Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Afstand of verkoop van aandelen in onroerende zaken in Paramaribo die tot een nalatenschap behoren. Vernietiging vanwege bedrog.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Arnhem, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.293.886

zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 360379

arrest van 17 januari 2023

in de zaak van

1 [appellante1]

die woont in [woonplaats1]

2. [appellant2]

die woont in [woonplaats1]

3. [appellant3]

die woont in [woonplaats2]

die alle drie hoger beroep hebben ingesteld (appellanten)

en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie

hierna: [appellante1] , [appellant2] en [appellant3]

advocaat: mr. R. Plieger

tegen:

1 [geïntimeerde1]

die woont te [woonplaats3]

die geïntimeerde is in hoger beroep

en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie

hierna: [geïntimeerde1]

advocaat: mr. A.C. de Bakker

2. [geïntimeerde2]

die woont in [woonplaats4]

die geïntimeerde is in hoger beroep

en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

hierna: [geïntimeerde2]

advocaat: mr. B. Molenaar.

1 Het vervolg van het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1

Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

het tussenarrest van het hof van 10 mei 2022

de nagekomen stukken van [geïntimeerde1] van 29 september 2022

1.2

Deze zaak hangt samen met een tweede zaak tussen partijen die bij het hof aanhangig is onder zaaknummer 200.294.065 en waarin ook vandaag arrest wordt gewezen.

1.3

Naar aanleiding van het tussenarrest van 10 mei 2022 heeft op 4 oktober 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden waarbij beide zaken gezamenlijk zijn behandeld. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2 De kern van de zaak

2.1

Partijen zijn broers en zussen van elkaar en (enige) erfgenamen van hun ouders, die in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Het huwelijk van hun ouders is [in] 2000 door echtscheiding ontbonden. Vader is overleden [in] 2008 en moeder [in] 2010 . Zowel vader als moeder woonde op het moment van overlijden in Nederland en had de Nederlandse nationaliteit; geen van beiden heeft een testament gemaakt. De broers en zussen zijn als erfgenamen van hun ouders ieder voor 1/5e onverdeeld aandeel gerechtigd geworden tot twee percelen grond in Paramaribo, Suriname (hierna: de percelen), te weten

een perceel grond van 200 m2 aan de [adres1] (hierna: perceel A)

een perceel grond van 2 ha aan de [adres2] (hierna: perceel B).

2.2

[appellante1] , [appellant2] en [appellant3] hebben op 4 juni 2014 een onderhandse akte getekend. In die akte hebben zij aan [geïntimeerde1] een algemene volmacht gegeven om hen te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader. In deze akte hebben zij verder verklaard:

“De ondergetekenden verklaren uitdrukkelijk dat het hun wens is, dat alle tot de nalatenschap behorende vermogensbestanddelen, zonder verdere onderlinge financiële consequenties, worden toegedeeld aan de gevolmachtigde.”

2.3

[appellante1] , [appellant2] en [appellant3] hebben ieder op 17 juni 2014 in afzonderlijke onderhandse akten verklaard dat hun vader borg heeft gestaan voor de ex-echtgenoot van [appellante1] die bij de bank geld had geleend om een bus te kopen. Vader had zijn perceel aan de [adres2] in Paramaribo als onderpand gegeven. Omdat de ex-echtgenoot van [appellante1] de lening niet terugbetaald is vader als borg aangesproken. [geïntimeerde1] heeft vader daarvoor toen fl. 30.000 geleend.

[appellant3] en [appellant2] hebben ieder op 17 juni 2014 in hun akte verder verklaard:

“dat mijn aandeel naar [geïntimeerde1] gaat. Volgens afspraken en beloftes die zijn gemaakt met mijn vader, moeder en kinderen.”

[appellante1] heeft op 17 juni 2014 in haar akte verder verklaard:

“Gezien het feit dat mijn vader het schuld niet meer kon betalen en [geïntimeerde1] hem geld had geleend de nalatenschap naar [geïntimeerde1] ging in overleg met onze moeder en wij allen.”

2.4

[appellante1] , [appellant2] en [appellant3] hebben vervolgens op 25 juni 2014 een onderhandse akte getekend. In die akte hebben zij aan [geïntimeerde1] een algemene volmacht gegeven om hen te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschappen van hun vader en hun moeder. Ook in deze akte hebben zij weer verklaard:

“De ondergetekenden verklaren uitdrukkelijk dat het hun wens is, dat alle tot de nalatenschap behorende vermogensbestanddelen, zonder verdere onderlinge financiële consequenties, worden toegedeeld aan de gevolmachtigde.”

2.5

Notaris mr. A.T.I. Liem heeft op 26 juni 2014 een verklaring van erfrecht afgegeven en daarin vermeld dat partijen de enige erfgenamen van hun vader en van hun moeder zijn en dat [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] een volmacht hebben gegeven aan [geïntimeerde1] om hen te vertegenwoordigen ter zake van de nalatenschappen van hun ouders.

2.6

[appellante1] , [appellant2] en [appellant3] hebben hun (gezamenlijke) 3/5e onverdeeld aandeel in de percelen A en B op 20 augustus 2014 verkocht en in eigendom overgedragen aan [geïntimeerde1] . De levering heeft plaatsgevonden bij een Surinaamse notariële akte. De koopsom van SRD 126.960 (omgerekend € 15.540) is volgens de akte tussen partijen verrekend en voor de betaling daarvan is kwijting verleend. In de akte is [geïntimeerde1] opgetreden als gevolmachtigde van [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] .

2.7

Nadien is een verschil van mening ontstaan tussen partijen over de vraag of [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] afstand hebben gedaan van hun erfdelen ten gunste van [geïntimeerde1] . Tussen [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] is ook een verschil van mening ontstaan over de vraag of de twee percelen grond in de nalatenschappen alleen aan [geïntimeerde1] toekomen of moeten worden verdeeld tussen [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] . Bij vonnis van 10 juli 2017 heeft de kantonrechter in Paramaribo op verzoek van [geïntimeerde2] [geïntimeerde1] veroordeeld om met [geïntimeerde2] over te gaan tot scheiding en deling van (de percelen in) de nalatenschap. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hebben daarover geen overeenstemming bereikt.

2.8

[geïntimeerde1] heeft vervolgens in Nederland een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank. Zij heeft de rechtbank (in conventie) gevraagd om te bepalen dat perceel B aan haar moet worden geleverd of toegedeeld en de opbrengst van perceel A na verkoop aan haar toekomt en de verdeling van de vordering van de nalatenschappen van haar ouders op [geïntimeerde2] van € 3.335,40 vast te stellen. Zij heeft later haar eis nog vermeerderd en gevraagd voor recht te verklaren dat partijen zijn gebonden aan de notariële akte van 26 juni 2014 en dat [appellant3] c.s. afstand hebben gedaan van hun onverdeelde aandelen in de nalatenschappen ten gunste van [geïntimeerde1] .

2.9

[geïntimeerde2] heeft verweer gevoerd en in reconventie gevraagd perceel B geheel of gedeeltelijk aan haar toe te delen en [geïntimeerde1] te veroordelen daaraan mee te werken. Ook [appellante1] en [appellant2] hebben verweer gevoerd en in reconventie gevraagd te bepalen op welke wijze de nalatenschappen van vader en moeder moeten worden afgewikkeld. [appellant3] is in eerste aanleg niet verschenen.

2.10

De rechtbank heeft in het vonnis van 20 januari 2021:

voor recht verklaard dat [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] afstand hebben gedaan van hun onverdeelde aandelen in de nalatenschappen van hun ouders ten gunste van [geïntimeerde1] en

de wijze van verdeling van die nalatenschappen tussen [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] gelast als volgt:

de opbrengst van perceel A na verkoop is voor 4/5e van [geïntimeerde1] en voor 1/5e voor [geïntimeerde2] ;

perceel B wordt verdeeld in twee delen van 4/5e en 1/5e van het totale oppervlak;

aan [geïntimeerde2] wordt toegedeeld een gedeelte van 25 meter breed en 160 meter lang aan de westkant waarvan de korte zijde is gelegen direct aan de [adres2] (op dit deel is niet het woonhuis gelegen);

aan [geïntimeerde1] wordt het resterende deel van perceel B toegedeeld;

alle andere vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

2.11

[appellante1] , [appellant2] en [appellant3] zijn het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en hebben hoger beroep ingesteld. Zij vragen het hof om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Zij wijzigen hun eis in reconventie ten opzichte van de procedure bij de rechtbank en vragen het hof de verklaringen en akten van 4, 17 en 25 juni 2014 en de Surinaamse notariële akte van 20 augustus 2014 te vernietigen wegens bedrog en te bepalen dat bij de afwikkeling van de nalatenschappen de percelen A en B in gelijke delen tussen partijen moeten worden verdeeld.

2.12

[geïntimeerde1] heeft verweer gevoerd in deze zaak. Zij heeft van haar zijde ook hoger beroep ingesteld van de uitspraak van de rechtbank. Dat hoger beroep is ingesteld tegen [geïntimeerde2] en is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.294.065; in die zaak heeft [geïntimeerde2] incidenteel hoger beroep ingesteld. In dit hoger beroep doet het hof vandaag ook uitspraak in een afzonderlijk arrest.

2.13

[geïntimeerde2] heeft zich in deze zaak in haar memorie van antwoord gerefereerd aan het oordeel van het hof.

3 Het oordeel van het hof

3.1

Het hof komt tot het oordeel dat geen sprake is van bedrog, zodat de rechtshandelingen in de akten/verklaringen van 4, 17 en 25 juni 2014 en in de Surinaamse notariële akte van 20 augustus 2014 niet op die grond vernietigd kunnen worden. Het hof oordeelt ook dat [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] de notariële akte van 20 augustus 2014 al in 2014 kenden en dat de rechtsvordering tot vernietiging van de rechtshandelingen in die akte is verjaard. Het hof licht dit hierna nader toe.

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter en toepasselijk recht

3.2

Deze zaak heeft grensoverschrijdende aspecten, omdat de percelen A en B zijn gelegen in Suriname. De Nederlandse rechter heeft in deze zaak rechtsmacht op grond van artikel 2 Rv omdat de gedaagden in Nederland wonen en de ouders van partijen zijn overleden vóór de inwerkingtreding van de Europese Erfrechtverordening op 17 augustus 2015.

3.3

De wijze waarop de nalatenschappen van de ouders van partijen moeten worden verdeeld wordt beheerst door het Nederlandse recht; wel moet met de eisen van het goederenrecht van Suriname rekening worden gehouden. De reden daarvoor is dat beiden hun laatste gewone verblijfplaats in Nederland hadden en zijn overleden na 1 oktober 1996 en vóór 17 augustus 2015 (artikel 10:149 lid 2 BW en artikel 10:152 lid 5 BW).

Eiswijziging door [appellante1] , [appellant2] en [appellant3]

3.4

In hun memorie van grieven hebben [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] hun eis in reconventie gewijzigd. [geïntimeerde1] heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat zij vindt dat de eiswijziging in strijd is met de goede procesorde. [appellante1] en [appellant2] kunnen hun eis in hoger beroep wijzigen omdat zij bij de rechtbank een eis in reconventie hadden ingesteld en tijdig in hoger beroep die eis hebben gewijzigd. [appellant3] kan dat niet. Hij is in de procedure bij de rechtbank niet verschenen en heeft dan ook geen eis in reconventie ingesteld; hij kan niet voor het eerst in hoger beroep een eis in reconventie instellen of zo’n eis wijzigen (art. 353 lid 1 Rv).Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat het hof desalniettemin om praktische redenen ten aanzien van zowel [appellante1] en [appellant2] als [appellant3] op de gewijzigde eis in memorie van grieven zal beslissen.

Vernietiging wegens bedrog?

3.5

[appellante1] , [appellant2] en [appellant3] vorderen vernietiging van de rechtshandelingen in hun verklaringen en akten van 4, 17 en 25 juni 2014 en de (Surinaamse) notariële akte van 20 augustus 2014 wegens bedrog. Art. 3:44 lid 1 BW bepaalt dat een rechtshandeling vernietigbaar is, wanneer zij door (onder meer) bedrog tot stand is gekomen. Van bedrog is sprake als iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door een opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk verzwijgen van een feit waarvan diegene verplicht was dat mede te delen of door een andere kunstgreep.

3.6

[appellante1] , [appellant2] en [appellant3] stellen dat [geïntimeerde1] bedrog heeft gepleegd, omdat zij hun heeft verteld dat met spoed in Suriname het nodige moest worden geregeld voor de nalatenschappen van hun ouders om beslaglegging en onteigening te voorkomen. Om [geïntimeerde1] daartoe in staat te stellen, zijn de gegeven volmachten en verklaringen nodig. Zonder precies te weten wat er speelde, maar vertrouwend op de mededeling van [geïntimeerde1] dat dit met spoed nodig was, hebben [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] de verschillende volmachten en verklaringen ondertekend. Zij verkeerden daarbij in de veronderstelling dat, nadat zij hun onverdeelde aandelen aan [geïntimeerde1] hadden overgedragen en [geïntimeerde1] de benodigde zaken in Suriname had geregeld, [geïntimeerde1] alsnog de nalatenschappen zou verdelen en ieder zijn 1/5e aandeel zou krijgen. [geïntimeerde1] betwist dit. Zij stelt dat geen sprake is van bedrog, maar dat [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] hun onverdeelde aandelen in de nalatenschappen van hun ouders willens en wetens aan haar hebben overgedragen, omdat [geïntimeerde1] twee keer fl. 30.000 heeft geleend aan haar ouders die haar ouders niet aan haar konden terugbetalen. [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] vonden daarom dat hun aandelen in de nalatenschappen van vader en moeder aan [geïntimeerde1] toekwamen, aldus [geïntimeerde1] .

3.7

Gelet op wat [geïntimeerde1] heeft aangevoerd, hebben [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] onvoldoende gesteld en onderbouwd dat sprake is geweest van bedrog door [geïntimeerde1] . Zij stellen wel dat [geïntimeerde1] hun heeft verteld dat er met spoed iets moest worden geregeld in Suriname, maar in hun memorie van grieven (en zoals ook blijkt uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, pagina 15 en verder) schrijven zij dat zij vooral door de e-mail van 30 mei 2014 van hun neef, de heer [naam1] , die advocaat in Suriname is, in paniek waren geraakt en in de veronderstelling verkeerden dat er met spoed zaken moesten worden geregeld in Suriname. [geïntimeerde1] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof toegelicht (pagina 5 van het proces-verbaal) dat vanwege die e-mail de broers en zussen hadden besproken dat er iets geregeld moest worden in Suriname en dat toen besloten is dat zij, [geïntimeerde1] , naar Suriname zou worden gestuurd. Dat het [geïntimeerde1] is geweest die [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] (bewust) in de ( mogelijk onjuiste) veronderstelling heeft gebracht of gelaten dat er met spoed zaken geregeld moesten worden in Suriname, is dan ook niet gebleken.

3.8

[appellante1] , [appellant2] en [appellant3] stellen verder dat tijdens een eerste bespreking tussen de broers en zussen in mei 2014 is afgesproken dat de nalatenschappen eerlijk tussen hen zouden worden verdeeld. De erfdelen zouden op papier aan [geïntimeerde1] worden overgedragen zodat zij in Suriname kon regelen wat nodig was en daarna zou iedereen zijn 1/5e deel krijgen. [geïntimeerde1] betwist dat deze afspraak is gemaakt en voert aan dat [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] juist naar haar zijn toegekomen omdat zij vonden dat hun erfdelen aan haar toekwamen als terugbetaling van de leningen die [geïntimeerde1] aan haar ouders had verstrekt. Ook uit de stukken die in deze procedure zijn overgelegd blijkt niet van deze afspraak over een gelijke verdeling. De e-mails waarnaar [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] verwijzen (productie 2 bij de memorie van grieven) en waaruit zou blijken dat alle broers en zussen, ook [geïntimeerde1] , ervan uitgingen dat de nalatenschappen gelijk zouden worden verdeeld dateren van augustus 2013, derhalve van vóór de e-mail van de heer [naam1] van 30 mei 2014 en de gesprekken die daarop tussen de broers en zussen hebben plaatsgevonden over de nalatenschappen. De stukken in de procedure lijken juist een andere kant op te wijzen.

3.9

[geïntimeerde1] voert onweersproken aan dat niet zij het initiatief heeft genomen om naar een Nederlandse notaris te gaan, maar [appellant2] een notaris heeft benaderd.

Vervolgens hebben [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] op 4 juni 2014 aan haar een volmacht gegeven voor de afwikkeling van (alleen) de nalatenschap van vader waarin staat:

“De ondergetekenden verklaren uitdrukkelijk dat het hun wens is, dat alle tot de nalatenschap behorende vermogensbestanddelen, zonder verdere onderlinge financiële consequenties, worden toegedeeld aan de gevolmachtigde.”

Daarna hebben [appellant2] , [appellant3] en [appellante1] op 17 juni 2014 opnieuw verklaringen afgelegd.

In de (gelijkluidende) verklaringen van [appellant2] en [appellant3] staat:

“Hierbij verklaar ik (..) dat mijn aandeel naar [geïntimeerde1] gaat. Volgens afspraken en beloften die gemaakt zijn met mijn vader, moeder en kinderen.”

gevolgd door een uitleg over een van de leningen van [geïntimeerde1] aan vader vanwege een borgstelling voor een bus en kosten die zij voor haar broers heeft betaald in Nederland.

[appellante1] verklaart eveneens over de lening van [geïntimeerde1] aan vader vanwege de borgstelling voor de bus en vervolgens:

“Gezien het feit dat mijn vader het schuld niet meer kon betalen en [geïntimeerde1] hem geld had geleend de nalatenschap naar [geïntimeerde1] ging in overleg met onze moeder en wij allen.”.

Op 25 juni 2014 hebben [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] volmachten gegeven aan [geïntimeerde1] voor de afwikkeling van de nalatenschap van zowel vader als moeder. Daarin is ook opgenomen:

“De ondergetekenden verklaren uitdrukkelijk dat het hun wens is, dat alle tot de nalatenschappen behorende vermogensbestanddelen, zonder verdere onderlinge financiële consequenties, worden toegedeeld aan de gevolmachtigde.”

De handtekeningen op de akten van 4, 17 en 25 juni van [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] zijn telkens gelegaliseerd door notaris mr. Liem.

De verklaringen in deze akten stroken met de inhoud van een e-mail van [appellant3] van 27 februari 2020 aan de advocaat van [geïntimeerde1] . Daarin maakt [appellant3] ook melding van de lening van [geïntimeerde1] aan vader vanwege de borgstelling voor een bus. Hij schrijft daarin:

“(…) Vandaar dat ik er ook volledig 100% achter mijn beslissing sta dat mijn deel van de nalatenschap naar mijn zus [geïntimeerde1] is gegaan. Om dit vast te leggen ben ik samen met mijn zus [appellante1] en mijn broer [appellant2] naar de notaris gegaan. Zij waren er ook mee eens om hun deel ook af te staan.”

3.10

Het is niet duidelijk geworden op wiens initiatief de geciteerde verklaringen in de akten van 4, 17 en 24 juni 2014 zijn opgenomen; partijen wijzen naar elkaar. Het hof stelt vast dat uit de overgelegde stukken in ieder geval niet blijkt dat deze tekst door [geïntimeerde1] is bedacht of op haar initiatief door de notaris in die akten is opgenomen, zoals [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] stellen en [geïntimeerde1] betwist. [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] voeren aan dat de notaris de verklaringen en volmachten niet met hen heeft besproken, maar op de mondelinge behandeling is wel gebleken dat zij begrepen dat deze verklaring betekende dat hun onverdeelde aandelen in de nalatenschappen naar [geïntimeerde1] zouden gaan (pagina 3 en 5 van het proces-verbaal). [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] hebben toegelicht dat zij desondanks de akten hebben getekend, omdat [geïntimeerde1] hun had gezegd dat zij anders alles in Suriname zouden verliezen. Dat [geïntimeerde1] dat heeft gezegd, blijkt echter niet uit de overgelegde stukken.

3.11

Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde1] bedrog heeft gepleegd door opzettelijk onjuiste mededelingen te doen, dingen te verzwijgen of dat zij anderszins [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] heeft bewogen tot het ondertekenen van de volmachten en verklaringen op grond waarvan vervolgens in Suriname de notariële akte van 20 augustus 2014 is verleden waarin de onverdeelde aandelen in de percelen door [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] aan [geïntimeerde1] zijn verkocht en overgedragen met verrekening van de koopsom. Om die reden slaagt het beroep van [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] op vernietiging van de verklaringen in de akten van 4, 17 en 25 juni 2014 en de verkoop en overdracht van de aandelen in de Surinaamse notariële akte van 20 augustus 2014 dan ook niet.

3.12

Ten overvloede overweegt het hof dat - ook als wel sprake zou zijn van bedrog - de rechtsvordering tot vernietiging van de rechtshandelingen in de notariële akte van 20 augustus 2014 verjaard is. [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] stellen wel dat zij pas tijdens de procedure in eerste aanleg kennis hebben gekregen van deze notariële akte, maar uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt dat [appellant2] heeft verklaard dat hij tussen juli en oktober 2014 had ontdekt dat de aandelen in de percelen grond in Suriname aan [geïntimeerde1] waren geleverd. Ook uit punt 2 van de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie van [appellante1] en [appellant2] in de procedure bij de rechtbank lijkt te volgen dat [appellante1] en [appellant2] eerder op de hoogte waren van de akte van 20 augustus 2014. Zij bieden daarin onder meer aan om onder ede te verklaren over de gang van zaken voorafgaande en omtrent het opstellen van de notariële akte van 26 augustus 2014 (bedoeld zal zijn 20 augustus 2014), wat alleen kan als zij op de hoogte waren van het opstellen en verlijden van die akte. Ten slotte is op de mondelinge behandeling bij het hof namens [appellante1] , [appellant2] en [appellant3] nog eens uitdrukkelijk verklaard dat zij bekend waren met de akte van 20 augustus 2014 en dat een van hen zelfs de kosten daarvan heeft betaald.

De conclusie

3.13

Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal in dit hoger beroep het bestreden vonnis van 20 januari 2021 bekrachtigen.

3.14

Omdat partijen familie van elkaar zijn en deze zaak uit een familiekwestie voortvloeit, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.

4 De beslissing

Het hof:

4.1

bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 januari 2021;

4.2

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van dit hoger beroep draagt;

4.3

wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, J.U.M. van der Werff en M.E.L. Klein en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature