U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Erfrecht. Onttrekkingen aan nalatenschap door familielid/niet erfgenaam.

Omvang van de onttrekkingen.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.287.209

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland NL 19.16358)

arrest van 26 juli 2022

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [woonplaats1] ,

appellante in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,

bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

hierna: [appellante],

advocaat: mr. M.D. Winter,

tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats2] ,

geïntimeerde in het principaal hoger beroep,

appellante in het incidenteel hoger beroep,

bij de rechtbank: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,

hierna: [geïntimeerde],

advocaat: mr. M.C.G. Voogt.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van

6 mei 2020 en 17 augustus 2020 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van [appellante] van 13 november 2020,

- de memorie van grieven (met producties),

- de memorie van antwoord/tevens van incidenteel hoger beroep met een productie,

- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met een productie,- het tussenarrest van 21 september 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,

- een akte uitlating productie van [geïntimeerde] ,- het proces-verbaal van de op 24 februari 2022 gehouden mondelinge behandeling.

2.2

Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3 Waar deze zaak over gaat

Centraal in deze zaak staat de vraag of [appellante] aan [geïntimeerde] een bedrag dient te betalen, omdat zij geld en goederen zou hebben onttrokken aan de nalatenschap van [de erflater] (hierna: erflater), de vader van [geïntimeerde] . In die nalatenschap zijn [geïntimeerde] en haar (half)broer [de (half)broer] (hierna: [de (half)broer] ) de erfgenamen. [geïntimeerde] treedt in deze procedure tevens op namens [de (half)broer] , die haar daartoe gemachtigd heeft. [de (half)broer] was ook op de zitting bij het hof aanwezig. De rechtbank heeft de vordering in haar vonnis van 17 augustus 2020 grotendeels toegewezen. Het hof komt tot een vergelijkbare beslissing, maar zal het bedrag dat [appellante] dient te betalen op een lager bedrag vaststellen.

4 De vaststaande feiten

Het geschil speelt tegen de achtergrond van de volgende feiten.

4.1

Erflater (die woonde te Arnhem) is [in] 2017 in [plaats1] , overleden. Hij beschikte niet over een testament.

4.2

[geïntimeerde] en [de (half)broer] zijn kinderen van erflater en (op grond van het wettelijke versterfrecht) diens enige erfgenamen. Zij hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.

4.3

[appellante] is een (half)zus van erflater en tante van [geïntimeerde] en [de (half)broer] .

4.4

Na het overlijden van erflater is [appellante] betrokken geweest bij het verzorgen van zijn begrafenis in Suriname en bij het ontruimen van zijn (huur)woning in [plaats2] .

4.5

[de (half)broer] heeft aan [geïntimeerde] een machtiging gegeven om de vorderingen van de nalatenschap op [appellante] mede namens hem in rechte te incasseren en daarvoor de benodigde proceshandelingen te verrichten.

4.6

[geïntimeerde] heeft ten laste van [appellante] een tweetal conservatoire beslagen gelegd tot zekerheid voor het verhaal van wat zij van [appellante] in deze rechtszaak vordert.

5 Het geschil en de beslissing van de rechtbank

5.1

[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank (in conventie) – samengevat – gevorderd om [appellante] te veroordelen tot betaling aan haar van € 35.693,75, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.De hoofdsom is als volgt opgebouwd:- meegenomen geld € 27.000,00

- waarde van de weggenomen spullen uit de woning van erflater € 16.250,00

- waarde van de auto € 1.750,00

minus de door [appellante] gemaakte kosten en betaalde bedragen € 7.306,25 -

totaal € 35.693,75.

5.2

Volgens [appellante] heeft de nalatenschap geen vordering op haar. Zij stelt dat zij voor verrekening vatbare uitgaven ten behoeve van de nalatenschap heeft voldaan tot een bedrag van € 36.613,65. Als tegenvordering heeft [appellante] – samengevat – gevorderd om de gelegde beslagen op te heffen.

5.3

De rechtbank heeft in het vonnis van 17 augustus 2020 [appellante] veroordeeld tot betaling van € 24.193,75, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2019 en tot betaling van de proces- en beslagkosten. De tegenvordering van [appellante] is afgewezen.

De rechtbank heeft -samengevat- overwogen dat [appellante] aan geld heeft meegenomen € 27.000,-, dat aan de ontruimde inboedel geen waarde toekomt met uitzondering van een bedrag van € 4.500,- voor een platencollectie, dat [appellante] niet heeft beschikt over de auto in de nalatenschap, en dat [appellante] alleen € 7.306,25 aan kosten van de begrafenis kan verrekenen.

6 De vorderingen in hoger beroep

6.1

[appellante] vordert dat het vonnis van de rechtbank van 17 augustus 2020 wordt vernietigd, dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen en dat haar tegenvordering alsnog wordt toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.

6.2

[geïntimeerde] vordert op haar beurt dat haar bij de rechtbank ingestelde vordering in hoger beroep alsnog volledig wordt toegewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in beide instanties.

7 De motivering van de beslissing in hoger beroep

7.1

[appellante] heeft zeven grieven (bezwaren) tegen het vonnis naar voren gebracht en [geïntimeerde] twee. De grieven en de daarop gegeven toelichtingen stellen de volgende kwesties aan de orde:- welk bedrag aan contant geld behorend tot de nalatenschap heeft [appellante] onder zich genomen;- welk bedrag heeft [appellante] gehad aan kosten voor de begrafenis van erflater en heeft zij daarnaast nog andere uitgaven gedaan die ten laste van de nalatenschap komen;

- dient [appellante] aan de nalatenschap te vergoeden de waarde van de inboedelgoederen die zij uit de woning van erflater heeft ontruimd en zo ja, op welk bedrag dient die waarde te worden bepaald;- heeft [appellante] beschikt over een auto die tot de nalatenschap behoorde? De grieven strekken ertoe dat het hof deze kwesties in hoger beroep opnieuw en in volle omvang zal beoordelen. De verschillende thema’s zullen hierna achtereenvolgens worden besproken vooraf gegaan door een inleiding.

Inleiding

7.2

Kern van het geschil tussen partijen is of [appellante] , zoals zij zegt, na het overlijden van erflater heeft opgetreden als zaakwaarnemer ten behoeve van de begrafenis en de (gedeeltelijke) afwikkeling van de nalatenschap en na verrekening van alle kosten het resterende geldbedrag (van € 1.500,-) heeft afgedragen aan de erfgenamen. Of dat zij zich, zoals [geïntimeerde] stelt, ongevraagd en onuitgenodigd heeft opgeworpen als afwikkelaar/executeur en zich daarbij onrechtmatig geld en goederen van de nalatenschap heeft toegeëigend.

7.3

Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is naar voren gekomen dat beide partijen er vanaf het begin vanuit zijn gegaan dat erflater geen testament zou hebben opgemaakt en dat daarom [geïntimeerde] en [de (half)broer] zijn erfgenamen zouden zijn. Na het overlijden van erflater is [de (half)broer] daarvan door familie in Suriname in kennis gesteld. Hij heeft vervolgens contact opgenomen met [appellante] voor hulp bij het regelen van de begrafenis. [geïntimeerde] en [de (half)broer] zijn niet samen opgegroeid, maar hebben wel een goede verstandhouding met elkaar. [de (half)broer] heeft [geïntimeerde] echter niet direct van het overlijden van erflater in kennis gesteld. Onduidelijk is gebleven wanneer precies wel, maar kennelijk pas nadat de begrafenis al achter de rug was. [de (half)broer] heeft verder bevestigd dat [appellante] hem vooraf in kennis had gesteld van de ontruiming van de woning van erflater en dat hij daar ook een dag bij aanwezig is geweest. Ook over die ontruiming heeft [de (half)broer] [geïntimeerde] echter niet vooraf geïnformeerd.

7.4

Het hof leidt uit een en ander af dat [appellante] niet ongevraagd/onuitgenodigd is opgetreden als afwikkelaar/executeur van de nalatenschap, maar dat zij bij de begrafenis en de (gedeeltelijke) afwikkeling van de nalatenschap betrokken is geraakt op verzoek van [de (half)broer] . Dat neemt niet weg dat ook in die situatie [appellante] verantwoording voor haar handelen dient af te leggen aan de erfgenamen en dat zij jegens de nalatenschap aansprakelijk is voor een niet verantwoord tekort. De vraag of dat handelen ook als (zuivere) zaakwaarneming moet worden beschouwd kan daarbij verder in het midden blijven.

[appellante] heeft aan contant geld € 27.000,- onder zich genomen

7.5

[geïntimeerde] is er in de berekening van haar vordering van uitgegaan dat [appellante] aan contant geld € 27.000,- heeft aangetroffen in de woningen van erflater in Nederland en Suriname en dat zij dat geld onder zich heeft genomen.

[appellante] heeft gesteld dat zij in de woning van erflater in [plaats2] contant € 10.000,- heeft aangetroffen en dat haar zus [naam1] in Suriname nog contant heeft gevonden € 8.500,- en 8.000 SRD (omgerekend € 1.000,-). Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] echter erkend dat zij daarnaast in Suriname zelf nog een bedrag van € 8.000,- contant heeft gevonden. Volgens haar hebben zij en [naam1] de gevonden bedragen gezamenlijk uitgegeven aan kosten van de begrafenis in Suriname.

Daarmee staat in hoger beroep niet langer ter discussie dat [appellante] (tenminste) het door [geïntimeerde] aangehouden bedrag van € 27.000,- onder zich heeft genomen, al dan niet (gedeeltelijk) samen met haar zus [naam1] . Zij dient dus te verantwoorden wat zij met dat geld heeft gedaan. Het door haar verantwoorde bedrag kan zij verrekenen met het door haar onder zich genomen bedrag. Het bedrag dat zij niet kan verantwoorden dient zij aan [geïntimeerde] te betalen; dat bedrag heeft zij ten onrechte onder zich gehouden.

[appellante] heeft € 11.000,- verantwoord

7.6

[geïntimeerde] heeft in haar vordering rekening gehouden met een bedrag aan te verrekenen uitgaven door [appellante] van € 7.306,25, als volgt gespecificeerd:- € 576,25 aan notariskosten- € 1.030,- voor een ticket (van [de (half)broer] ) naar Suriname- € 200,- aan handgeld voor [de (half)broer] - € 4.000,- voor grafsteen en uitvaartkosten- € 1.500,- uitkering aan erfgenamen als restant saldo nalatenschap

7.7

Volgens [appellante] heeft zij echter tot een totaal van € 36.613,65 aan te verrekenen uitgaven gedaan. Een specificatie van dat bedrag, bestaande uit een groot aantal verschillende posten, heeft zij overgelegd als productie 2 bij haar verweerschrift bij de rechtbank. Bij die specificatie zijn echter geen bonnen/facturen gevoegd, waaruit kan blijken dat de verschillende posten inderdaad bij haar in rekening zijn gebracht en evenmin bewijzen waaruit kan blijken dat zij die ook heeft voldaan. Bij de memorie van grieven heeft [appellante] van een aantal posten alsnog bonnen/facturen overgelegd, voor een deel echter zonder toelichting, zodat niet duidelijk is waar die precies op zien. Verder heeft zij enkele handgeschreven notities overgelegd die kennelijk betrekking hebben op uitgaven die zij zou hebben gedaan, voor een deel echter ook zonder toelichting. Van een deugdelijke verantwoording is daarmee geen sprake. Verder geldt dat voor veel van de posten niet valt in te zien waarom die door [appellante] uit de nalatenschap zouden moeten worden voldaan. Bij wijze van voorbeeld noemt het hof een factuur van Babo Cafe -het toenmalige bedrijf van de buurvrouw van erflater, mevrouw [naam2] - van € 3.000,- voor het verzorgen van lunches en diners voor erflater in de periode van zijn ziekte in najaar 2017. Dit betreft geen schuld van de nalatenschap als bedoeld in artikel 4:7 BW . Bovendien is niet gemotiveerd gesteld en blijkt verder ook uit niets dat erflater met zijn buurvrouw zou hebben afgesproken dat zij tegen betaling voor zijn eten zou zorgen. De factuur ziet daarom hooguit op een natuurlijke verbintenis van erflater tot betaling voor dat eten, maar niet op een rechtens afdwingbare verbintenis van de nalatenschap jegens [naam2] . Als [appellante] die factuur (zonder voorafgaande instemming van de erfgenamen) al betaald mocht hebben -een bewijs daarvan is niet overgelegd- is dat dus onverplicht gebeurd. Overigens heeft [appellante] als dank voor haar diensten aan [naam2] al de geluidsinstallatie gegeven (zie hierna rov 7.12). Verder wordt over de specificatie in het bijzonder nog opgemerkt dat verschillende facturen zijn overgelegd van het ziekenhuis in Suriname waar erflater vlak voor zijn overlijden was opgenomen (totaalbedrag € 2.887,-). Tijdens de zitting heeft [appellante] echter verklaard dat die kosten uiteindelijk door de verzekeraar zijn vergoed. De specificatie is daarmee duidelijk opgeklopt, wat afbreuk doet aan de daaraan toe te kennen waarde. 7.8 Naast de door [geïntimeerde] voor verrekening in aanmerking genomen posten, neemt het hof echter nog wel de volgende verrekenbare posten mee:- kosten vliegticket voor [appellante] € 1.184,04, afgerond € 1.185,-. Toelichting: nu [de (half)broer] het regelen van de begrafenis aan [appellante] heeft overgelaten kunnen haar kosten van vervoer naar de begrafenis worden aangemerkt als kosten van de begrafenis. Kosten van tickets voor andere aanwezigen op de begrafenis, zoals voor mevrouw [naam2] , kunnen echter niet ten laste van de nalatenschap worden gebracht, in ieder geval niet zonder voorafgaande toestemming van de erfgenamen (waarvan niet is gebleken). Daarvoor geldt dat hooguit sprake kan zijn van (niet afdwingbare) natuurlijke verbintenissen. - kosten autohuur 1 dag ad € 138,-Toelichting: zie hiervoor.- kosten begrafenis € 1.780,-Toelichting: in de specificatie is hiervoor onder verschillende posten een bedrag van 14.240,- SRD opgenomen. Nu verrekening wordt verlangd met een bedrag in euro’s dient dit bedrag omgerekend te worden. De omrekenkoers van 1:8 volgend die partijen hanteren, komt dit neer op € 1.780,-. Die uitgaven zijn met bonnen maar gedeeltelijk verantwoord en betalingsbewijzen van [appellante] ontbreken. Het hof acht echter voldoende aannemelijk dat naast de uitgave voor de steen waarvoor een -niet betwiste- factuur van € 3.900,- is overgelegd die [geïntimeerde] in haar opstelling al heeft meegenomen, ook andere begrafeniskosten gemaakt zullen zijn. Een bedrag van € 1.780,- daarvoor acht het hof alleszins geloofwaardig. Ook is voldoende aannemelijk dat die kosten door [appellante] zijn voldaan, omdat niet is gebleken dat de erfgenamen nog zijn geconfronteerd met niet voldane begrafeniskosten. - kosten opzet grafmonument € 344,- (SRD 2750,-)Toelichting: daarvan is een factuur overgelegd en die factuur is niet begrepen in de kosten van de grafsteen. Omdat [geïntimeerde] voor de grafsteen € 4.000,- in aanmerking heeft genomen, terwijl die € 3.900,- blijkt te hebben gekost, resteert per saldo te verrekenen € 244,-. - kosten ontruiming woning € 250,-Toelichting: overgelegd is een factuur van Babo van € 585,- (doorgestreept en met de pen veranderd in € 980,-) voor verzorgen lunch en diner tijdens ontruiming. Dat die factuur is voldaan blijkt niet en de gehoudenheid tot betaling daarvan is ook niet (voldoende) onderbouwd. Dat neemt niet weg dat voldoende aannemelijk is dat aan de uitvoering van dergelijke werkzaamheden kosten zijn verbonden en dat die door [appellante] zullen zijn voldaan. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing van de werkelijke kosten zal het hof daarvoor een bedrag van € 250,- als redelijk in aanmerking nemen.

7.9

Afsluitend wordt opgemerkt dat [appellante] in haar specificatie van haar uitgaven ook heeft opgenomen een schuld aan de Belastingdienst (terugvordering huurtoeslag) en aan de Nuon (eindafrekening). Dergelijke schulden komen in beginsel ten laste van de nalatenschap. [appellante] heeft echter niet aangetoond dat zij die schulden heeft voldaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij over de belastingschuld juist gezegd dat die toch niet bleek te bestaan.

7.10

Bij elkaar kan [appellante] met het bedrag van € 27.000,- dus verrekenen een bedrag van € 10.903,25, af te ronden op € 11.000,-. is geen vergoeding verschuldigd voor uitgeruimde goederen, behalve een bedrag van € 2.000,- voor een platencollectie

7.11

Vast staat dat [appellante] de (huur)woning van erflater heeft doen ontruimen, en dat daarbij alle goederen uit de woning zijn verwijderd. Volgens [geïntimeerde] vertegenwoordigden de verwijderde goederen een waarde van € 16.250,- en dient [appellante] die waarde als schade te vergoeden. heeft betwist dat de inboedelgoederen nog een reële economische waarde vertegenwoordigden; het waren voor een deel nog wel goede spullen, maar geen nieuwe spullen meer. Volgens haar heeft zij alles weggebracht naar de kringloop of naar de stort. Alleen een draaitafelinstallatie met toebehoren -door [geïntimeerde] gewaardeerd op bij elkaar 6.500,-; haar vader was volgens haar een professioneel DJ geweest- heeft zij gegeven aan mevrouw [naam2] en een platencollectie heeft zij verkocht voor € 2.000,-. Verder heeft zij aangevoerd dat [de (half)broer] deels bij de ontruiming aanwezig was en dat zij hem alle gelegenheid heeft geboden om goederen mee te nemen waar hij belangstelling voor had. Hij had echter nergens belangstelling voor, ook niet voor de draaitafelinstallatie.

7.12

[appellante] heeft haar stelling dat de ontruimde goederen geen reële verkoopwaarde vertegenwoordigden onderbouwd met de schriftelijke verklaring van mevrouw [naam3] , iemand die volgens [appellante] jarenlang bij erflater thuiskwam, over de inboedelgoederen en de waarde daarvan. Een opgave waarin de draaitafelinstallatie met toebehoren en de platencollectie overigens ontbreken.[geïntimeerde] heeft daartegenover haar waardering van de uitgeruimde goederen verder niet op enigerlei wijze onderbouwd. Daar komt bij dat [de (half)broer] op de zitting heeft bevestigd dat hij een dag bij de ontruiming aanwezig was en dat ook hij niet gemotiveerd heeft weersproken dat sprake was van goederen zonder een reële economische verkoopwaarde. Hij heeft verder ook niet verklaard dat hij zich heeft verzet tegen de wijze van uitruiming; volgens hem diende hij zijn tante daarin te respecteren. Hij heeft geen bezwaar gemaakt tegen het weggeven van de draaitafel met toebehoren (al had hij gedacht dat die naar een neefje zou gaan en niet naar mevrouw [naam2] ). In die situatie houdt het hof het ervoor dat de wijze van uitruiming passend was voor de inboedel en dat voor zover die nog wel een zekere verkoopwaarde gehad mocht hebben -de draaitafel met toebehoren wellicht-, [geïntimeerde] jegens [appellante] geen aanspraak heeft op vergoeding daarvan.

7.13

Wel heeft de nalatenschap (vanzelfsprekend) aanspraak op de opbrengst van de verkoop van de platencollectie. Volgens [appellante] heeft zij die verkocht voor € 2.000,-. Een bewijs daarvan heeft zij echter niet overgelegd, terwijl volgens [geïntimeerde] de collectie zeker € 4.500,- waard was. Het hof heeft echter onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan een opbrengst van € 2.000,-. [geïntimeerde] heeft een verklaring overgelegd van een “insider” die verklaart dat platen bij de inkoop van een goede collectie tussen de € 1,50 tot € 3,- per plaat opbrengen. Uitgaande van een collectie van zo’n 1.000 platen is een opbrengst van € 2.000,- dan niet (ruim) onder de marktprijs.

Dat [appellante] over een auto van de nalatenschap heeft beschikt is niet voldoende onderbouwd

7.14

Niet in geschil is dat tot de nalatenschap een auto behoorde, die zich in Suriname bevond, en dat aan die auto een waarde van € 1.750,- kan worden toegekend. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] die auto ter beschikking gesteld van haar zus [naam1] in Suriname.

[appellante] heeft ontkend dat zij over die auto heeft beschikt. Zij heeft zich daarbij beroepen op door haar overgelegde transcripties van What’sApp gesprekken tussen haar en [de (half)broer] . Uit die gesprekken blijkt volgens haar dat zij er bij [de (half)broer] juist op heeft aangedrongen om zich niet te laten kisten door [naam1] en er juist voor te zorgen dat de auto op zijn naam werd gezet.

Op de zitting heeft [de (half)broer] die gesprekken bevestigd. Volgens hem had [appellante] er in een eerder stadium bij hem echter wel op aangedrongen om de auto op naam van [naam1] te laten zetten. Ook als dat zo zou zijn, kan uit de verklaring van [de (half)broer] nog niet worden afgeleid dat het inderdaad [appellante] is geweest die over die auto heeft beschikt. Daarmee heeft de nalatenschap geen aanspraak op inbreng door [appellante] van de waarde van de auto in de nalatenschap. Overigens staat volgens [appellante] de auto nog op naam van erflater.

Afsluitende opmerking

7.15

Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de pijn in deze zaak voor [geïntimeerde] er voor een belangrijk deel in zit dat zij onkundig is gehouden van het overlijden van haar vader en het ontruimen van zijn woning. Volgens haar had zij weliswaar geen of nauwelijks contact meer met haar vader, maar was van een verstoorde verhouding geen sprake. Zij was daarom graag bij de begrafenis geweest en had ook graag enkele goederen uit zijn inboedel als herinnering aan hem gehad. Die pijn is invoelbaar.Het hof is echter niet gebleken dat [appellante] [geïntimeerde] daar bewust van onkundig heeft gehouden. Integendeel, is op de zitting gebleken dat [appellante] wel contact had met [de (half)broer] , maar dat zij [geïntimeerde] niet kende; zij had haar maar één keer als peuter gezien. [de (half)broer] heeft [geïntimeerde] echter niet tijdig in kennis gesteld. Dat [appellante] er bij [de (half)broer] op zou hebben aangedrongen om [geïntimeerde] er niet bij te betrekken laat de eigen verantwoordelijkheid in deze van [de (half)broer] als mede-erfgenaam onverlet. Overigens is niets overgelegd waaruit kan blijken dat [appellante] er inderdaad bij [de (half)broer] (in ondubbelzinnige bewoordingen) op zou hebben aangedrongen om [geïntimeerde] er buiten te laten.

8 De slotsom

8.1

De slotsom is dat [appellante] aan de nalatenschap, in de persoon van [geïntimeerde] , een bedrag is verschuldigd van € 27.000,- minus € 11.000,- plus € 2.000,- = € 18.000,-. Voor de opheffing van de door [geïntimeerde] gelegde beslagen bestaat daarmee geen grond.[appellante] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat zij over het verschuldigde bedrag wettelijke rente verschuldigd is vanaf 15 juli 2019 en het hof is ook niet gebleken van een grond om de rente niet vanaf die datum toe te wijzen. blijft in eerste aanleg de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij en is dus terecht in de proceskosten veroordeeld.

8.2

Het principale hoger beroep van [appellante] slaagt daarmee ten dele.

Het incidentele hoger beroep van [geïntimeerde] faalt.

8.3

Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, behalve voor zover [appellante] in het dictum van dat vonnis onder 6.1 is veroordeeld tot betaling van € 24.193,75. Het vonnis zal in zoverre worden vernietigd, met veroordeling van [appellante] tot betaling van € 18.000,-.

8.4

In de omstandigheid dat het principale hoger beroep gedeeltelijk slaagt vindt het hof aanleiding om de proceskosten in principaal hoger beroep te compenserenIn incidenteel hoger beroep zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten aan de zijde van [appellante] gevallen worden begroot op € 1.114,- (tarief II x 2 x 0,5) = € 1.114,- voor salaris advocaat.

8.5

Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

9 De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep, in principaal en incidenteel hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van

17 augustus 2020, behalve voor zover daarin onder 6.1 [appellante] is veroordeeld tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 24.193,75. Vernietigt dit vonnis op dat onderdeel en doet in zoverre opnieuw recht;

- veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 18.000,- te

vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juli 2019 tot aan de dag van

betaling,

compenseert de proceskosten in principaal hoger beroep, zo dat iedere partij daarvan de eigen kosten draagt:

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 1.114,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief,te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;

veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;

verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, J.H. Kuiper en M.E.L. Fikkers en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op

26 juli 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature