U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Hoger beroep van het openbaar ministerie tegen de strafmaat van de rechtbank.

Verdachte reed op 26 april 2020 in Utrecht te hard (tussen de 67 en 94 kilometer per uur), via een voorsorteerstrook voor rechtsaf rechtdoor bij een rood verkeerslicht en reed aan de overkant van de kruising een dertigjarige man aan. Deze man stak daar over met zijn moeder. De man is door de aanrijding overleden. Na de aanrijding is verdachte weggereden van de plaats van het ongeval, heeft hij de auto ergens achtergelaten en is weggegaan. Dit rijgedrag is gekwalificeerd als roekeloos.

Het hof motiveert waarom een hogere straf wordt opgelegd dan de straf die de rechtbank had opgelegd (ECLI:NL:RBMNE:2021:2956). Verdachte krijgt een gevangenisstraf van dertig maanden en een rijontzegging van vier jaren.

Uitspraak



Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-003368-21

Uitspraak d.d.: 24 juni 2022

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 8 juli 2021 met parketnummer 16-115206-20 in de strafzaak tegen

[Voornamen en achternaam verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats],

wonende aan [woonadres].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor – kort gezegd – het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop door schuld – in de vorm van roekeloosheid – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie jaren.

Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en op goede gronden heeft beslist. Het hof zal het vonnis daarom bevestigen ten aanzien van de bewijsvoering, de bewezenverklaring en de kwalificatie. Het hof zal het vonnis vernietigen voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissing ten aanzien van het beslag. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het door de rechtbank bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vier jaren.

Door en namens verdachte is bepleit dat de door de rechtbank opgelegde straffen, mede gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, passend zijn.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.

Op de avond van 26 april 2020 rond 20:00 uur heeft op de kruising van de Vleutenseweg met de Thomas à Kempisweg-Spinozaweg in Utrecht een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij de dertigjarige [naam slachtoffer] van het leven is beroofd. [Naam slachtoffer] stak samen met zijn moeder over bij een voetgangersoversteekplaats op de Spinozaweg. Het verkeerslicht voor [naam slachtoffer] en zijn moeder stond op groen. [Naam slachtoffer] werd tijdens het oversteken geschept door verdachte in zijn Skoda Fabia. Verdachte kwam vanuit de richting van de Thomas à Kempisweg in de richting van de voornoemde kruising gereden. Verdachte naderde deze kruising met een snelheid van tussen de 67 en 94 kilometer per uur, waar de toegestane maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Het verkeerslicht in verdachtes richting stond op dat moment op rood. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte het overige verkeer, dat op de twee rijstroken voor rechtdoor stond te wachten voor het rode verkeerslicht, aan de rechterzijde is gepasseerd, daarmee rijdend over de rijstrook voor rechtsaf. Verdachte is vervolgens rechtdoor gereden bij het rode verkeerslicht. Op het moment dat verdachte de stopstreep voor zijn rijrichting overreed, stond het verkeerslicht al ruim achttien seconden op rood. Nadat verdachte [naam slachtoffer] aan de overkant van de kruising had geschept, is hij met een kapotte voorruit doorgereden. Op het daarna liggende kruispunt heeft verdachte opnieuw door het rode verkeerslicht gereden en uiteindelijk heeft hij de Skoda achtergelaten op de Johan Wagenaarkade in Utrecht, waar hij zich samen met zijn bijrijder uit de voeten heeft gemaakt. Later die avond rond 23:55 uur heeft verdachte zichzelf bij de politie gemeld als bestuurder van de Skoda, hetgeen hij heeft bevestigd tijdens zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris. Verdachte is later teruggekomen op die verklaring en heeft sindsdien geen verklaring meer willen afleggen over de feiten.

Uit deze feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van het hof van een grote mate van onverschilligheid ten aanzien van de verkeersveiligheid waarmee verdachte heeft deelgenomen aan het verkeer op die bewuste avond, als gevolg waarvan [naam slachtoffer] het leven heeft moeten laten.

Het enorme verlies dat de nabestaanden van [naam slachtoffer] ervaren is onomkeerbaar. Dat geldt nog in het bijzonder voor de moeder van [naam slachtoffer], die de aanrijding van haar zoon voor haar ogen zag plaatsvinden. Ook bij de inhoudelijke behandeling in hoger beroep, ruim twee jaar na de aanrijding, was zij (nog) niet in staat was om ter terechtzitting aanwezig te zijn. Het hof is zich ervan bewust dat geen enkele straf dit leed voor de nabestaanden kan verzachten.

In de onderhavige zaak is sprake van de schuldgradatie roekeloosheid. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloosheid zijn geen concrete rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld. Het hof merkt op dat weinig of geen vergelijkbare gevallen te vinden zijn in veroordelende uitspraken van Nederlandse gerechten, in het bijzonder ook niet na de wetswijziging van de Wegenverkeerswet 1994 per 1 januari 2020 (wet van 6 november 2019 (Stb. 2019, 413), waarbij onder meer wijziging is gebracht in de definitie en plaats van het begrip 'roekeloosheid'.

De ernst van het verkeersgedrag van verdachte en de ernst van de gevolgen daarvan noodzaken naar het oordeel van het hof, vanuit het oogpunt van vergelding en vanuit speciaal en generaal preventief oogpunt, tot de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Het hof overweegt dat verdachte mogelijk het leed voor de nabestaanden op enigerlei wijze had kunnen proberen te verzachten door een andere proceshouding aan te nemen dan te zwijgen. Dat verdachte dit niet heeft gedaan en in weerwil van de belastende feiten en omstandigheden – hetgeen ook door de rechtbank uitvoerig uiteen is gezet in het vonnis – ook thans in hoger beroep geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor de door hem veroorzaakte aanrijding, rekent het hof verdachte zwaar aan.

Het hof merkt verder nog op dat – hoewel verdachte geen voorgaande onherroepelijke veroordelingen heeft op verkeers(straf)rechtelijk gebied – uit het dossier duidelijk is geworden dat verdachte veelvuldig in aanraking is gekomen met de administratieve kant van het verkeersrecht, getuige de diverse verkeersboetes van het CJIB die hij eerder opgelegd heeft gekregen en de hem ten gevolge daarvan opgelegde educatieve maatregel gedrag en verkeer.

Door en namens verdachte zijn geen bijzondere persoonlijke omstandigheden gesteld die maken dat van het voorgaande zou moeten worden afgeweken, noch zijn dergelijke persoonlijke omstandigheden overigens uit het dossier gebleken.

Het hof ziet geen reden om af te wijken van de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden. Het hof zal daarom een gevangenisstraf voor die duur aan verdachte opleggen.

De ernst van het verkeersgedrag dat verdachte heeft vertoond brengt naar het oordeel van het hof voorts met zich dat vanuit de hierboven genoemde strafdoeleinden, de oplegging van de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen noodzakelijk is. Het hof zal ook wat betreft de duur van de op te leggen ontzegging aansluiten bij de vordering van de advocaat-generaal.

Samenvattend legt het hof aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden op, met aftrek van het al ondergane voorarrest, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet , dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het beslag zal overnemen.

De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Er ligt nog beslag op een aantal kledingstukken van verdachte alsmede op de Skoda en op een aantal aan de Skoda gerelateerde voorwerpen. Deze goederen zijn in beslag genomen en volgens het dossier nog niet teruggegeven.

Het hof zal de teruggave van de kleding aan verdachte gelasten, nu dit geen voorwerpen zijn die gelet op het bepaalde in de artikelen 33a en 36c van het Wetboek van Strafrecht vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

Het hof zal voorts de teruggave aan de rechthebbende gelasten met betrekking tot de Skoda en de aan de Skoda gerelateerde navigatie en kentekenplaat.

Voorlopige hechtenis

Het hof heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis, met ingang van de datum waarop dit arrest onherroepelijk wordt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing met betrekking tot het beslag en doet in zoverre opnieuw recht.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) jaren.

Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 v óór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Gelast de teruggave aan rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de goederen genoemd onder 3), 13) en 14) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst.

Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de goederen genoemd onder 4), 5), 6), 7), 8), 9), 10), 11) en 12) op de aan dit arrest gehechte beslaglijst.

Heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis, met ingang van de datum waarop dit arrest onherroepelijk wordt.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door

mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,

mr. J.D. den Hartog en mr. J. Corthals, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier,

en op 24 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature