Doodslag zonder lijk. Veroordeling ter zake van doodslag op echtgenote en wegmaken van het lijk tot een gevangenisstraf van elf jaren, met aftrek van het voorarrest. Bewijsoverwegingen. Het hof stelt buiten redelijke twijfel vast dat het slachtoffer op 10 januari 2010 de woning niet vrijwillig heeft verlaten. Het (resterende) scenario dat het slachtoffer door geweld van een ander om het leven is gekomen en dat haar lichaam vervolgens is weggemaakt wordt door het hof verreweg het meest aannemelijke scenario geacht. Het hof twijfelt niet aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het DNA-onderzoek. Mede op grond van forensisch onderzoek kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het slachtoffer door geweld van een ander om het leven is gekomen en dat het lichaam vervolgens is weggemaakt om mogelijke sporen uit te wissen en het opsporingsonderzoek te bemoeilijken. Nu vaststaat dat in de avond van 10 januari 2010 in de woning alleen het slachtoffer, verdachte en hun zoontje aanwezig waren resteert alleen verdachte als (mogelijke) verantwoordelijke voor de gewelddadige dood van het slachtoffer. In samenhang bezien met de overige overwegingen vindt die betrokkenheid van verdachte onder meer steun in een aantal feiten en omstandigheden op en na 11 januari 2010, zoals de inactieve houding van verdachte na de vermissing van het slachtoffer, de afgelegde tegenstrijdige verklaringen over de verdwijning van het slachtoffer, het bezit van de kapotte telefoon van het slachtoffer op 12 januari 2010 en het wegmaken en vervangen van het matras in de slaapkamer van de eerste etage, zonder dat verdachte hiervoor (telkens) een aannemelijke verklaring kan geven. Ook had verdachte een (relationeel) motief. Het hof oordeelt dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Opzet op de dood. Hoewel niet concreet vaststaat welk geweld is gepleegd, staat vast dat het gepleegde geweld in ieder geval zodanig is geweest dat het geschikt was om de dood te doen intreden en dat dat geweld ook was gericht op dat gevolg. Dit brengt het hof tot de conclusie dat verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Vrijspraak voorbedachten rade en medeplegen.
Bij de strafoplegging is zwaar meegewogen dat verdachte door geen openheid van zaken te geven de nabestaanden tot op heden in onzekerheid houdt over de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht en wat er daarna met haar lichaam is gebeurd. Het hof neemt de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van vijftien jaren als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf. Het hof houdt rekening met de gewijzigde regeling voorwaardelijke invrijheidstelling. Gelet hierop acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van twaalf jaren passend en geboden, zodat de feitelijke straf gelijk is aan de straf onder de oude regeling. Eén jaar strafvermindering ter compensatie van de aanzienlijke overschrijdingen van de redelijke termijn. De benadeelde partijen worden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. Geen vergoeding voor gevorderde proceskosten. Nu sprake is van proceskosten kan evenmin de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.