatschappij op te geven en de daarop betrekking hebbende brieven en andere stukken onmiddellijk aan de maatschappij te zenden. 6.2 Deze verzekering geeft geen dekking, indien de verzekeringnemer één van deze verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van de maatschappij heeft geschaad.”
3.2
[geïntimeerde] was in 2010 in loondienst werkzaam bij Omnilabel B.V. Hij heeft een contract voor 36 uur per week.
3.3
De ex-echtgenote van [geïntimeerde] , [naam3] , met wie hij in 2010 nog gehuwd was, was in 2010 en is nu nog eigenaar/exploitant van Manege [naam4] (hierna: de manege). De manege is gevestigd op het perceel, plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats1] . Dit is ook het woonadres van [geïntimeerde] (en in 2010 van zijn ex-echtgenote). De manege ligt op het achtererf van het perceel [adres] , dat eigendom is van [geïntimeerde] .
3.4.De heer [naam5] heeft schriftelijk verklaard:
“Hierbij verklaar ik, genaamd dhr [naam5] wonende te [plaats1] , twee pony's op 2,5 jarige leeftijd heb verkocht aan dhr [geïntimeerde] . Dit was eind 2007.
De vos kleurige pony, nu genaamd [naam1] met stamboeknaam [naam6] .
Deze pony's zijn aangekocht met het doel sport en verkoop.
Vorig jaar winter ben ik bij dHr [geïntimeerde] geweest voor evt. koop van 1 van deze pony's. Naar mijn weten werden deze pony's niet gebruikt voor manege doeleinden.”
3.5
[naam7] heeft op 29 maart 201schriftelijk verklaard:
“Hierbij verklaar ik,
dHr [naam7] wonende te [plaats2] , Official en ponymeter van de KNHS,
Dat ik de pony [naam1] met stamboeknaam [naam6] gemeten heb, op 15 juni 2009 en op 31 maart 2010.
Dit ten behoeve van de startkaart bestemd voor [naam8] en [naam2] .
Beide zijn ze lid geweest van de PC [woonplaats1] [Ponyclub [woonplaats1] , toevoeging hof].
Dit was in opdracht van eigenaar dHr [geïntimeerde].”
3.6
[naam2] (verder: [naam2] ), geboren [in] 2013, was ten tijde van de voor dit geding relevante periode de vaste berijdster van [naam1] . Zij volgde op [naam1] zowel lessen bij de manege als bij de Ponyclub [woonplaats1] e.o. (hierna: de ponyclub).
3.7De vader van [naam2] , [naam9] , was in die periode de voorzitter van de ponyclub, de ex-echtgenote van [geïntimeerde] de secretaris. De ponyclub was (administratief) gevestigd op het adres [adres] te [woonplaats1] , het adres van de manege en het woonadres van [geïntimeerde] en zijn ex-echtgenote.
3.8[geïntimeerde] gaf wekelijks één uur les aan de leden van de ponyclub. Incidenteel werd de les verzorgd door mevrouw [naam10] , die pensionklant was bij de manege. [geïntimeerde] ontving voor de lessen een geringe vergoeding.
3.9[naam1] kwam in 2010 niet voor in de boeken van de manege, in tegenstelling tot de lespaarden en -pony's, die destijds in de manege verbleven.
3.10Op 7 juli 2010 heeft [naam2] een ongeval gehad met [naam1] , waarbij zij ernstig letsel heeft opgelopen. Dit ongeval vond plaats op een terrein op afstand van de manege, waar de ponyclub in de zomer lessen aan haar leden verzorgt. De ponyclub maakt in de winter gebruik van de rijbak van de manege.
3.11In opdracht van Zevenwouden heeft [naam11] een onderzoek naar de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] gedaan. In dat kader heeft hij gesproken met [naam9] , [geïntimeerde] en [naam10] . In het hiervan opgemaakte rapport is onder meer vermeld:
“1. Verklaring de heer [naam9] , voorzitter Ponyclub [woonplaats1] e.o.
(…)
De heer [naam2] verklaarde dat de heer [geïntimeerde] als privépersoon voor de ponyclub de wekelijkse les verzorgt. (…) De wekelijkse les van de heer [geïntimeerde] , en bij diens afwezigheid mevrouw [naam10] , is op basis van een mondelinge afspraak met het bestuur. (…)
Verklaring [naam9] , vader benadeelde
De heer [naam2] verklaarde als vader van dochter [naam2] dat zijn dochter al vanaf haar achtste op paardrijden zit. Hun dochter rijdt al enige jaren op de pony [naam1] , eigendom van de heer [geïntimeerde] . Zij beschikt zelf over een cap en verder maakt men gebruik van het harnachement dat de heer [geïntimeerde] voor [naam1] heeft. Voor het wekelijkse berijden van [naam1] wordt een jaarbedrag betaald. Het gaat daarbij om een bedrag voor de volledige verzorging die de pony nodig heeft.
De heer [naam2] verklaarde verder dat hij destijds heeft gekozen voor het huren van de pony van de heer [geïntimeerde] in plaats van het kopen van een dier. De pony staat dan ook altijd gestald bij de manege van de heer [geïntimeerde] .
Vanuit de vereniging heeft [naam2] wekelijks les waarbij zomers derhalve op Bellingeweer wordt gereden, en 's winters in de manege. Daarnaast hebben de ouders met de manege een afspraak gemaakt dat [naam2] vijf keer per week kan rijden, dit is dan los van de ponyclub. In de praktijk reed [naam2] altijd op [naam1] , hetzij vanuit de Ponyclub [woonplaats1] , hetzij privé op de manege. Zij reed daarbij niet op andere pony's die door de manege werden gehouden.
(…)
Verklaring de heer [geïntimeerde]
I. als eigenaar pony
De heer [geïntimeerde] verklaarde dat hij in privé eigenaar is van [naam1] . (…)
De heer [geïntimeerde] verklaarde verder dat hij met de heer en mevrouw [naam2] een afspraak heeft omtrent betaling van een jaarbedrag voor het gebruik van zijn pony [naam1] . Hij spreekt daarbij van een vorm van lease, die overigens niet schriftelijk is vastgelegd. Het gaat om een mondelinge afspraak waarbij betaald wordt voor het berijden van de pony, de voeding en het gebruik van het harnachement. Hij merkt daarbij op dat [naam2] de enige berijdster is.”
3.12Mevrouw [naam12] heeft namens het Nederlandse New Forest Pony Stamboek op 31 augustus 2011 een e-mailbericht naar Zevenwouden gestuurd, waarin onder meer wordt vermeld:
“(…) De dierenarts die de chip geplaatst heeft, geeft in zijn begeleidend schrijven aan om het paspoort op te sturen naar de eigenaar en hij vermeld op het chipformulier Mw. [naam13] als eigenaar.”
3.13In een brief van 9 januari 2012 heeft Zevenwouden [geïntimeerde] verzocht om de factuur van de dierenarts voor het chippen van [naam1] aan haar te doen toekomen. [geïntimeerde] heeft dat niet gedaan.
3.14De advocaat van de familie [naam2] heeft in een e-mailbericht van 22 februari 2013 (voor zover hier van belang) aan [naam9] geschreven:
“(…) Wij hebben afgesproken om het deelgeschil uitsluitend tegen de heer [geïntimeerde] en Zevenwouden te richten. Wij zullen manege [naam4] niet in de procedure betrekken. Dit omdat het ons verhaal ten opzichte van Zevenwouden minder sterk zal maken. Uiteindelijk is ons doel om erkenning van aansprakelijkheid door Zevenwouden te verkrijgen. Mocht de deelgeschilrechter ons geen gelijk geven, dan kunnen wij alsnog manege [naam4] aanspreken met als onderbouwing het vonnis van het deelgeschil.”
3.15
De ex-echtgenote van [geïntimeerde] heeft in een e-mailbericht van 17 september 2013 aan [naam9] , dat betrekking heeft op het rapport van [naam11] , (voor zover hier van belang) geschreven:
“(…)Aangezien [naam2] 5 lessen per week reed en vaak in het weekend de persoonlijke begeleiding van me kreeg betaalde je daar € 100 euro per maand voor. (…) Maar zou ze 5 keer per week op een manegepaard rijden in een les dan zou dit € 160 euro kosten.
Hier nogmaals wat ik eerder heb geschreven met evt nog een aanvulling.
Een aantal jaren geleden heb ik (…) samen met een aantal ouders de ponyclub nieuw leven ingeblazen. (…) Bij het zoeken naar een geschikte instructie heeft mijn man [geïntimeerde] aangeboden deze lessen te willen verzorgen. Uiteraard zijn jaarlijkse rekeningen door de Ponyclub aan mij betaald voor de bakhuur, maar ook voor het verzorgen van de lessen.
Dit laatste is alleen maar gedaan om administratie redenen. Het was fiscaal makkelijker om het op deze manier te doen. Achteraf gezien, had ik beter mijn echtgenoot [geïntimeerde] zelf een factuur kunnen laten maken. Want ik, als Maneger [naam4] heb niet [geïntimeerde] ingehuurd om lessen te geven aan de ponyclub. Wat op deze manier wel zo lijkt.
Aangezien wij een zoon hebben die ook lid was van de ponyclub heeft mijn man een paar jonge pony's gekocht voor hem. Hij heeft deze pony's waaronder ook [naam1] , een tijdje gereden. Door tijdgebrek van hem en doordat hij te groot werd, had mijn man [naam1] te koop. Aangezien de handel op dat moment niet zo sterk was en [naam2] eigenlijk wel toe was aan een eigen pony, qua niveau rijden, is met [naam2] en haar ouders afgesproken dat [naam2] zolang [naam1] niet verkocht zou zijn, zij deze pony kon gaan rijden.
(…)
Er is van mij uit, een bedrag afgesproken voor de lessen die ze zou rijden en de mogelijkheid om van mijn accommodatie gebruik te kunnen maken. Het zgnde meerlessenabonnement. Er is dus geen sprake van een leasecontract cq jaarbedrag voor de huur van de pony.
Het komt er in principe op neer, dat een voorheen bestaande klant van mij overgaat op een meerlessenabonnement op een eigen of andermans pony. (…)
De pony [naam1] is verzorgd door de manege. Net als een andere pensionpony. (…)
De manege heeft wel een rekening van chippen van een pony, maar hierop staat geen naam vermeld. De dierenarts heeft zelfs geen gegevens hiervan. De manege zal de dierarts opdracht hebben kunnen geven. Dit is echter niet vreemd. De manege regelt ook dat pensionpaarden behandeld worden door een dierenarts indien nodig, maar ook door de tandarts hoefsmid en fysiotherapeut. Dit is de service van de manege. De manege krijgt dan ook de factuur en berekent dit naderhand door aan de klant.”
3.16[naam2] heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. In een verzoekschrift ex artikel 1:349 lid 1 BW in samenhang met artikel 1:253 k BW, gedateerd 16 oktober 2013, heeft de advocaat van [naam2] aan de kantonrechter onder meer geschreven:
“[geïntimeerde] heeft als eigenaar van de pony de aansprakelijkheid erkend. (…) Zevenwouden heeft de aansprakelijkheid niet erkend.”
3.17
[naam2] heeft [geïntimeerde] en Zevenwouden betrokken in een deelgeschil. In een beschikking van 30 november 2016 heeft de rechtbank Overijssel voor recht verklaard dat [geïntimeerde] en Zevenwouden in haar hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar van [geïntimeerde] aansprakelijk zijn voor de door [naam2] geleden en nog te lijden schade materiële en immateriële schade als gevolg van de val van de pony op 7 juli 2010. De rechtbank heeft Zevenwouden ook veroordeeld tot betaling van de kosten van het deelgeschil.
3.18
In juni 2021 heeft [naam2] een bodemprocedure bij de rechtbank Overijssel aanhangig gemaakt tegen [geïntimeerde] en Zevenwouden. In een (mondeling) vonnis van 15 februari 2022 heeft deze rechtbank de beschikking in het deelgeschil bekrachtigd en [geïntimeerde] en Zevenwouden daarnaast veroordeeld tot betaling van € 25.000,- als voorschot op de door [naam2] geleden schade en tot vergoeding van de door [naam2] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat. De rechtbank heeft de reconventionele vordering van Zevenwouden afgewezen, om [naam2] te veroordelen tot terugbetaling van de kosten van het deelgeschil. Zevenwouden en [geïntimeerde] hebben bij dit hof beroep ingesteld tegen dit vonnis. De procedure – die inmiddels is doorgehaald - is geregistreerd onder rolnummer 200.313.275/01. Aanvankelijk is de advocaat van Zevenwouden in die procedure ook als advocaat van [geïntimeerde] opgetreden, maar nadat [naam2] een memorie van antwoord had genomen en daarin aanbood [geïntimeerde] als getuige te laten horen, heeft de advocaat van Zevenwouden zich teruggetrokken als advocaat van [geïntimeerde] . Zevenwouden en [geïntimeerde] hebben in afzonderlijke memories gereageerd op de memorie van grieven in incidenteel appel van Zevenwouden.
3.19
In een brief van 17 februari 2023 aan [geïntimeerde] heeft de advocaat van Zevenwouden geschreven dat hij niet langer voor [geïntimeerde] kan optreden. Hij heeft verder geschreven:
“Deze gang van zaken brengt mee dat ik niet meer voor u als advocaat kan optreden. Uw
belangen zijn kennelijk zodanig tegenstrijdig aan die van Zevenwouden en het
bewijsaanbod druist zozeer in tegen de minimaal verstandhouding die ik met u zou moeten
hebben, dat ik dit verder nu niet meer verantwoord acht. Het was al lastig (en daarover
sprak ik ook reeds meermaals met de Deken). Ik heb een en ander uiteraard eveneens met Zevenwouden besproken en moet u berichten
dat dit alles nu voor Zevenwouden aanleiding is de dekking te weigeren op grond van het
bepaalde in de toepasselijke polisvoorwaarden, die ik volledigheidshalve eveneens
meestuur.”
4 4. De beoordeling van het geschilDe geschilpunten tussen partijen4.1 Volgens Zevenwouden is het recht op dekking vervallen, omdat [geïntimeerde] Zevenwouden onjuiste informatie heeft verschaft in de zin van artikel 4.1 van de polisvoorwaarden en /of door zijn handelen en nalaten de artikelen 6.2.1 tot en met 6.1.5 van de polisvoorwaarden heeft geschonden en daardoor de belangen van Zevenwouden heeft geschaad. Volgens Zevenwouden werkte [geïntimeerde] feitelijk meer samen met [naam2] dan met haar. Bovendien liepen de activiteiten van [geïntimeerde] volgens Zevenwouden deels parallel aan die van de manege. De handel in paarden, het opleiden, stallen en berijden van paarden door [geïntimeerde] en diens activiteiten voor de ponyclub, waarvan zijn ex-echtgenote secretaris was, hangen nauw met elkaar samen en zijn gerelateerd aan (de commerciële activiteiten van) de manege. Omdat [geïntimeerde] en zijn ex-echtgenote in gemeenschap van goederen waren gehuwd, is volgens Zevenwouden ook sprake van een financiële verstrengeling. Om die reden heeft [geïntimeerde] niet in particuliere hoedanigheid gehandeld, maar in de uitoefening van een nevenberoep of -bedrijf. Daarvoor biedt de particuliere aansprakelijkheidsverzekering geen dekking, stelt Zevenwouden.
4.2
Volgens Zevenwouden heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het recht op dekking niet is vervallen en heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat [geïntimeerde] in particuliere hoedanigheid heeft gehandeld. In de procedure bij het hof gaat het er dan ook om of [geïntimeerde] in particuliere hoedanigheid heeft gehandeld en of het recht op dekking is vervallen.
Uitgangspunt: stelplicht en bewijslast rusten op Zevenwouden 4.3 De rechtbank heeft in het tussenvonnis vooropgesteld dat Zevenwouden zich beroept op een beperking of uitsluiting van de dekking en dat in die situatie overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv Zevenwouden de feiten en omstandigheden die dat beroep rechtvaardigen dient te stellen en, zo nodig, te bewijzen. Tegen dat uitgangspunt heeft Zevenwouden, terecht, geen grief gericht en ook het hof zal het hanteren.
Is de dekking onder de polis vervallen? 4.4 Volgens Zevenwouden is [geïntimeerde] tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst met haar en heeft hij daardoor haar belangen geschaad. Om die reden is volgens Zevenwouden het recht op dekking vervallen.
4.5
In artikel 6.1 van de polisvoorwaarden is een aantal verplichtingen van de verzekeringnemer opgesomd. De verzekeringnemer is onder meer verplicht om de volle medewerking te verlenen bij de regeling van de schade en alles na te laten wat de belangen van de verzekeraar kan schaden (6.1.2), zich te onthouden van alles waaruit erkenning van schuld of aansprakelijkheid zou kunnen worden afgeleid (6.1.4) en alle gegevens die op een schade betrekking hebben aan de maatschappij op te geven en de daarop betrekking hebbende bescheiden onmiddellijk aan de verzekeraar te zenden (6.1.5). Volgens artikel 6.2 geeft de verzekering geen dekking indien de verzekeringnemer een van deze verplichtingen niet is nagekomen en de verzekeraar daardoor de belangen van de verzekeraar heeft geschaad.
4.6
Op grond van artikel 7:941 lid 4 BW kan een verzekeraar het vervallen van een recht op uitkering wegens het niet nakomen van een medewerkings- of informatieplicht van de verzekeringnemer (zoals de in artikel 6.1 van de polisvoorwaarden vermelde verplichtingen ) alleen bedingen voor het geval de verzekeraar daardoor in een redelijk belang is geschaad. De verzekeraar kan op zo’n beding dus pas een succesvol beroep doen indien hij in een redelijk belang is geschaad. Daarvoor is nodig dat de verzekeraar door de schending van de medewerkings- of informatieplicht nadeel heeft ondervonden dat voldoende klemmend is. De verzekeraar die een beroep doet op een vervalbeding uit de polisvoorwaarden dient te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hij door de schending van de medewerkings- of informatieplicht in een redelijk belang is geschaad.
4.7
In artikel 7:941 lid 5 BW is bepaald, dat het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer (voor zover hier van belang) zijn informatieplicht niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. In artikel 4.1 van de polisvoorwaarden is bepaald dat de verzekering geen dekking verschaft voor schade waarover de verzekeringnemer of een andere belanghebbende onjuiste informatie verstrekt. Dit beding gaat (veel) verder dan de regel van artikel 7:941 lid 5 BW . Het beding maakt immers geen onderscheid tussen het verstrekken van onjuiste informatie met het opzet Zevenwouden te misleiden en het verstrekken van onjuiste informatie zonder die opzet. Op grond van artikel 7:943 lid 2 BW kan niet ten nadele van de verzekeringnemer van artikel 7:941 lid 5 BW worden afgeweken. Zevenwouden kan zich dan ook niet op het beding beroepen.
4.8
Volgens Zevenwouden heeft [geïntimeerde] onjuiste informatie verstrekt. Als zij ook bedoeld heeft te stellen dat [geïntimeerde] dat heeft gedaan met het opzet haar te misleiden heeft Zevenwouden die stelling onvoldoende uitgewerkt, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Het hof zal zich dan ook beperken tot een bespreking van het beroep van Zevenwouden op artikel 6.2 van de polisvoorwaarden en daarmee tot de vraag of [geïntimeerde] zijn verplichtingen uit artikel 6.1 van de polisvoorwaarden heeft geschonden en, indien dat het geval is, Zevenwouden daardoor in een redelijk belang is geschaad.
4.9
Zevenwouden verwijt [geïntimeerde] allereerst dat hij (onder meer in de deelgeschilprocedure) ten onrechte heeft erkend dat hij ten tijde van het ongeval eigenaar van [naam1] was. In de procedure tussen Zevenwouden en [geïntimeerde] enerzijds en [naam2] , zijn partijen uitgebreid ingegaan op de vraag of [geïntimeerde] eigenaar van [naam1] was. Het hof heeft die vraag uiteindelijk niet in een arrest hoeven beantwoorden, omdat Zevenwouden en [naam2] te elfder ure een regeling hebben bereikt. Alleen om die reden al heeft Zevenwouden onvoldoende onderbouwd dat zij door de erkenning van [geïntimeerde] in een redelijk belang is geschaad.
4.10
Los daarvan geldt dat Zevenwouden onvoldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerde] ten onrechte heeft erkend eigenaar van [naam1] te zijn geweest. Daarvoor is het volgende van belang:- De heer [naam5] heeft schriftelijk verklaard (3.4) dat hij [naam1] eind 2007 aan [geïntimeerde] (en dus niet aan de manege) heeft verkocht. Deze verklaring is niet door Zevenwouden weersproken. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van deze verklaring. Dat [geïntimeerde] geen factuur of betalingsbewijs heeft overgelegd, betekent niet dat de koop niet heeft plaatsgevonden. [geïntimeerde] heeft verklaard de koopprijs contant te hebben betaald. Hij heeft ook gesteld dat dat in 2007 in de ‘paardenbranche’ gebruikelijk was. Die stelling heeft Zevenwouden ook niet weersproken. - Een van de belangrijkste verplichtingen van de verkoper is om de verkochte zaak in eigendom over te dragen en af te leveren (artikel 7:9 lid 1 BW). Er kan dan ook van worden uitgegaan dat [naam5] de eigendom van [naam1] heeft overgedragen aan [geïntimeerde] . Gesteld noch gebleken, is dat dit niet is gebeurd, bijvoorbeeld doordat [naam5] geen eigenaar was van de pony (en [geïntimeerde] niet te goeder trouw was). - De bezitter van een dier is degene die het dier voor zichzelf houdt (artikel 3:107 BW). Dat zal doorgaans degene zijn die ook de eigenaar van het dier is (vgl. artikel 3:119 BW). - Als [geïntimeerde] eigenaar van 2007 is geworden, is hij eigenaar en bezitter gebleven totdat hij het bezit verloor. Een bezitter van een zaak verliest het bezit wanneer hij het kennelijk prijsgeeft of wanneer een ander het bezit verkrijgt (artikel 3:117 BW). Dat [geïntimeerde] het bezit kennelijk heeft prijsgegeven, is gesteld noch gebleken. Volgens Zevenwouden heeft de manege het bezit verkregen en was de manege in 2010 de bezitter van de pony. Als dat het geval is, moet de manege door inbezitneming, overdracht of opvolging onder algemene titel het bezit hebben verkregen (artikel 3:112 BW). - Opvolging onder algemene titel is niet aan de orde. Dat de manege door inbezitneming het bezit heeft verkregen, is op geen enkele manier aannemelijk geworden. Daarvoor is noodzakelijk dat komt vast te staan dat de manege zich de feitelijke macht over [naam1] heeft verschaft. Het enkele feit dat [naam1] in de manege gestald was, betekent nog niet dat de manege zich de feitelijke macht over [naam1] heeft verschaft en evenmin dat [geïntimeerde] het bezit aan de manege heeft overgedragen. - Zevenwouden heeft niet weersproken dat [naam1] niet voorkomt in de boeken van de manege (3.9), zodat daarvan kan worden uitgegaan. Dat wijst er ook op dat het bezit van [naam1] niet is overgegaan op de manege.- Uit de verklaring van [naam9] (3.11) volgt dat hij met [geïntimeerde] (en niet met de manege) afspraken heeft gemaakt over het berijden van [naam1] door [naam2] . Dat hij die afspraken onjuist kwalificeert - als huur - en ten onrechte aangeeft dat hij een vergoeding voor het gebruik aan [geïntimeerde] verschuldigd was, doet er niet aan af dat hij wel afspraken heeft gemaakt met [geïntimeerde] . Ook dat is een aanwijzing voor de juistheid van de stelling van [naam2] dat [geïntimeerde] , en niet de manege, bezitter van [naam1] was; afspraken als deze over het gebruik van een pony maak je met de bezitter van de pony. Het hof heeft zich er daarbij overigens rekenschap van gegeven dat [naam9] de afspraken over het berijden van [naam1] onjuist kwalificeert als huur en in dat verband ten onrechte heeft aangegeven dat hij voor dat gebruik een vergoeding verschuldigd was. Het hof gaat ervan uit dat [naam9] zich hier vergist heeft. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt echter dat aan de manege betaald werd en dat deze betalingen betrekking hadden op de lessen die [naam2] van de manege kreeg. Dat volgt ook uit de verklaring van de ex-echtgenote van [geïntimeerde] (3.14).- Ook als de ex-echtgenote van [geïntimeerde] de opdracht heeft gegeven voor het chippen van [naam1] (3.12), betekent dat nog niet dat zij (de manege) de bezitter van [naam1] was. Zij kan de opdracht ook gegeven hebben, omdat [naam1] in de manege stond en zij het contact met de dierenarts onderhield. Dat de dierenarts gelet daarop vermeld heeft dat de ex-echtgenote van [geïntimeerde] ook de eigenaar van [naam1] was, is niet verwonderlijk. Het ligt niet voor de hand dat een dierenarts onderzoekt of degene die hem opdracht geeft een veterinaire handeling te verrichten aan een dier wel de eigenaar van dat dier is. De ex-echtgenote van [geïntimeerde] heeft ook een aannemelijke verklaring (3.15) gegeven voor het feit dat zij, en niet [geïntimeerde] , de dierenarts de desbetreffende opdracht heeft gegeven.
4.10Gezien het voorgaande kan er niet van worden uitgegaan dat [geïntimeerde] ten onrechte heeft erkend dat hij eigenaar was van [naam1] . Die erkenning kan hem dan ook niet worden tegengeworpen (vgl. artikel 7:953 BW). Het verwijt dat Zevenwouden hem op dit punt heeft gemaakt, gaat dan ook niet op.
4.11
Volgens Zevenwouden heeft [geïntimeerde] niet alleen onjuiste, onvolledige en/of onduidelijke informatie verstrekt over de vraag of hij wel de (enige) bezitter van [naam1] was, maar heeft hij ook niet meegewerkt aan het verkrijgen van informatie over die vraag. Aan Zevenwouden kan worden toegegeven dat de door [geïntimeerde] verstrekte informatie over dit onderwerp niet uitblinkt in helderheid en consistentie. Daar staat tegenover dat de strekking van de door [geïntimeerde] gegeven informatie - ‘ik ben eigenaar en bezitter’- voldoende steun vindt in andere informatie. Maar ook als er met Zevenwouden van moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde] op het punt van het bezitterschap van [naam1] in zijn medewerkings- en informatieplicht is tekortgeschoten, heeft Zevenwouden onvoldoende onderbouwd dat zij daardoor in een redelijk belang is geschaad, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat indien [geïntimeerde] zijn verplichtingen wel zou zijn nagekomen zij in haar verhouding tot [naam2] in een voordeliger positie zou hebben verkeerd.
4.12
Zevenwouden heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij in een redelijk belang is geschaad doordat [geïntimeerde] geen deugdelijk verweer heeft gevoerd in de deelgeschilprocedure, een ander verwijt dat Zevenwouden [geïntimeerde] maakt. Zevenwouden gaat eraan voorbij dat zijzelf ook in de deelgeschilprocedure verweer heeft gevoerd en in dat verband een beroep heeft gedaan op artikel 6:181 BW . Uit de beslissing in het deelgeschil volgt dat de rechtbank haar oordeel niet heeft gebaseerd op (het ontbreken van deugdelijk) verweer van [geïntimeerde] . De rechtbank heeft het verweer van Zevenwouden besproken en heeft bij haar oordeel over de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] ook de door Zevenwouden gevoerde verweren over die aansprakelijkheid betrokken, waaronder het beroep op artikel 6:181 BW .
4.13
Voor de procedure bij het hof geldt hetzelfde, al was het alleen maar omdat in die procedure door [geïntimeerde] en Zevenwouden één memorie van grieven is genomen, waarin de gezamenlijke bezwaren van Zevenwouden en [geïntimeerde] tegen de deelgeschilbeschikking en het eindvonnis van de rechtbank zijn geformuleerd. Die bezwaren zouden door het hof beoordeeld zijn geweest wanneer Zevenwouden en [naam2] niet op de valreep een schikking zouden hebben bereikt. Dat [geïntimeerde] in zijn verweerschrift in de deelgeschilprocedure geen beroep heeft gedaan op die bepaling, heeft dan ook niet tot gevolg gehad dat beroep niet in aanmerking is genomen. Overigens geldt net als voor de vraag of [geïntimeerde] bezitter was van [naam1] , dat het hof zijn oordeel over het beroep op artikel 6:181 BW niet hoefde te baseren op informatie van [geïntimeerde] die volgens Zevenwouden onvolledig of onjuist was. Indien als sprake is geweest van een schending van de medewerkings- en informatieplicht van [geïntimeerde] , heeft Zevenwouden onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij daardoor in een redelijk belang geschaad is.
4.14
Zevenwouden verwijt [geïntimeerde] ook dat hij bij zijn melding onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt door aan te geven dat hij de (enige) eigenaar van de pony was en door niets mee te delen over de manege van zijn echtgenote. Dit verwijt is onterecht. Allereerst was [geïntimeerde] , zoals hiervoor is overwogen, de (enige) eigenaar van [naam1] . Vervolgens kan het [geïntimeerde] niet in redelijkheid verweten worden dat hij, als juridische leek, niet bekend was met de inhoud en strekking van artikel 6:181 BW en de mogelijkheid van Zevenwouden een beroep op die bepaling te doen indien zij een verband zou kunnen leggen tussen [naam1] en de manege. Dat [geïntimeerde] op dit punt een van zijn in artikel 6.1 van de polisvoorwaarden vastgelegde verplichtingen heeft geschonden, heeft Zevenwouden dan ook onvoldoende onderbouwd. Bovendien valt niet in te zien dat Zevenwouden, als al sprake zou zijn van een schending, daardoor in een redelijk belang is geschaad, gelet op de uitkomst van de procedure tussen haar en [naam2] .
4.15
In de procedure tussen Zevenwouden en [geïntimeerde] enerzijds en [naam2] anderzijds heeft [naam2] aangeboden [geïntimeerde] als getuige te doen horen om te bewijzen dat de memorie van grieven niet namens [geïntimeerde] is geschreven. Het hof heeft in die procedure geen arrest gewezen en is alleen daarom al niet aan bewijslevering toegekomen. Dat betekent dat indien al sprake zou zijn van een schending van een van de verplichtingen van artikel 6.1 van de polisvoorwaarden door [geïntimeerde] , Zevenwouden daardoor niet in een redelijk belang is geschaad. Bovendien is [geïntimeerde] niet verantwoordelijk voor het feit dat [naam2] heeft aangeboden hem als getuige te doen horen, zodat - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet valt in te zien dat [geïntimeerde] vanwege dit bewijsaanbod zijn medewerkings- of informatieplicht tegenover Zevenwouden heeft geschonden.
4.16
De conclusie is dat het verweer van Zevenwouden dat de polisdekking is vervallen, onvoldoende onderbouwd is.
Heeft [geïntimeerde] in particuliere hoedanigheid gehandeld?
4.17Bij de bespreking van het verweer van Zevenwouden dat [geïntimeerde] niet in particuliere hoedanigheid heeft gehandeld, is de rechtbank in 4.4.3 van het tussenvonnis uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden: - [geïntimeerde] heeft een volledige baan buiten het manegebedrijf.- [geïntimeerde] geeft eenmaal per week les aan de leden van de ponyclub;- [geïntimeerde] hield zich niet (in een omvang die op het bestaan van een beroep of bedrijf duidt) bezig met de aan- en verkoop van paarden en/of pony’s.- Het staat niet vast dat [geïntimeerde] op diverse manieren betrokken is bij de bedrijfsvoering van zijn echtgenote;- De lessen aan de ponyclub worden niet gegeven onder de vlag van de manege.
4.18
Zevenwouden heeft deze vaststellingen niet ter discussie gesteld, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Het hof is het met de rechtbank eens dat gelet op deze feiten en omstandigheden Zevenwouden onvoldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerde] zelf niet in particuliere hoedanigheid handelde. Maar dàt is ook niet de kern van het betoog van Zevenwouden. Volgens Zevenwouden gaat het niet zozeer om de activiteiten van [geïntimeerde] zelf, maar was [geïntimeerde] zo betrokken bij de manege dat zijn handelen - in elk geval waar het [naam1] betreft - niet los gezien kan worden van het handelen van de manege. Dat handelen heeft natuurlijk wel een bedrijfsmatig karakter en het daarmee vervlochten handelen van [geïntimeerde] daarmee ook, begrijpt het hof het betoog van Zevenwouden.
4.19
Aan Zevenwouden kan worden toegegeven dat de activiteiten van [geïntimeerde] en de manege in die zin parallel lopen, dat bij beide het kernthema paarden is. Maar dat betekent nog niet dat de activiteiten van [geïntimeerde] op het gebied van dat kernthema, net als die van de manege een bedrijfsmatig karakter hadden. Uit de door de rechtbank vastgestelde omstandigheden, onder 4.17 vermeld, volgt dat niet vaststaat dat [geïntimeerde] , die een fulltimebaan had buiten de manege, betrokken was bij de bedrijfsvoering van de manege. [geïntimeerde] gaf weliswaar paardrijles, maar gesteld noch gebleken is dat hij dat deed als medewerker van de manege of aan klanten van de manege. Als hij in de manege lesgaf, gaf hij les aan de leden van de ponyclub, een aparte en van de manege te onderscheiden entiteit. Dat de ouders van [naam2] met de manege (in de persoon van de ex-echtgenote van [geïntimeerde] , met wie hij destijds nog getrouwd was) afspraken hebben gemaakt, wijst ook niet op de door Zevenwouden gestelde verwevenheid. De ouders van [naam2] hebben met de manege afspraken gemaakt over de lessen die [naam2] in de manege zou krijgen. Gesteld noch gebleken is dat die lessen door [geïntimeerde] werden gegeven. Daarnaast kreeg [naam2] als lid van de ponyclub les van [geïntimeerde] . Het punt van vergelijk tussen beide soorten lessen is dat [naam2] in beide gevallen [naam1] bereed. Maar voor het gebruik van [naam1] door [naam2] ontvingen noch de manege noch [geïntimeerde] een vergoeding. Als [naam1] door dat berijden in waarde zou stijgen, zou die waardestijging alleen aan [geïntimeerde] , als eigenaar van [naam1] , en niet aan de manege toekomen.
4.20
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft Zevenwouden haar stelling dat de activiteiten ‘op paardengebied’ van [geïntimeerde] en de manege zo verweven zijn dat [geïntimeerde] om die reden bedrijfsmatig handelde onvoldoende onderbouwd. Daarmee gaat het verweer niet op dat [geïntimeerde] niet in particuliere hoedanigheid heeft gehandeld.
De conclusie
4.21
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Zevenwouden in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen (salaris van de advocaat: 2 punten, tarief II). Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
4.22
De proceskostenveroordeling kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
5 De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 23 december 2015 en 13 april 2016;
veroordeelt Zevenwouden tot betaling van de volgende proceskosten in hoger beroep aan [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] ;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, J.H. Kuiper en M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.
Rechtbank Noord-Nederland 23 december 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:5979 en 13 april 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1799.
ECLI:NL:RBOVE:2016:4797
HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:522.
HR 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9705.
Grief I faalt.
Grief II faalt.
HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.