U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bewindvoerder ten onrechte niet betrokken als formele procespartij in een alimentatieprocedure. Gevolgen.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.304.563/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 525800)

beschikking van 19 juli 2022

in de zaak van

[verzoeker] ,

kantoorhoudende te [vestigingsplaats1] ,

in diens hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan: [de man] (de man),

wonende te [woonplaats1] ,

verzoeker in hoger beroep,

advocaat: mr. B.M. van Ham-Oude Elferink te Emmeloord,

en

[verweerder] ,

handelend onder de naam [naam1] ,

kantoorhoudende te [vestigingsplaats2] ,

in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan: [de vrouw] (de vrouw),

wonende op een bij het hof bekend geheim adres,

verweerder in hoger beroep,

advocaat: mr. K. Benchaïb te Emmeloord.

1 De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 26 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 De procedure in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 30 december 2021;

een journaalbericht namens [verzoeker] (hierna ook: [verzoeker] ) van 5 januari 2022 met bijlage(n);

het verweerschrift met bijlage(n);

een journaalbericht namens [verzoeker] van 9 juni 2022 met bijlage(n);

een brief namens [verweerder] (hierna ook: [verweerder] ) van 13 juni 2022;

een journaalbericht namens [verweerder] van 20 juni 2022 met bijlage(n);

een journaalbericht namens [verweerder] van 23 juni 2022 met bijlage(n).

2.2

Er heeft -met instemming van partijen- geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.

3 De feiten

3.1

De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] ( [de minderjarige] ), geboren [in] 2014. De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag over hem uit. [de minderjarige] woont bij de vrouw.

3.2

Bij beschikking van 19 augustus 2014 heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, de (toekomstige) goederen van de man als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind gesteld en [verzoeker] tot bewindvoerder benoemd.

3.3

Bij beschikking van 16 april 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, de (toekomstige) goederen van de vrouw als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind gesteld en [verweerder] , als zodanig handelende onder de naam [naam2] , tot bewindvoerder benoemd.

3.4

De man ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. De vrouw heeft geen inkomsten. Zij en haar partner, [naam3] , leven van de WIA-uitkering van haar partner. Voorheen ontving de vrouw een uitkering op grond van de Participatiewet.

3.5

Op 4 november 2020 heeft [verzoeker] voor de man in verband met zijn problematische schulden ingevolge de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een aanvraag Schuldregeling bij Kredietbank Nederland ingediend. Blijkens een brief van 17 december 2020 is de man toegelaten tot de schuldhulpverlening. De schuldregelingsovereenkomst met Kredietbank Nederland is ondertekend op 21 december 2020.

4 Het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking van 26 oktober 2021 is (bij verstek) de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie ) met ingang van 12 augustus 2021 bepaald op een bedrag van € 150,- per maand. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.2

[verzoeker] is met één algemene grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de ontvankelijkheid van [verweerder] in zijn verzoek tot kinderalimentatie en op de draagkracht van de man.

[verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking van 26 oktober 2021 te vernietigen, en opnieuw rechtdoende [verweerder] in zijn verzoek alsnog niet ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek ongegrond te verklaren, althans het verzoek af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als uw hof juist acht.

4.3

[verweerder] voert verweer en hij verzoekt het beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen althans een bijdrage vast te stellen op basis van de draagkracht van de man. Bij het journaalbericht van 23 juni 2022 heeft [verweerder] aanvullend verzocht te bepalen dat door de man reeds betaalde bedragen niet door de vrouw hoeven te worden terugbetaald, gelet op het feit dat deze bedragen zijn gebruikt ten behoeve van de minderjarigen en derhalve zijn geconsumeerd.

5 De overwegingen voor de beslissing

De ontvankelijkheid van [verweerder] in het verzoek tot kinderalimentatie

5.1

[verzoeker] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vrouw alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar inleidend verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie, omdat zij in eerste aanleg ten onrechte de bewindvoerder van de man niet als formele procespartij in de procedure heeft betrokken, terwijl zij wist dat de man onder bewind staat. Ten tijde van het namens de vrouw ingediende verzoekschrift was er immers reeds (jarenlang) sprake van onderbewindstelling van de goederen van de man, hetgeen niet alleen een feit is dat blijkt uit het openbare Centraal curatele- en bewindregister, maar ook een gegeven waarmee de vrouw steeds bekend is geweest.

5.2

Artikel 1:441 van het Burgerlijk Wetboek brengt mee dat in een kinderalimentatiezaak als deze, die betrekking heeft op de onder bewind gestelde goederen van de man, de bewindvoerder de man in en buiten rechte vertegenwoordigt. [verzoeker] had dan ook, anders dan is gebeurd, in eerste aanleg aangemerkt moeten worden als procespartij (HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525). De strekking van wat de Hoge Raad heeft overwogen in zijn prejudiciële beslissing van 7 maart 2014 is dat het erom gaat dat de bewindvoerder in de procedure wordt betrokken en de kans krijgt zich inhoudelijk te bemoeien met de zaken die het bewind aangaan.

Het hoger beroep strekt er mede toe om onvolkomenheden uit de eerste aanleg te herstellen. Nu in hoger beroep de bewindvoerders van beide partijen zijn betrokken, heeft de man naar het oordeel van het hof geen belang meer bij bespreking van zijn verweer, zodat dit verder achterwege zal worden gelaten.

De draagkracht van de man

5.3

Een alimentatieplichtige op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is, beschikt in beginsel niet over draagkracht om onderhoudsbijdragen te betalen [artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet], tenzij daarmee rekening is gehouden in het vrij te laten bedrag (leefgeld). De condities van een minnelijk schuldsaneringstraject zijn vergelijkbaar. In de rechtspraak wordt genoemde jurisprudentie dan ook toegepast in geval sprake is van een minnelijk schuldsaneringstraject.

5.4

De man ontvangt een uitkering op grond van Participatiewet. Gebleken is dat de man in verband met zijn problematische schulden is toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening en op 21 december 2020 met Kredietbank Nederland een regeling heeft getroffen om zijn schulden af te lossen. Weliswaar ontbreken in het dossier, zoals de vrouw opmerkt, de uitkeringsspecificaties over de periode van 12 augustus 2021 (ingangsdatum) tot 1 oktober 2021, maar uit de overlegde uitkeringsspecificatie van oktober 2021 blijkt niet dat het de eerste uitkeringsspecificatie betreft en bovendien is de man al ruim voor de ingangsdatum gestart met een minnelijk schuldhulpverleningstraject. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de man geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] .

5.5

Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de vrouw tot vaststelling de kinderalimentatie alsnog afwijzen.

5.6

Indien de man vanaf 12 augustus 2021 tot heden op grond van de bestreden beschikking kinderalimentatie aan de vrouw heeft betaald en/of uit dien hoofde een bedrag op hem is verhaald, kan van de vrouw, gelet op het feit dat een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt. Het hierop betrekking hebbende verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen, in die zin dat zal worden beslist dat voor zover de man over de periode vanaf 12 augustus 2021 kinderalimentatie heeft betaald, de vrouw dit niet hoeft terug te betalen.

6 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van

26 oktober 2021, en opnieuw beschikkende:

wijst het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] ( [de minderjarige] ), geboren [in] 2014, alsnog af;

bepaalt dat voor zover de man over de periode vanaf 12 augustus 2021 kinderalimentatie heeft betaald, de vrouw hetgeen ter zake is betaald niet hoeft terug te betalen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.P. den Hollander en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier en is op 19 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature